Uitspraak
[verdachte],
- bewezenverklaring van het onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden met aftrek van voorarrest;
- opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis.
dan weldat de verdachte “ten aanzien van die ander enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die ander zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die handelingen”.
“dan wel”aldus, dat de officier van justitie heeft bedoeld een keuze voor te leggen uit de twee in artikel 273f, eerste lid, aanhef en onder 5°, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) omschreven strafbare feiten.
nietde feitelijke uitwerking van “een ander ertoe brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling”.
of omstreeksde periode van 27 december 2010 tot en met 01 januari 2011
althans in Nederland,
althans alleen,
die [slachtoffer I](een)ander(en), genaamd [slachtoffer I]
(en
),heeft ondernomen, welke handelingen bestonden uit het
het(laten) plaatsen van
één of meerafbeelding
(en
) van (een) perso(o)n(en)
)en
/ofprofielen op het
en/ofals ware die [slachtoffer I] meerderjarig en
/ofbeschikbaar
voor de
/of
(laten)onderbrengen (huisvesten)
en/of laten verblijven
/of
(daarbij) (daartoe)die [slachtoffer I] voorzien van instructies betreffende
/ofte rekenen tarieven en
/of
/ofvervoeren van die [slachtoffer I]
vannaaren
/of naarvanklanten
/of
/of(telefonisch) onderhouden van contacten met
/of(potentiële) (prostitutie) klanten voor die [slachtoffer I]
/of
/ofbehouden van
(een deel van
)de
betalingen en/ofverdiensten
,
(in elk geval) zijnde (telkens) handelingen waarvan hij en/of zijn mededader(s)
of redelijkerwijs moest/moesten vermoedendat die [slachtoffer I]
seksuelediehandeling
(en
)met of voor een derde tegen betaling,
/of
of omstreeksde periode van 27 december 2010 tot en met 01 januari 2011
althans in Nederland,
althans alleen,
één of meerseksuele handeling
(en
)
(telkens
) (een deel van
)de verdiensten van die [slachtoffer I]
/ofzich toegeëigend;
of omstreeksde periode van 27 december 2010 tot en met 01 januari 2011
(een
)ander
(en),
althans alleen,
die [slachtoffer H](een)ander(en), genaamd [slachtoffer H]
(en
),heeft ondernomen, welke handelingen bestonden uit het
het(laten) plaatsen van
één of meerafbeelding
(en
) van (een) perso(o)n(en)
)en
/ofprofielen op het
en/ofals ware die [slachtoffer H] meerderjarig en
/ofbeschikbaar voor
voor de prostitutie)
/of
(laten)onderbrengen (huisvesten)
en/of laten verblijven
/of
(daarbij) (daartoe)die [slachtoffer H] voorzien van instructies betreffende de
/ofte rekenen tarieven en
/of
/ofvervoeren van die [slachtoffer H]
vannaaren
/of naarvanklanten
/of
/of(telefonisch) onderhouden van contacten met
een
(s)en
/of(potentiële) (prostitutie) klanten voor die [slachtoffer H]
/of
/ofbehouden van
(een deel van
)de
betalingen en/ofverdiensten
,
(in elk geval) zijnde (telkens) handelingen waarvan hij en/of zijn mededader(s)
of redelijkerwijs moest/moesten vermoedendat die [slachtoffer H]
seksuelediehandeling
(en
)met of voor een derde tegen betaling,
/of
of omstreeksde periode van 27 december 2010 tot en met 01 januari 2011
één of meerseksuele handeling
(en
)
[slachtoffer H](geboren [geboortedatum])
,met of voor een derde tegen
en of één of meer van zijn mededader(s)
) (een deel van
)de verdiensten van die [slachtoffer H] uit
/ofzich toegeëigend;
of omstreeks06 september 2011 te Rotterdam,
ongeveer1,1 gram
, in elk geval een
,
Kamerstukken II1988/1989, 21 027, nr. 3, blz. 8).
meerderjarigeninstemming met het zich laten prostitueren niet in de weg hoeft te staan aan bewezenverklaring van mensenhandel, indien één van de dwangmiddelen, thans genoemd in artikel 273f, eerste lid, onder 1°, Sr is toegepast. De omstandigheid dat het slachtoffer voorafgaand aan de toepassing van zo’n dwangmiddel reeds werkzaam was als prostitué(e), vormt op zich geen aanwijzing inzake vrijwilligheid en is dan ook geen beletsel voor een bewezenverklaring.
minderjarigeslachtoffers uit van de gedachte dat er
per definitiesprake is van een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, hetgeen één van de dwangmiddelen is die bij een bewezenverklaring van mensenhandel ten aanzien van
meerderjarigepersonen een rol kan spelen. Ten aanzien van minderjarige slachtoffers vormen de in artikel 273f, eerste lid, onder 1°, Sr genoemde middelen dan ook geen bestanddeel van de delictsomschrijving. De toenmalige Minister van Justitie heeft in de Nota naar aanleiding van het Eindverslag (vgl.
