ECLI:NL:RBROT:2013:8418

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
2358358 VZ VERZ 13-7109
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en vergoeding onder de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 25 oktober 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een stichting en haar directeur, verweerder. De directeur was sinds 1988 in dienst en had een salaris van € 6.461,00 bruto per maand. De stichting baseerde haar verzoek op gewichtige redenen, waaronder disfunctioneren van de directeur en de financiële situatie van de stichting, die voor 89,5% afhankelijk was van gemeentelijke subsidies. De directeur had in de periode voorafgaand aan het verzoek zorgverlof gehad en was na zijn terugkeer in november 2012 betrokken bij een coachingstraject. Echter, in februari 2013 legde hij zijn functie neer, wat leidde tot het verzoek van de stichting om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.

De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een verandering in de omstandigheden die een gewichtige reden voor ontbinding vormde. De rechter wees het verzoek tot ontbinding toe, maar er was onenigheid over de hoogte van de vergoeding. De stichting stelde dat de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen (WNT) van toepassing was, wat de maximale ontslagvergoeding op € 75.000,- bruto stelde. De directeur betwistte de toepassing van de WNT en eiste een hogere vergoeding van € 233.333,00.

De kantonrechter oordeelde dat de WNT van toepassing was en dat de maximale vergoeding niet tot een onbillijk resultaat leidde. De rechter kende de directeur een vergoeding van € 75.000,- toe, zonder rekening te houden met het doorbetaalde salaris na februari 2013, omdat er geen bewijs was van misbruik van de wet. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 1 november 2013, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 2358358 VZ VERZ 13-7109
uitspraak: 25 oktober 2013
beschikking ex artikel 7:685 Burgerlijk Wetboek van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam
in de zaak van
de stichting,
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekster,
gemachtigden: mr. U. Karataş en mr. S. Bos,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: C.W.F. Jansen.

1.Het verloop van de procedure

Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 10 september 2013;
  • het verweerschrift, met bijlagen, ontvangen op 2 oktober 2013;
  • een (fax)brief d.d. 1 oktober 2013 met één bijlage namens verweerder;
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota
aan de zijde van verzoekster.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2013. Namens verzoekster is verschenen mevrouw[A] (voorzitter van het bestuur van verzoekster), bijgestaan door de gemachtigden. Verweerder is in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen – voor zover thans van belang – het volgende vast:
2.1
Verweerder, geboren op [geboortedatum], is op 1 september 1988 in dienst getreden bij verzoekster. Verweerder vervult thans de functie van directeur tegen een salaris van € 6.461,00 bruto, exclusief emolumenten.
2.2
Verweerder is als directeur verantwoordelijk voor de dagelijkse leiding en het bestuur van verzoekster. Hij geeft leiding aan alle medewerkers en vrijwilligers van verzoekster. Daarnaast vertegenwoordigt hij verzoekster in alle externe contacten.
2.3
In de periode mei tot oktober 2012 is verweerder zorgverlof verleend. Tijdens het zorgverlof van verweerder is de functie van directeur waargenomen door een directeur ad interim.
2.4
Op 15 oktober 2012 heeft verweerder zijn werkzaamheden gedeeltelijk en op 15 november 2012 volledig hervat.
2.5
In november 2012 heeft verzoekster voor verweerder een extern coachingstraject bij de heer [B] van “Organisatie Inrichters Impact” geïnitieerd.
2.6
Op 19 december 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen het bestuur van verzoekster en verweerder naar aanleiding van een assesmentrapport en de coaching door de heer [B]. Tijdens dit gesprek is besproken verweerder een termijn van drie maanden te bieden waarin hij zou moeten werken aan verbetering van zijn relatie met het managementteam. Tevens is in samenspraak met verweerder besloten om het externe coachingstraject te stoppen.
2.7
Op 29 en 30 januari 2013 is verweerder samen met het managementteam door de heer [C] van het extern coachingsbureau “zodenaandedijk” begeleid tijdens twee zogenaamde heidagen. Tijdens die twee dagen hebben de leden van het managementteam en verweerder met name gesproken over ieders toekomstvisie bij verzoekster. Daarnaast heeft iedereen zijn verwachtingen voor een betere samenwerking in toekomst uitgesproken.
2.8
Bij brief van 7 februari 2013 heeft verweerder het bestuur bericht dat hij zijn functie neerlegt. De inhoud van de brief luidt – voor zover van belang – als volgt:
“(..)
De afgelopen week heb ik twee zeer intensieve en emotionele ‘heidagen’ meegemaakt. Het MT heeft (nogmaals) verwoord welke actie/verandering/verbetering zij van mij willen zien m.b.t. leidinggeven/commitment t.o.v. hen en de organisatie.
Deze verwachting strookt grotendeels met die van het bestuur.
Ik ben voor mezelf tot de ontdekking gekomen dat ik die verwachtingen op dit moment niet waar kan maken.
(..)
Voor een groot deel worden er dingen van mij gevraagd, die mij – als persoon(lijkheid) – grote moeite zouden kosten om die verandering door te maken.
(..)
Dit alles heeft er toe geleid dat ik de volgende besluiten heb genomen:
Ik ben op dit moment niet in staat om te bieden wat de organisatie van mij nodig heeft.
Ik ben gezien de voorgeschiedenis niet meer in staat om te bieden wat de organisatie van mij nodig heeft als directeur.
Ergo: ik leg mijn directeurschap in de huidige vorm neer.(..)”
2.9
Op 23 mei 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen partijen, waarin mogelijkheden tot herplaatsing zijn besproken. Partijen waren het er over eens dat er geen externe mogelijkheden zijn voor herplaatsing. Door partijen is de wens uitgesproken om op korte termijn overeenstemming te bereiken over de voorwaarden van beëindiging van de arbeidsovereenkomst van verweerder.

