In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juli 2013 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiser, [eiser], heeft verzet aangetekend tegen een verstekvonnis van 13 december 2006, waarbij hij was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.200,18 aan de gedaagde, [gedaagde]. De eiser stelde dat hij niet op de hoogte was van het verstekvonnis en dat de dagvaarding nietig was, omdat deze op een verkeerd adres was betekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet tijdig in verzet is gekomen, omdat hij pas op 12 juni 2012 op de hoogte was van het verstekvonnis, terwijl de verzettermijn vier weken bedraagt. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij niet op de hoogte was van het verstekvonnis en dat de dagvaarding aan hem was betekend op een adres waar hij niet woonachtig was. De rechtbank heeft de vordering van de gedaagde om de eiser te veroordelen tot betaling van de schade, die voortvloeit uit het niet nakomen van de afspraken over de huurbetalingen, toegewezen. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser in reconventie afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.