Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de opeisbaarheid van de legitieme portie van eiseres, die aanspraak maakt op haar deel van de nalatenschap van haar overleden vader. De erflater is overleden op een datum die niet in het document is vermeld, maar de uiterste wilsbeschikking dateert van 14 december 1995. De erflater was gehuwd met gedaagde sub 1 en had drie kinderen, waaronder eiseres. In de uiterste wilsbeschikking heeft de erflater eiseres uitgesloten als erfgename, maar eiseres vordert haar legitieme portie, die zij begroot op € 20.349,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid, die door eiseres is gesteld op 6 maart 2009.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de uiterste wilsbeschikking is opgesteld onder het oude erfrecht, terwijl de nalatenschap is opengevallen na de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht per 1 januari 2003. Eiseres beroept zich op artikel 129 lid 2 van de Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek, waarin staat dat de legitieme portie opeisbaar is na het overlijden van de erflater, tenzij uit de uiterste wilsbeschikking anders blijkt. Gedaagde sub 1 betwist dat de legitieme portie direct opeisbaar is en verwijst naar de duurzame lotsverbondenheid met de erflater.
De rechtbank overweegt dat de uiterste wilsbeschikking van de erflater zo moet worden uitgelegd dat de wettelijke verdeling buiten toepassing is gelaten. Dit betekent dat de legitieme portie van eiseres direct opeisbaar is. De rechtbank heeft de vordering van eiseres toegewezen en gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M. Fiege.