3.Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1
Het verzoek strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen gelegen in verandering van omstandigheden, tegen de eerst mogelijke datum, met toekenning van een billijke vergoeding aan verweerder binnen de kaders van de gemaximeerde ontslagvergoeding van €75.000,- bruto rekening houdend met de mate van verwijtbaarheid van verweerder, de onverschuldigde betaling en de slechte financiële situatie van verzoekster en met veroordeling van verweerder in de kosten van het geding.
3.2
Verzoekster baseert haar verzoek op de hiervoor genoemde vaststaande feiten en voorts op het navolgende. Partijen twisten enkel over de hoogte van een ontslagvergoeding. De hoogte van de door verzoekster aangeboden vergoeding van € 70.000,- is redelijk.
3.2.1
Op de arbeidsovereenkomst is de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector van toepassing (hierna: WNT). Ingevolge artikel 2.10 lid 1 WNT kunnen partijen geen hogere beëindigingsvergoeding overeenkomen dan € 75.000,- bruto. Uit de strekking van de wet valt op te maken dat de rechter slechts met grote terughoudendheid gebruik moet maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het in de WNT genoemde maximum, namelijk enkel in geval de billijkheid dat klaarblijkelijk eist. In het onderhavige geval behoeft niet van het voornoemde maximum afgeweken te worden. Behoudens enige werkzaamheden van zeer geringe aard in het kader van overdracht van werkzaamheden heeft verweerder van februari tot en met april 2013 geen werkzaamheden meer verricht voor verzoekster, terwijl zijn salaris volledig is doorbetaald. Op grond van artikel 1.6 WNT is het na beëindiging van de werkzaamheden doorbetaalde salaris onverschuldigd betaald. Derhalve wordt verzocht bij toewijzing van een eventuele vergoeding rekening te houden met deze onverschuldigde betaling.
3.2.2
Vanaf 2002 heeft de kwaliteit van het functioneren van verweerder op het gebied van de kernkwaliteiten van zijn functie, namelijk leidinggeven en management regelmatig ter discussie gestaan. Het zeer langdurige disfunctioneren van verweerder dat ondanks alle inspanningen van verzoekster niet tot verbeteringen heeft geleid en uiteindelijk heeft geresulteerd in het neerleggen van de functie door verweerder ligt volledig in de risicosfeer van verweerder.
3.2.3
De financiële situatie van verzoekster laat het niet toe om een hogere vergoeding te betalen. De inkomsten van verzoekster bestaan in 2013 voor 89,5 % uit subsidies van de gemeente [plaats]. Voor het overige bestaan de inkomsten van verzoekster uit bijdrage van leners (9 %) en incidentele baten (1,5 %), zoals verhuur van ruimten. De gemeente [plaats] zal gezien de economische malaise de subsidieverlening aan verzoekster in de toekomst significant verlagen. Om die reden dient een reorganisatie plaats te vinden en is een sociaal plan opgesteld, welke door de ondernemingsraad van verzoekster is goedgekeurd. Aan vier andere werknemers is conform het sociaal plan een ontslagvergoeding aangeboden, welke is berekend met toepassing van een correctiefactor 0,3 in de nieuwe kantonrechtersformule. Toekenning van een hogere correctiefactor dan 0,3 zou tot het evident onbillijke gevolg leiden dat verweerder, hoewel verwijtbaar, een hogere correctiefactor zou toekomen dan de werknemers die zonder verwijt hun baan kwijtraken.