Kamerstukken II1990/1991, 21 027, nr. 8, blz. 2) het volgende opgetekend: “De leeftijdsgrens berust op de overtuiging van de wetgever dat in het algemeen aan de exploitatie van minderjarigen misbruik van uit feitelijke verhoudingen voorvloeiend overwicht inherent is.” Uitgangspunt is dat bij zeer jeugdige personen een zekere rijpheid die de betrokkene in staat stelt de gevolgen van zijn handelingen te overzien en zelfstandig beslissingen te nemen veelal nog niet aanwezig is (vgl. Memorie van Toelichting,
Kamerstukken II1988/1989, 21 027, nr. 3, blz. 8). De aanduiding ‘zeer jeugdige personen’ is later door de Minister ingevuld als: minderjarigen (vgl. Nota naar aanleiding van het verslag,
Kamerstukken II1990/91, 21 027, nr. 5, blz. 4). Op vragen van de CDA-fractie antwoordt de Minister in deze zelfde nota dat ten aanzien van personen beneden de leeftijd van achttien jaren geen sprake is van een vrijwillige keuze voor de prostitutie (vgl. Nota naar aanleiding van het verslag,
Kamerstukken II1990/91, 21 027, nr. 5, blz. 4).
Kamerstukken II1990/91, 21 027, nr. 5, blz. 11). Ten aanzien van de leeftijdsgrens heeft de Minister van Justitie voorts als zijn visie vermeld dat een persoon die zich tot prostitutie laat brengen, een beslissing neemt die verstrekkende gevolgen heeft. Een minderjarige heeft in het algemeen te weinig inzicht en ervaring om deze gevolgen te kunnen overzien (en) om bewust de levensloop van een prostitué(e) te kiezen. De Minister van Justitie heeft daarbij onderkend dat leeftijdsgrenzen altijd enigszins arbitrair zijn en dat er misschien enkele jeugdigen van zestien of zeventien jaar zijn die de stap in de prostitutie weldoordacht zouden maken, maar dat de hier aan de orde zijnde wetgeving dient te zijn afgestemd op hetgeen in het algemeen van een minderjarige kan worden verwacht. De Minister zet vervolgens nogmaals uiteen dat de leeftijdsgrens op de overtuiging van de wetgever berust dat in het algemeen aan de exploitatie van prostitutie van minderjarigen misbruik van uit de feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht inherent is. Het betreft dus niet een veronderstelling van de wetgever die kan worden weerlegd, aldus de Minister. (vgl. Nota naar aanleiding van het Eindverslag,
Kamerstukken II1990/91, 21 027, nr. 8, blz. 2.)
altijdsprake van een beperking van de keuzevrijheid, zodat in het geval van minderjarige slachtoffers de eventuele omstandigheid dat het slachtoffer heeft ingestemd met de prostitutiewerkzaamheden dan wel reeds eerder in de prostitutie heeft gewerkt, nimmer in de weg
kanstaan aan een bewezenverklaring.
Kamerstukken II1997/1998, 25 437, nr. 5, p. 23). Of er daadwerkelijk voordeel is genoten in die zin dat er winst is behaald, is dus niet relevant. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzettelijk voordeel heeft genoten uit de prostitutiewerkzaamheden van de slachtoffers.
2.
MENSENHANDEL, GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN, MEERMALEN GEPLEEGD
3.
MENSENHANDEL, GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN, MEERMALEN GEPLEEGD
EN
MENSENHANDEL, MEERMALEN GEPLEEGD
4.
OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET HET IN ARTIKEL 2 ONDER C VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD.
LJNBD2578). Deze regel zal ook in de onderhavige zaak worden toegepast.
“(een) ander(en), genaamd … ertoe heeft gebracht”tot en met
“met of voor een derde tegen betaling”;
gevangenisstrafvoor de duur van
168 (honderdachtenzestig) dagen;