ECLI:NL:RBROT:2013:9139

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 november 2013
Publicatiedatum
21 november 2013
Zaaknummer
ROT 10/730059-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord en belaging door ex-partner met voorbedachte rade

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 21 november 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zijn ex-partner gedurende een periode van ongeveer twee weken heeft lastiggevallen en uiteindelijk haar nieuwe vriend heeft vermoord. De verdachte heeft herhaaldelijk contact gezocht met zijn ex-partner, ondanks dat zij herhaaldelijk had aangegeven geen contact meer te willen. Op 8 februari 2013 heeft de verdachte, gewapend met een mes, de woning van zijn ex-partner betreden en haar nieuwe vriend in totaal 49 snij- en steekwonden toegebracht, wat leidde tot zijn overlijden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld, gezien het aantal verwondingen en de omstandigheden waaronder het delict heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan moord en belaging, en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor de broer van het slachtoffer en de ex-partner van de verdachte. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/730059-13
Datum uitspraak: 21 november 2013
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
(…),
geboren te … op …,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres (…),
thans gedetineerd in Detentiecentrum Alphen aan de Rijn,
raadsman J.L.A.M. le Cocq d’Armandville, advocaat te Rotterdam.

ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 november 2013.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

EIS OFFICIER VAN JUSTITIE

De officier van justitie, mr. J.M. Bonnes, heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten;
- veroordeling van de verdachte tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren met aftrek van voorarrest.

AANLEIDING ONDERZOEK

Op vrijdag 8 februari 2013, omstreeks 08:45 uur, worden politiemedewerkers door de regionale meldkamer Rotterdam, gestuurd naar de (…) te Rotterdam. Aldaar zou een vrouw bedreigd zijn door haar ex-man met een mes. De vrouw zou inmiddels naar buiten zijn gevlucht.
Ter plaatse gekomen wordt de deur van de woning van de vrouw door personeel van de politie geopend. Zij zien dat er veel bloed in de woning ligt, en de woning wordt in het kader van de hulpverlening betreden. Vervolgens wordt in de keuken een man aangetroffen. Deze man ligt op de grond in een flinke plas bloed. De man wordt naar de woonkamer verplaatst teneinde hulp aan hem te verlenen, maar desondanks overlijdt de man ter plaatse. Van deze man blijkt later dat hij in leven was genaamd (…).

DE VASTSTAANDE FEITEN

De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten, nu deze feiten door de officier van justitie, noch door de verdediging zijn weersproken.
De verdachte heeft een relatie gehad met X, maar deze relatie is verbroken. De verdachte komt op 25 januari 2013 vrij uit detentie. Kort daarna spreekt hij de dochter van genoemde X aan in de Mc Donalds aan de Schiedamseweg te Rotterdam en omhelst haar. Daarna heeft de verdachte zich tot en met 8 februari 2013 verschillende keren overdag en ’s nachts nabij de woning van X aan de (…) te Rotterdam opgehouden, haar aangesproken op straat en bij haar aangebeld. Zo bevindt hij zich op 1 februari 2013 omstreeks 03:50 uur ’s nachts nabij de woning van X en belt hij die nacht ook bij haar aan. Op donderdag 7 februari 2013 bevindt de verdachte zich wederom in de (…) waar hij X aanspreekt. X loopt verder, waarna de verdachte haar probeert tegen te houden. Op vrijdagochtend 8 februari 2013 is de verdachte wederom in haar straat en wacht hij tot zij de kinderen naar school heeft gebracht. Hij ziet kans haar portiek binnen te gaan en wacht daar onder de trap X op, nadat hij haar met de kinderen de portiek heeft horen verlaten.
De verdachte is, blijkens de verklaring van getuige Y, de portiek binnen gekomen doordat de zoon van Y, bij zijn woning op nummer 162 heeft aangebeld en zijn moeder heeft gevraagd de deur te openen. De verdachte spreekt X aan en zij laat hem binnen in haar woning, welke op de eerste verdieping gelegen is. Vervolgens verlaat X de woning weer.
Het latere slachtoffer (…) is in de woning aanwezig en er ontstaat een worsteling tussen hem en de verdachte. De worsteling verplaatst zich door de woning en eindigt uiteindelijk in de keuken. De verdachte heeft op enig moment een mes in zijn handen en verwondt daarmee het slachtoffer aan zijn armen. Nadat het slachtoffer de keukenvloer terecht is gekomen, verlaat verdachte de woning door van het balkon naar beneden te springen.
Om 8:44:54 uur meldt X bij de politiemeldkamer dat de verdachte bij haar in de woning is. De politie komt ter plaatse en treft, zoals hiervoor is weergegeven, het slachtoffer aan in de woning op de keukenvloer in een plas bloed. In de plas bloed naast het slachtoffer ligt het lemmet van een mes en in de keuken wordt een ingedeukte koekenpan aangetroffen.
Bij het pathologisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut zijn op het lichaam van het slachtoffer 49, bij leven opgelopen snij- en steekletsels waargenomen, welke zijn ontstaan door steken en snijden met een of meer scherprandige voorwerpen en passen bij steken of met één of meer messen. De letsels waren overwegend in het hoofdhalsgebied en aan beide onderarmen gelokaliseerd. In de halsletsels waren de linkerhalsader en de linkerhalsslagader meermalen geraakt. Links in de hals reikte een steekletsel tot in de luchtpijp. Het overlijden wordt zonder meer verklaard door het massale bloedverlies. In de woning wordt op de vloer in de keuken een grote hoeveelheid bloed aangetroffen. Daarnaast worden er verschillende bloedsporen aangetroffen in de keuken, gang, woonkamer, op de balkondeur en balustrade van het balkon. De bloedsporen zijn onderzocht en daarbij is onder meer vastgesteld dat het bloedspoor op de balustrade DNA bevat dat overeenkomt met het DNA van de verdachte. Op de gesp van de riem van de verdachte zijn bovendien bloedsporen aangetroffen met een DNA-mengprofiel van de verdachte en van het slachtoffer.