4.Het verweer

4.1
Het verweer strekt tot toekenning van een vergoeding van € 233.333,00 bij toewijzing van het verzoek, dan wel een in goede justitie te bepalen vergoeding.
4.2
Verweerder heeft daartoe – verkort weergegeven en voor zover van belang - het volgende aangevoerd.
4.2.1
De WNT is niet van toepassing, zelfs niet wanneer verweerder volgens de letter van de wet als topfunctionaris in de zin van de WNT moet worden aangemerkt. Verweerder heeft namelijk geen topsalaris. De WNT ziet met name op het maken van afspraken tussen werkgever en werknemer en staat los van de bevoegdheid van de rechter om een eigen koers te varen. Verweerder was al zeer lang in dienst bij verzoekster voordat de WNT in werking trad. In de 25 jaar dat verweerder bij verzoekster in dienst is, heeft hij ongeveer 24 jaar er op mogen rekenen dat in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst er een normale op de kantonrechtersformule gestoelde vergoeding zou worden uitgekeerd. In dat opzicht kan gesproken worden van opgebouwde rechten. Werking van de WNT zou voor verweerder dus buitengewoon onredelijk en oneerlijk uitpakken.
Voor terugbetaling van salaris is geen enkele grond. De betreffende bepaling in de WNT is uitsluitend opgenomen om te voorkomen dat werkgever en werknemer op dat punt afspraken maken om de regeling te omzeilen. Van een dergelijke afspraak en misbruik is in de onderhavige kwestie geen sprake, vooral nu partijen steeds 1 september 2013 als ontbindingsdatum voor ogen hebben gehad.
4.2.2
Verweerder betwist disfunctioneren. In ieder geval wordt niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is geweest van een zodanig disfunctioneren dat dit de ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, althans dat het einde van het dienstverband in overwegende mate aan verweerder te wijten is. In dat kader wijst verweerder op de duur van 25 jaar van zijn dienstverband, hetgeen een sterke aanwijzing is voor het tegendeel.
4.2.3
Het beperken van het aantal uren en het terugschalen van de functie van verweerder levert een besparing op voor verzoekster. Met het oog op de door verzoekster gestelde financiële situatie heeft verweerder ook concrete alternatieven aangedragen, die niet uitgingen van een vergoeding ineens maar (onder andere) van gespreide betalingen.

