ECLI:NL:RBROT:2013:8799

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 november 2013
Publicatiedatum
8 november 2013
Zaaknummer
C/10/437674 / KG ZA 13/1229
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van leerlingen tot islamitische overbruggingsschool na faillissement van eerdere school

In deze zaak vorderen twee vaders in kort geding dat de vereniging CVO hen toestaat om hun kinderen toe te laten tot De Opperd, een islamitische overbruggingsschool, na het faillissement van de Ibn Ghaldounschool. De eisers stellen dat zij zich hebben ingezet voor het behoud van de Ibn Ghaldounschool en dat zij de grondslag van De Opperd onderschrijven, ondanks eerdere bezwaren tegen de school. De voorzieningenrechter oordeelt dat CVO niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de kinderen niet toe te laten, vooral omdat de eisers de islamitische grondslag van De Opperd als een goed alternatief beschouwen. De rechter wijst de vordering toe en legt CVO een dwangsom op voor het geval zij niet aan het bevel voldoet. De uitspraak benadrukt het belang van de vrijheid van onderwijs en de rechten van ouders om hun kinderen naar een school te laten gaan die zij geschikt achten. De voorzieningenrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van de eisers toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/437674 / KG ZA 13-1229
Vonnis in kort geding van 8 november 2013
in de zaak van

1.[Eiser 1]

wonende te Delft,
2.
[Eiser 2],
wonende te Rotterdam,
eisers,
advocaat mr. W. van der Meer de Walcheren,
tegen
de vereniging
VERENIGING VOOR CHRISTELIJK VOORTGEZET ONDERWIJS TE ROTTERDAM EN OMGEVING,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaten mrs. F.P. van Galen en D.J.G. Timmermans.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 4 november 2013 met producties
  • de brief d.d. 5 november 2013 zijdens CVO met productie
  • de mondelinge behandeling d.d. 5 november 2013
  • de pleitnota van mr. Van der Meer de Walcheren
  • de pleitnota van mrs. Van Galen en Timmermans.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In een rapport van 9 augustus 2013 heeft de Onderwijsinspectie geoordeeld dat de kwaliteit van het onderwijs op de Ibn Ghaldounschool onvoldoende is. Naar aanleiding van dit rapport heeft de staatssecretaris bij brief van 10 september 2013 haar voornemen kenbaar gemaakt om de bekostiging van de Ibn Ghaldounschool per 1 november 2013 te beëindigen.
2.2.
Op 8 oktober 2013 is de Ibn Ghaldounschool failliet verklaard.
2.3.
Gedaagde (hierna: CVO) heeft vorm gegeven aan een “overbruggingsschool” met islamitische oriëntatie, De Opperd.
2.4.
Bij brieven van 23 oktober 2013 heeft de heer [betrokkene 1](hierna: [betrokkene 1]), namens FOKOR (een vereniging van Rotterdamse schoolbesturen), aan eisers meegedeeld dat hun kinderen [kind 1] en [kind 2]zijn geplaatst op De Opperd.
2.5.
Bij brieven van 25 oktober 2013 heeft [betrokkene 1], namens FOKOR, aan eisers meegedeeld dat niet wordt overgegaan tot plaatsing van [kind 1] en [kind 2]. Relevant in deze brieven is de volgende passage:
“(...) De reden hiervoor is dat we gerede twijfel hebben over de mate waarin u de grondslag van de nieuwe school onderschrijft. Op informatieavonden over de nieuwe, tijdelijke constructie voor de voormalige school van uw kind en/of op de inschrijfbijeenkomsten hiervoor, heeft u duidelijk te kennen gegeven zich niet te kunnen vinden in de opzet die wij bieden.
Een school kan alleen goed onderwijs bieden aan uw kind als school en ouders daar goed samenwerken. Gezien uw weerstand tegen de nieuwe school is deze samenwerking niet te verwachten. U, uw kind en de school zijn dan beter af wanneer uw kind op een andere school wordt geplaatst. Dit is grond voor het schoolbestuur van (…) CVO om in overleg met de Rotterdamse schoolbesturen de inschrijving te weigeren.”
2.6.
[kind 1] en [kind 2] kunnen alsnog worden toegelaten tot De Opperd wanneer eisers een contract ondertekenen. In dit contract staat onder meer het volgende:
“Ouder(s)/verzorger(s) (…) en directie van IVO De Opperd komen het navolgende overeen:
(…)
Ouders realiseren zich dat voor een succesvolle onderwijscarrière van hun kind(eren) van het grootste belang is dat school en ouders eenzelfde visie op onderwijs en een passende opvoeding delen. Ouders committeren zich dan ook aan de wijze waarop De Opperd het onderwijs verzorgt en de daaruit voortvloeiende wijze waarop De Opperd met kind(eren) van ouders omgaat. De kinderen houden zich aan de schoolregels.
(…)
(…)
Ouders zoeken daarbij niet de pers op en zullen de pers niet te woord staan. Zowel de kwaliteit van het onderwijs als het aanzien van de Islam hebben zwaar te lijden gehad onder negatieve publiciteit over de school. Om De Opperd een succesvolle start te geven is het van belang dat de opbouw van de school de komende 9 maanden in de luwte van de publiciteit kan plaatsvinden. Eventuele negatieve publiciteit zal niet alleen De Opperd schaden, maar tevens het voortbestaan van het Islamitisch voortgezet onderwijs in Rotterdam in gevaar brengen. (...)”

