ECLI:NL:RBROT:2013:8006

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2013
Publicatiedatum
11 oktober 2013
Zaaknummer
C/10/408938 / HA ZA 12-798
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opeisbaarheid van legitieme portie na overlijden onder oude erfrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 oktober 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de opeisbaarheid van de legitieme portie van eiseres, die aanspraak maakt op haar deel van de nalatenschap van haar overleden vader. De erflater is overleden op een datum die niet in het document is vermeld, maar de uiterste wilsbeschikking dateert van 14 december 1995. De erflater was gehuwd met gedaagde sub 1 en had drie kinderen, waaronder eiseres. In de uiterste wilsbeschikking heeft de erflater eiseres uitgesloten als erfgename, maar eiseres vordert haar legitieme portie, die zij begroot op € 20.349,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid, die door eiseres is gesteld op 6 maart 2009.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de uiterste wilsbeschikking is opgesteld onder het oude erfrecht, terwijl de nalatenschap is opengevallen na de inwerkingtreding van het nieuwe erfrecht per 1 januari 2003. Eiseres beroept zich op artikel 129 lid 2 van de Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek, waarin staat dat de legitieme portie opeisbaar is na het overlijden van de erflater, tenzij uit de uiterste wilsbeschikking anders blijkt. Gedaagde sub 1 betwist dat de legitieme portie direct opeisbaar is en verwijst naar de duurzame lotsverbondenheid met de erflater.

De rechtbank overweegt dat de uiterste wilsbeschikking van de erflater zo moet worden uitgelegd dat de wettelijke verdeling buiten toepassing is gelaten. Dit betekent dat de legitieme portie van eiseres direct opeisbaar is. De rechtbank heeft de vordering van eiseres toegewezen en gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. M. Fiege.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie 1
zaaknummer / rolnummer: C/10/408938 / HA ZA 12-798
Vonnis van 2 oktober 2013
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1],
eiseres,
advocaat mr. D. van Haaften te Harderwijk,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. drs. H.J. Ruysendaal te Rotterdam,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
niet verschenen,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
advocaat voorheen mr. drs. H.J. Ruysendaal te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 5 september 2012, met producties;
- de conclusie van antwoord van gedaagde sub 1;
- de mededeling van de advocaat van gedaagde sub 3 dat deze zich als advocaat van gedaagde sub 3 aan de zaak onttrekt, waarna zich voor gedaagde sub 3 geen nieuwe advocaat heeft gesteld;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Tegen gedaagde sub 2 is verstek verleend.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [datum van overlijden] is te [plaats] overleden [persoon 1] (hierna: de erflater).
2.2.
De erflater was ten tijde van zijn overlijden gehuwd met gedaagde sub 1.
2.3.
Uit het huwelijk van erflater en gedaagde sub 1 zijn drie kinderen geboren, te weten eiseres, gedaagde sub 2 en gedaagde sub 3.
2.4.
Bij uiterste wilsbeschikking van 14 december 1995 heeft erflater over zijn nalatenschap beschikt. In deze wilsbeschikking heeft erflater eiseres uitgesloten als erfgename in zijn nalatenschap en voorts een deel van de tot zijn nalatenschap behorende goederen gelegateerd aan gedaagde sub 1, zulks tegen inbreng in de nalatenschap dan wel verrekening met haar aandeel daarin van de waarde van deze goederen.
2.5.
Gedaagden sub 1, sub 2 en sub 3 hebben de nalatenschap zuiver aanvaard. Eiseres heeft aanspraak gemaakt op haar legitieme portie.
2.6.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam sector kanton d.d. 4 mei 2011 heeft de kantonrechter een boedelbeschrijving bevolen van de nalatenschap van erflater en daarbij is bepaald dat gedaagden sub 1, sub 2 en sub 3 hun medewerking daaraan dienen te verlenen door afgifte van alle door de notaris gevraagde en benodigde gegevens.
2.7.
De notaris heeft een concept-boedelbeschrijving opgesteld waarin het zuiver saldo van de nalatenschap is berekend op een bedrag ad € 162.792,08.