FEIT 1

Standpunt verdediging
De verdachte heeft verklaard dat hij verbaasd was toen hij het latere slachtoffer in de woning van X aantrof, dat er daarna een worsteling tussen hen is ontstaan, dat het slachtoffer een mes greep van het aanrecht in de keuken welke de verdachte vervolgens van hem heeft weten af te pakken. De verdachte erkent dat hij daarbij het slachtoffer heeft gesneden op de onderarmen. De verdachte weet verder nog dat het slachtoffer hem met een koekenpan op het hoofd heeft geslagen. De verdachte heeft verklaard dat hij zich niets kan herinneren vanaf dat moment, behalve dat het slachtoffer op enig moment op de grond is gevallen en dat hij toen via het balkon is weggevlucht. Hij ontkent bij binnenkomst in de woning een mes bij zich te hebben gehad.
Zijn raadsman heeft in aanvulling op verdachtes verklaring niet betwist dat de verdachte de steken heeft toegebracht aan het slachtoffer, maar heeft bepleit dat uit het dossier niet blijkt dat bij de verdachte sprake is geweest van opzet en/of van voorbedachte raad. Om die reden dient volgens de raadsman vrijspraak van feit 1 te volgen. De verdachte heeft op geen enkele manier rekening gehouden met de ontstane situatie in de woning. De verdachte vermoedde wellicht dat zijn ex een nieuwe relatie had maar hij
wistdat niet, en hij hield er geen rekening mee dat er iemand anders in de woning zou zijn. Toen er wel iemand in de woning aanwezig bleek, is er bij de verdachte absolute paniek ontstaan. Het slachtoffer heeft hem bedreigd met een mes en de verdachte heeft dit mes weten af te pakken. Hij heeft zich in paniek verweerd. Volgens de raadsman is, indien de rechtbank toch tot een bewezenverklaring zou komen, sprake van een “reëel” beroep op noodweer.
Standpunt openbaar ministerie
De officier van justitie heeft op grond van de in het dossier aanwezige camerabeelden, de verklaringen van X en van twee buurvrouwen en een buurjongetje, de forensische bevindingen en - met name - het aantal steekwonden geconcludeerd dat de verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd.
De omstandigheden dat het slachtoffer 49 steekletsels in zijn lichaam had en niet alleen aan hoofd of armen, wijzen er volgens de officier van justitie op dat er enige tijd tussen de verschillende handelingen is verstreken. Daarbij zouden het bloedbeeld in de hal en het door een getuige gehoorde gesprek tussen het slachtoffer en de verdachte, erop wijzen dat het zeker enkele minuten heeft geduurd waarin de verdachte en het slachtoffer al bloedend, samen door de gang hebben gelopen en met elkaar hebben gesproken, terwijl het slachtoffer uiteindelijk overlijdt in de keuken. De verdachte zou voorts, toen hij onder de trap zat in het portiek bij de woning van X, hebben geweten, althans rekening hebben gehouden met de mogelijkheid dat zojuist de nieuwe vriend van X haar woning was binnen gegaan, en bewust die woning zijn ingegaan. De verdachte heeft na een minutenlang durende confrontatie uiteindelijk in de keuken de hals afgesneden van het slachtoffer. Vaststaat, aldus de officier van justitie, dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn besluit en dat er geen contra-indicaties zijn die erop duiden dat de verdachte toch niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Is de verdachte degene die de steek- en snijletsels aan het lichaam van het slachtoffer heeft toegebracht?
De rechtbank acht zonder meer bewezen dat de verdachte de geconstateerde snij- en steekletsels aan het lichaam van het slachtoffer heeft toegebracht als gevolg waarvan het slachtoffer is overleden. De verdachte was, mede gelet op zijn eigen verklaring, in de woning ten tijde van het toebrengen van genoemd letsel, terwijl er geen aanwijzingen zijn dat nog iemand anders in de woning is geweest nadat X de woning had verlaten en voordat het slachtoffer werd aangetroffen. De rechtbank heeft die overtuiging te meer bekomen nu uit de verklaringen van getuigen Y1 en Y2 kan worden afgeleid dat op het moment dat de verdachte de woning verliet via het balkon, zijn rechterhand en de rechterzijde van zijn gezicht bedekt waren met bloed, en bloed met DNA van het slachtoffer is aangetroffen op zowel de balustrade van het balkon als op de gesp van de riem van de verdachte, terwijl de verdachte kennelijk zelf slechts wat kleine verwondingen aan zijn vingers had. Nu voor genoemde omstandigheden geen andere verklaring is gegeven of aannemelijk is geworden, leidt de rechtbank daaruit af dat de verdachte degene is geweest die de steek- en snijletsels heeft toegebracht aan het slachtoffer.
Ten overvloede wijst de rechtbank voorts nog op de verklaring van een medewerker van de Stadsgevangenis dat de verdachte enkele dagen na het incident tegen hem heeft gezegd dat hij de man in de woning van zijn ex de strot had doorgesneden, en op de verklaring van Y3 dat zijn broer op de dag dat het feit is gepleegd, door de verdachte is gebeld en dat de verdachte toen had gezegd dat hij iemand had neergestoken.
Moord of doodslag?
Uit het feit dat de verdachte 49 steek- en snijletsels heeft toegebracht aan het slachtoffer, en dat een aanzienlijk aantal van die letsels is toegebracht in de hals, welke – gezien de aanwezigheid van vitale (slag)aders – een uiterst kwetsbaar deel is van het lichaam,
