In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 september 2013 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, mr. P. Vlaswinkel, tegen de kantonrechter die op 24 juli 2013 een rolbeslissing had genomen. Verzoeker had in zijn wrakingsverzoek aangevoerd dat de kantonrechter in strijd met het rolreglement had gehandeld door de termijn voor het indienen van een antwoord niet te verlengen en dat hij niet tijdig op de hoogte was gesteld van de identiteit van de kantonrechter. De rechtbank oordeelde dat de aan verzoeker meegedeelde termijn niet verlengd zou worden, maar dat dit op zichzelf geen grond voor wraking opleverde. De rechtbank stelde vast dat verzoeker op 2 september 2013 tijdig was geïnformeerd over de identiteit van de kantonrechter, waardoor er geen sprake was van een schending van de procedurele rechten van verzoeker. De rechtbank benadrukte dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert, tenzij er sprake is van objectieve aanwijzingen voor vooringenomenheid. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van de kantonrechter objectief gerechtvaardigd maakten. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard en afgewezen.