Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedure
2.Het geschil
3.De feiten
4.De beoordeling
De bevoegdheid
Nu aldus het belang van de minderjarige in het onderhavige geschil centraal staat, brengt adequate zorg voor de minderjarige als bedoeld in het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) mee dat in dit geschil zo spoedig mogelijk door een rechter moet kunnen worden beslist en zo nodig in het belang van de minderjarige een voorziening moet kunnen worden getroffen.
Ingevolge artikel 265 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de rechtbank Rotterdam bevoegd, nu [de minderjarige] thans feitelijk in [verblijfplaats] verblijft.
Aangezien noch in Nederland, noch in Suriname onherroepelijk omtrent het gezag of de voogdij over [de minderjarige] is beslist en een definitief oordeel niet aan de voorzieningenrechter toekomt, zal aan de hand van de tot nog toe gewezen rechterlijke uitspraken worden beoordeeld aan wie voorshands de feitelijke zeggenschap over [de minderjarige] op 4 oktober 2013 toekwam.
27 oktober 2010bepaald dat het Bureau voor Familierechtelijke zaken (hierna verder Bufas), de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam en de deskundige drs. L. Ferrier over [de minderjarige] zullen rapporteren en dat [de minderjarige] - hangende deze procedure - bij de grootouders zou verblijven.
kantonrechterheeft op
29 oktober 2010onder verwijzing naar de tussenbeschikking van twee dagen daarvoor de gevraagde voorzieningen geweigerd.
12 januari 2011heeft de
rechtbank Den Haag, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat met ingang van die datum het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] aan de vader toekomt.
hof Den Haagop
23 november 2011de uitspraak van de rechtbank Den Haag heeft bekrachtigd.
14 maart 2012heeft de
kantonrechter te[woonplaats 1]in de bodemprocedure het verzoek van de grootouders om met de (toeziende) voogdij over [de minderjarige] te worden belast, afgewezen.
De grootouders hebben tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld, op welk beroep tot op heden nog niet is beslist.
De
kantonrechterheeft bij beschikking van
5 april 2012de tenuitvoerlegging van die uitspraak geweigerd en bepaald dat, zolang het (Surinaamse) Hof van Justitie geen uitspraak zal hebben gedaan op het hoger beroep van de grootouders tegen de beschikking van de kantonrechter van 14 maart 2012, de door het hof Den Haag bekrachtigde beschikking van de rechtbank Den Haag niet in Suriname ten uitvoer mag worden gelegd.
Hoge Raadin Nederland op
3 mei 2013de beschikking van het hof Den Haag van 23 november 2011 vernietigd, met name omdat - kort gezegd - niet is gebleken dat het hof Den Haag de onderbouwde standpunten van de grootouders in zijn beoordeling heeft betrokken. De zaak is hierop verwezen naar het hof Amsterdam.
Nu de voogdijbeslissing in Suriname nog niet onherroepelijk geworden is, is de voorlopige voorziening die door de kantonrechter te[woonplaats 1] hangende de voogdijprocedure op 27 oktober 2010 is getroffen nog onverkort in stand gebleven. Als uitgangspunt heeft dan ook te gelden dat [de minderjarige] nog steeds aan de zorg van de grootouders is toevertrouwd en dat zij primair zeggenschap hebben over zijn verzorging, opvoeding en verblijfplaats.
Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat het voor de vader zeer moeilijk te accepteren valt wanneer zijn zoon op grote afstand van hem verblijft en door de grootouders wordt opgevoed, geeft dat hem niet het recht om door eigenrichting in de bestaande situatie verandering te brengen.
Voor zover de vader heeft aangevoerd dat terugkeer niet in het belang van [de minderjarige] geacht moet worden omdat deze inmiddels geheel in Nederland is geworteld, volgt de voorzieningenrechter dat niet. [de minderjarige] verblijft immers nog maar twee weken in Nederland, hetgeen bezwaarlijk als een serieuze worteling in de Nederlandse samenleving kan worden aangemerkt, laat staan een die een spoedige terugkeer van [de minderjarige] naar Suriname belet.
Het is en blijft echter de verantwoordelijkheid van
beidepartijen om er desondanks voor te zorgen dat de terugkeer naar Suriname voor [de minderjarige] op een voor hem zo min mogelijk belastende wijze plaats zal vinden, maar ook dat het contact tussen [de minderjarige] en zijn vader in Suriname voldoende geborgd zal zijn.
Mede gezien de internationale context van de zaak en de mogelijk strijdige uitkomsten in deze kwestie, zal tenuitvoerlegging van deze beschikking voordat hij onherroepelijk zal zijn geworden zeer verstrekkende gevolgen voor [de minderjarige] kunnen meebrengen, welke gevolgen niet zonder schade voor [de minderjarige] kunnen worden teruggedraaid mocht de einduitspraak tezijnertijd anders komen te luiden.
De gevorderde tenuitvoerlegging met behulp van de sterke arm van politie en/of justitie wijst de voorzieningenrechter af, nu toepassing daarvan onder de gegeven omstandigheden voor [de minderjarige] onnodig traumatiserend kan zijn.