leidt de rechtbank af dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. In de aard van die gedragingen, ligt immers zonder meer de opzet op de dood besloten.
Ten aanzien van de vraag of de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad, geldt dat volgens de Hoge Raad in zijn arrest van 17 september 2013 (ECLI:NL:HR2013:706) voor het aannemen daarvan moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De vaststelling dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad behoeft de rechter er echter niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen en tot het oordeel te komen dat de verdachte desondanks niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank stelt voorop dat ervaringsregels leren dat met het tot 49 keer toe insteken op een slachtoffer enige tijd is gemoeid, in elk geval voldoende tijd voor de verdachte zich te kunnen bezinnen en het nodige te verrichten om op zijn voornemen terug te komen, zoals zijn handelen te staken en zo nodig daarna hulp te verlenen of hulp in te roepen.
Bovendien blijkt uit de verklaring van de verdachte over hetgeen zich heeft voorgedaan in de woning dat de worsteling tussen de verdachte en het slachtoffer zich heeft verplaatst door de woning en enkele minuten heeft geduurd. Het bloedsporenonderzoek bevestigt die verplaatsing en bewijst verder dat tijdens die worsteling al steekwonden zijn toegebracht aan het slachtoffer, wat er ook op wijst dat de verdachte tijd heeft gehad om zich te bezinnen.
Dat de verdachte geen mes bij zich had toen hij de woning betrad en dit juist heeft afgepakt van het slachtoffer in de woning, zoals hij ter zitting heeft verklaard, acht de rechtbank niet geloofwaardig nu er door de gehele woning bloedsporen van het slachtoffer zijn aangetroffen, hetgeen er op duidt dat het slachtoffer vrijwel direct gewond is geraakt. De verdachte had bovendien, blijkens de verklaring van zijn ex-partner X reeds een mes in zijn handen toen hij haar sprak buiten de woning. De rechtbank hecht meer waarde aan deze verklaring dan aan die van de verdachte, nu de verklaring van X wordt ondersteund door die van haar buurvrouw dat zij X hoorde gillen in het trappenhuis en dat zij kort daarna X met de verdachte bij haar voordeur zag met angstige ogen. X heeft ook direct na het wegvluchten uit haar huis bij het doen van de 112-melding het mes genoemd dat de verdachte bij zich had en waarmee hij haar heeft bedreigd.
De rechtbank gaat ervan uit dat het slachtoffer uiteindelijk is overleden aan de steekletsels in de halsslagader en dat deze letsels zijn toegebracht in de keuken waar het slachtoffer is aangetroffen. Het slachtoffer is immers in een
plasbloed in de keuken aangetroffen, terwijl overigens in de woning slechts bloedvlekken of –spatten zijn aangetroffen, hetgeen erop wijst dat het slachtoffer in de keuken het meeste bloed heeft verloren en dat hij zich dus daar bevond toen hij werd geraakt in die hals(slag)ader. Een gat of opening in een slagader leidt immers naar algemene ervaringsregels snel tot aanzienlijk bloedverlies en tot de dood, zodat het niet aannemelijk is dat het slachtoffer, na in de hals(slag)ader te zijn geraakt, zich nog heeft verplaatst.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op zijn (kennelijke) besluit om het slachtoffer dodelijk te verwonden en de gevolgen daarvan, zodat de voorbedachte raad bewezen kan worden.
De rechtbank neemt daarbij nog in aanmerking dat de verdachte in ieder geval kennelijk een vermoeden had dat zijn ex-partner een nieuwe relatie had, gelet op onder meer zijn vraag daaromtrent aan een buurvrouw van zijn ex-partner de dag voor het incident, en dat hij tegen die buurvrouw heeft gezegd dat hij het “hen betaald zal zetten”, en tegen zijn ex-partner dat als zij een ander had, hij haar en die ander dood zou maken, hetgeen een aanwijzing vormt dat de verdachte reeds vooraf het plan had opgevat het slachtoffer te doden. Dat de verdachte niet (zeker) wist dat zijn ex-partner een nieuwe vriend had of dat die nieuwe vriend in haar woning was (zoals zijn raadsman heeft aangevoerd), doet daaraan niet af nu de rechtbank het aannemelijk acht dat voor de verdachte zijn vermoeden werd bevestigd op het moment dat hij het slachtoffer aantrof in de woning van zijn ex-partner.
De rechtbank acht voorts van belang dat er geen zwaarwegende contra-indicaties zijn dat de verdachte desalniettemin niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de door hem genoemde omstandigheden als zodanige contra-indicaties dienen te gelden, merkt de rechtbank op dat ook indien de verdachte inderdaad niet wist dat zijn ex-partner een nieuwe relatie had en - op het moment dat hij de woning binnen ging – niet wist dat het latere slachtoffer zich daar bevond, dat dat er niet aan afdoet dat de verdachte in de woning voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te bezinnen op zijn handelen. Wat betreft de stelling dat de verdachte zich in ‘absolute paniek’ heeft verweerd, merkt de rechtbank op dat de verdachte over die gestelde blinde paniek zelf niets heeft verklaard, terwijl ook overigens niet aannemelijk is geworden dat daarvan sprake is geweest.