3.Het geschil

3.1.
Eiseres vordert:
gedaagden te gelasten de boedelbeschrijving te bevestigen;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan eiseres van haar legitieme portie uit de nalatenschap van [persoon 1], door eiseres begroot op een bedrag van € 20.349,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid, te weten vanaf 6 maart 2009, tot aan de dag der algehele voldoening;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure en te bepalen dat gedaagden de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zullen zijn als zij de proceskosten niet binnen veertien dagen na dit vonnis hebben betaald.
3.2.
Gedaagde sub 1 voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Eiseres heeft drie gedaagden in rechte betrokken. In beginsel zijn de vorderingen ten opzichte van gedaagde sub 2, die verstek heeft laten gaan, en gedaagde sub 3, die de vorderingen onweersproken heeft gelaten, toewijsbaar tenzij deze de rechtbank ongegrond of onrechtmatig voorkomen. In dit geval is echter sprake van een rechtsbetrekking – namelijk het zijn van erfgenaam in dezelfde nalatenschap – tussen gedaagden die maakt dat voor alle gedaagden een gelijke beslissing dient te worden genomen. De door gedaagde sub 1 aangevoerde verweren kunnen dus ook in het voordeel van de overige gedaagden werken, zodat de rechtbank in de zaak tegen alle gedaagden tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil komt.
4.2.
In geschil is de vraag of de legitieme portie waar eiseres aanspraak op maakt reeds opeisbaar is. Tussen partijen staat vast dat de uiterste wilsbeschikking is opgesteld onder het “oude erfrecht” terwijl de nalatenschap is opengevallen na de inwerkingtreding van het “nieuwe erfrecht” per 1 januari 2003.
4.3.
Eiseres stelt dat zij op basis van het “oude erfrecht” aanspraak kan maken op de uitkering van haar legitieme portie. Zij beroept zich op art. 129 lid 2 Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek (hierna: Ow NBW) en stelt dat uit de uiterste wilsbeschikking van erflater volgt dat haar vordering onmiddellijk opeisbaar is.
4.4.
Gedaagde sub 1 betwist dat het de wil van erflater is geweest dat de legitieme portie direct opeisbaar werd. Zij wijst in dit verband op de duurzame lotsverbondenheid tussen haar en erflater. Daarnaast wijst gedaagde sub 1 op artikel 128 lid 2 Ow.
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 68a Ow NBW heeft het “nieuwe erfrecht” in beginsel directe werking. Dit betekent dat het huidige artikel 4:13 BW van toepassing is. Dit artikel bepaalt dat er sprake is van wettelijke verdeling, tenzij erflater bij uiterste wil heeft bepaald dat de betreffende afdeling van boek 4 buiten toepassing blijft. De wettelijke verdeling houdt in dat de echtgenoot – in casu gedaagde sub 1 – van rechtswege de goederen van de nalatenschap verkrijgt en de kinderen als erfgenaam een vordering op de echtgenoot, welke slechts opeisbaar is in twee door de wet genoemde gevallen, welke zich in casu niet voordoen.
De eerste vraag die beantwoord dient te worden, is mitsdien of de uiterste wil van erflater zo uitgelegd dient te worden dat de wettelijke verdeling buiten toepassing gelaten dient te worden. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Achtergrond van de wettelijke verdeling is te verzekeren dat de achterblijvende echtgenoot “ongestoord kan voortleven”. Ook vóór de inwerkingtreding van het “nieuwe erfrecht” waren er mogelijkheden om dit “ongestoord voortleven” via een uiterste wilsbeschikking te waarborgen. Erflater heeft hier kennelijk geen gebruik van willen maken. Hij heeft weliswaar het merendeel van zijn goederen aan gedaagde sub 1 gelegateerd, doch daarbij bepaald dat er direct afgerekend dient te worden. Juist dit laatste vormt in het algemeen de reden dat de achterblijvende echtgenoot niet “ongestoord kan voortleven”. Uit het feit dat erflater heeft bepaald dat er direct afgerekend dient te worden, kan worden afgeleid dat het “ongestoord voort kunnen leven” bij hem niet voorop stond dan wel dat hij het voor het “ongestoord voort kunnen leven” niet noodzakelijk achtte dat niet direct afgerekend behoefde te worden.
4.6.
Nu, gezien het hiervoor vermelde legaat, geoordeeld dient te worden dat de uiterste wilsbeschikking door erflater ten behoeve van gedaagde sub 1 is opgemaakt, dient vervolgens bezien te worden of de positie van de langstlevende echtgenoot – in casu gedaagde sub 1 – beschermd wordt door artikel 129 Ow NBW. Lid 1 van dit artikel bepaalt immers dat de vordering van de legitimaris eerst opeisbaar is na het overlijden van de langstlevende echtgenoot. Het tweede lid van dit artikel bepaalt echter dat het eerste lid niet van toepassing is voor zover dit uit de uiterste wilsbeschikking anders valt af te leiden. De rechtbank is gezien de hiervoor onder 4.5 vermelde gronden van oordeel dat dit het geval is. Indien erflater de bedoeling had gehad dat de legitieme portie niet direct na zijn overlijden opeisbaar zou zijn, zou hij niet hebben bepaald dat het legaat direct afgerekend diende te worden.
4.7.
Uit het voorgaande volgt dat de legitieme portie waar eiseres recht op heeft direct opeisbaar is. Artikel 128 lid 2 Ow NBW, waar gedaagde sub 1 nog naar heeft verwezen, is niet van toepassing nu de nalatenschap na de inwerkingtreding van het “nieuwe erfrecht” is opengevallen.
De door eiseres gestelde hoogte van de legitieme portie is niet betwist, zodat de vordering vermeld onder 2. voor zover het de hoofdsom betreft voor toewijzing gereed ligt. Gevorderd wordt deze hoofdsom te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid. Ingevolge artikel 6:119 BW is wettelijke rente echter pas verschuldigd vanaf het moment dat er sprake is van verzuim. Nu gesteld noch gebleken is dat gedaagden voorafgaand aan de dagvaarding in verzuim zijn geraakt, zal de wettelijke rente worden toegewezen met ingang van de dag der dagvaarding.
Nu de vordering onder 2. zal worden toegewezen, zal de vordering onder 1. bij gebrek aan belang worden afgewezen.
4.8.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan eiseres te betalen een bedrag van € 20.349,-, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 5 september 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2013. [1]

Voetnoten

1.1510/204