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen - samengevat - CVO te veroordelen om uiterlijk binnen 1 uur na betekening van dit vonnis de leerlingen [kind 1] en [kind 2](in de dagvaarding staat abusievelijk “[Eiser 2]” met daarachter een onjuiste geboortedatum) zonder voorbehoud toe te laten tot De Opperd, op straffe van een dwangsom van € 1.500,00 per eiser per dag, met veroordeling van CVO in de kosten van dit geding.
3.2.
CVO voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze procedure moet worden beoordeeld of CVO gehouden is om [kind 1] en [kind 2]toe te laten tot De Opperd.
4.2.
Bij deze beoordeling staat voorop dat CVO beslist over de toelating van leerlingen en dat zij, als bijzondere onderwijsinstelling, bij haar toelatingsbeleid een zekere mate van beleidsvrijheid heeft. Deze vrijheid vindt haar grens daar waar geoordeeld moet worden dat CVO niet in redelijkheid tot het gevoerde beleid heeft kunnen komen. Bij de beoordeling van de redelijkheid van de beslissing om [kind 1] en [kind 2] niet toe te laten tot De Opperd is enerzijds de aanleiding voor deze beslissing en het aandeel van eisers daarin van belang en anderzijds de gevolgen van het een en ander voor alle betrokkenen. Bovendien moeten daarbij de betrokken belangen van zowel eisers als De Opperd en haar overige leerlingen worden gewogen.
4.3.
Eisers behoren tot de groep ouders die zich, tot het moment dat het door hen ingestelde verzet tegen het faillissement van de Ibn Ghaldounschool ongegrond is verklaard, heeft ingezet tot behoud van die school. De groep ouders deed dat onder meer door flyers uit te delen en een paar ouders - niet zijnde eisers - zijn in dit kader bij het televisieprogramma Pauw en Witteman te gast geweest. Op dit moment loopt er nog een bezwaarprocedure tegen de stopzetting van de bekostiging door de staatssecretaris.
Uit deze inzet volgt echter niet zonder meer dat eisers de grondslag van De Opperd niet onderschrijven, zoals CVO lijkt te betogen. Ter zitting hebben eisers immers benadrukt dat toen het faillissement van de Ibn Ghaldounschool een feit was, zij zich op het standpunt hebben gesteld dat De Opperd “second best” is en hebben zij hun kinderen daar ook ingeschreven. Volgens eisers is de islamitische grondslag bij De Opperd beter gewaarborgd dan op een andere school, nu De Opperd islamitisch georiënteerd is. Eisers zien De Opperd dan ook als een zeer goed alternatief en zij zijn niet tegen de christelijke inspiratie van De Opperd. Voorts hebben eisers betwist dat zij zich bedreigend en agressief hebben uitgelaten jegens [betrokkene 1]. Dat zij dat wel hebben gedaan, zoals CVO aanvankelijk betoogde, is niet aannemelijk geworden. [betrokkene 1] heeft ter zitting immers verklaard dat hij niet is bedreigd door eisers en dat het iemand anders was die tegen zijn autoruit had geklopt met de mededeling “jij zult hier spijt van krijgen”.
Tegen deze achtergrond is niet aannemelijk geworden dat eisers de grondslag van De Opperd niet onderschrijven en is ondertekening van een contract waarin zij zich niet alleen moeten committeren aan de grondslag van De Opperd, maar - onder meer - ook moeten beloven de pers niet te woord te staan, derhalve niet nodig en bovendien in strijd met de vrijheid van meningsuiting.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat CVO niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om [kind 1] en [kind 2]niet toe te laten tot De Opperd en evenmin tot het besluit dat toelating slechts mogelijk is, wanneer eisers voornoemd contract ondertekenen. Een belangenafweging maakt dit niet anders. In het licht van het hiervoor geoordeelde heeft CVO geen, althans onvoldoende belang om [kind 1] en [kind 2]niet toe te laten. Daartegenover staat het zwaarwegende belang van [kind 1] en [kind 2]om hun opleiding voort te zetten op De Opperd, in een vertrouwde omgeving, met vertrouwde klasgenootjes en vertrouwde docenten.
De vordering zal derhalve worden toegewezen, met dien verstande dat de dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te noemen.
4.5.
Bij al het voorgaande wordt ervan uitgegaan dat eisers het door hen ook ter zitting voor De Opperd uitgesproken “commitment” gestand zullen blijven doen. CVO heeft belang bij rust om van De Opperd als “overbruggingsschool” een succes te maken en van eisers wordt verwacht dat zij niets doen dat hieraan in de weg staat. Indien dit onverhoopt anders zou blijken te zijn, kan dit grond zijn voor ingrijpen.
4.6.
CVO zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van eisers, begroot op € 92,82 aan explootkosten, € 274,00 aan vast recht en
€ 816,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt CVO om met ingang van de eerste schooldag na betekening van dit vonnis [kind 1] en [kind 2]zonder voorbehoud toe te laten tot De Opperd en hen daar onderwijs te laten volgen,
5.2.
bepaalt dat CVO een dwangsom verbeurt van € 100,00 per kind, per dag dat zij niet aan voornoemd bevel voldoet, met een maximum van € 10.000,00,
5.3.
veroordeelt CVO in de proceskosten, aan de zijde van Alili c.s. tot op heden begroot op € 1.182,82,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bouter en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2013.
615/2326