In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser, wonende te Hellevoetsluis, een vordering ingesteld tegen gedaagde, eveneens wonende te Hellevoetsluis. De zaak betreft een bewijsopdracht die aan eiser was opgelegd in een tussenvonnis van 20 februari 2013. Eiser diende te bewijzen dat gedaagde, buiten zijn medeweten, een aanvullende studiebeurs en lening op zijn naam had aangevraagd, en dat zij zijn bankpas in bezit had. Eiser heeft vijf getuigen gehoord, waaronder zichzelf, maar zijn getuigenverklaring had beperkte bewijskracht. De verklaringen van de andere getuigen, waaronder familieleden, onthulden een patroon van oplichting door gedaagde, maar konden niet het benodigde bewijs leveren voor de vorderingen van eiser. De rechtbank oordeelde dat de getuigen niet uit eigen wetenschap konden verklaren over de lening van eiser en de afspraken tussen eiser en gedaagde. De verklaring van gedaagde in contra-enquête bevestigde eerder verweer en leidde tot de conclusie dat eiser niet in zijn bewijsopdracht was geslaagd. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten aan de zijde van gedaagde, die op € 2.099,50 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 16 oktober 2013.