5.De beoordeling

5.1
Partijen hebben meegedeeld dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met een opzegverbod en er is geen aanleiding aan de juistheid van die mededeling te twijfelen.
5.2
Op grond van de inhoud van de processtukken en de uitlatingen van partijen ter zitting is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat er geen basis meer aanwezig is voor een vruchtbare samenwerking tussen partijen in het kader van deze arbeidsovereenkomst. Er is dus sprake van verandering in de omstandigheden van dien aard, dat deze een gewichtige reden vormt voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op na te melden datum. Het verzoek wordt in zoverre toegewezen.
5.3
Partijen verschillen echter van mening over het antwoord op de vraag wie er debet is aan die verandering van omstandigheden, en, hiermee samenhangend, over de hoogte van de vergoeding vanwege de beëindiging.
5.4
Vooropgesteld wordt dat verzoekster ingevolge artikel 1.3 lid 1 onder c WNT onder de werkingssfeer valt van de op 1 januari 2013 in werking getreden WNT. Voorts heeft verweerder erkend dat hij naar de letter van de wet kan worden aangemerkt als topfunctionaris in de zin van artikel 1.1 lid b onder 1 WNT, aangezien hij is belast met de dagelijkse leiding van verzoekster. De WNT houdt geen beletsel in ten aanzien van een door de rechter vast te stellen ontbindingsvergoeding.
5.5
In tegenstelling tot hetgeen verweerder heeft aangevoerd neemt de kantonrechter bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding niet de kantonrechtersformule als uitgangspunt, maar de regeling opgenomen in de WNT. De daarin opgenomen maximering van de ontslagvergoeding vormt immers een in recente wetgeving verankerde neerslag van het maatschappelijk breed gedragen gevoelen dat in de (semi)publieke sector in beginsel geen plaats meer is voor hoge ontslagvergoedingen die betaald worden uit de publieke middelen. Om die reden zal de norm in de WNT als uitgangspunt worden gebruikt en zal worden beoordeeld of toepassing van de in het WNT genoemde norm in dit geval tot een apert onbillijk resultaat leidt, zodat de maximering doorbroken moet worden en een hogere vergoeding dient te worden vastgesteld dan het in de WNT genoemde maximale bedrag van € 75.000,-.
5.6
De kantonrechter volgt verweerder niet in zijn stelling dat sprake is van een opgebouwd recht, bestaande uit het 24 jaar lang de verwachting hebben dat verweerder in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst kon rekenen op toekenning van een vergoeding conform de kantonrechtersformule met hantering van c = 1, nu de hoogte van een dergelijke vergoeding afhankelijk is van allerlei factoren die na verloop van tijd kunnen veranderen. Dit blijkt ook uit het feit dat aan vier andere werknemers, gezien de slechte financiële situatie waarin verzoekster stelt thans te verkeren, in overeenstemming met het sociaal plan dat met toestemming van de ondernemingsraad tot stand is gekomen, een vergoeding is aangeboden, welke is berekend met toepassing van een correctiefactor 0,3 in de nieuwe kantonrechtersformule. De kantonrechter begrijpt dat het vervelend is voor verweerder dat hij door de nieuwe wetgeving een lagere vergoeding kan krijgen dan op grond van de kantonrechtersformule, maar dat maakt niet dat sprake is van een apert onbillijk resultaat.
5.7
Aangezien het in deze zaak gaat om een billijkheidsoordeel dient ook het antwoord op de vraag in hoeverre sprake is van verwijtbaarheid aan de zijde van verweerder meegewogen te worden.
Dat van een zodanig disfunctioneren sprake is dat daarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding, is door verzoekster niet aannemelijk gemaakt. Weliswaar zijn er in de functioneringsverslagen in het verleden verbeterpunten voor verweerder genoemd, maar dit is zonder meer niet voldoende om disfunctioneren aan te nemen, nu het verbeterpunten betreft en niet punten waarop verweerder onvoldoende heeft gescoord en het vermelden van verbeterpunten niet ongebruikelijk is. Eveneens wordt in aanmerking genomen dat na aanvang van het gestelde disfunctioneren in 2002 eerst na verloop van geruime tijd te weten niet eerder dan in november 2012 door verzoekster concrete stappen in de vorm van een coachingstraject zijn ondernomen teneinde tot een verbetering van het functioneren van verweerder te komen, terwijl – zo verzoekster stelt – het disfunctioneren zou zijn gelegen in de kern van de door verweerder verrichte werkzaamheden. Dat in november 2012 een verbetertraject is gestart, vindt naar het oordeel van de kantonrechter blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting veeleer zijn oorzaak in een veranderde behoefte van verzoekster met betrekking tot de wijze waarop binnen haar organisatie moet worden samengewerkt en leiding gegeven, welke zich heeft ontwikkeld in de periode dat verweerder afwezig was. Verweerder zag zichzelf echter niet in staat om mee te veranderen met de organisatie van verzoekster en heeft besloten voortijdig – binnen de onder 2.6 genoemde termijn van drie maanden – zijn functie neer te leggen, hetgeen verweerder in zoverre is aan te rekenen.
5.8
Op grond van het voorgaande komt de kantonrechter tot het oordeel dat hantering van de maximale norm genoemd in de WNT in casu niet leidt tot een apert onbillijk resultaat. Dit betekent dat verweerder een vergoeding zal worden toegekend van € 75.000,00.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om rekening te houden met het bepaalde in artikel 1.6 lid 3 WNT en het betaalde salaris vanaf februari 2013, als zijnde onverschuldigd betaald, in mindering te laten strekken op de toegekende vergoeding. De ratio van artikel 1.6 lid 3 WNT is blijkens de wetsgeschiedenis (MvT, Tweede kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 600 nr 3 pagina 41-42) dat wordt voorkomen dat werkgevers en werknemers bepalingen over de maximale hoogte van een uitkering ontduiken. Niet gesteld of gebleken is dat partijen een dergelijk misbruik op enig moment voor ogen hebben gehad. Eveneens wordt meegewogen dat tussen partijen vaststaat dat verweerder in de periode na februari 2013 nog (geringe) werkzaamheden heeft verricht en dat partijen de periode na februari 2013 hebben benut om te onderhandelen over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
5.9
Nu de kantonrechter geen hogere vergoeding zal toekennen dan binnen de kaders als door verzoekster is aangeboden, behoeft aan verzoekster geen intrekkingstermijn als bedoeld in artikel 7:685 lid 9 BW te worden gegund.
5.1
Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te melden wijze.

6.De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2013;
kent aan verweerder ten laste van verzoekster een vergoeding toe van €75.000,- bruto en veroordeelt verzoekster deze vergoeding te betalen;
bepaalt dat elk der partijen de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
742