In deze zaak vorderen twee vaders in kort geding dat de vereniging CVO hen toestaat om hun kinderen toe te laten tot De Opperd, een islamitische overbruggingsschool, na het faillissement van de Ibn Ghaldounschool. De eisers stellen dat zij zich hebben ingezet voor het behoud van de Ibn Ghaldounschool en dat zij de grondslag van De Opperd onderschrijven, ondanks eerdere bezwaren tegen de school. De voorzieningenrechter oordeelt dat CVO niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de kinderen niet toe te laten, vooral omdat de eisers de islamitische grondslag van De Opperd als een goed alternatief beschouwen. De rechter wijst de vordering toe en legt CVO een dwangsom op voor het geval zij niet aan het bevel voldoet. De uitspraak benadrukt het belang van de vrijheid van onderwijs en de rechten van ouders om hun kinderen naar een school te laten gaan die zij geschikt achten. De voorzieningenrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van de eisers toegewezen.