FEIT 2

Standpunt verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de beschuldiging niet klopt. De verdachte heeft niet ontkend dat hij in de ten laste gelegde periode een aantal malen contact heeft gezocht met aangeefster door haar op straat aan te spreken en aan te bellen, dat hij zich een aantal malen in de straat waar zij woonde heeft opgehouden, en dat hij haar dochter heeft aangesproken in de Mc Donalds en een arm om haar heen heeft geslagen. Toen de dochter echter liet merken dat zij niet met hem wilde praten, is hij weggegaan. Hij heeft voorts verklaard dat hij enkel met aangeefster wilde praten omdat zij een verleden hebben samen en hij met haar over zijn nog steeds bestaande gevoelens voor haar wilde spreken. Aangeefster zou niet hebben aangegeven dat zij geen contact met hem wilde, waarbij de verdachte erop heeft gewezen dat aangeefster ook met hem praatte en dat zij zelfs toen de politie op haar verzoek was gestopt (toen verdachte haar een keer aansprak op straat) niet heeft aangegeven dat de verdachte haar belaagde.
Het contact met de aangeefster op straat op 7 februari 2013 en in haar portiek de volgende dag had bovendien enkel tot doel om een apparaat op te halen dat de verdachte nodig had en nog bij aangeefster in de woning lag. Toen aangeefster op 7 februari doorliep en niet met hem wilde praten heeft hij haar niet beetgepakt, maar enkel tegengehouden omdat hij met haar wilde praten. Hij ontkent voorts dat hij een mes bij zich had en met dat mes aangeefster heeft gedwongen om hem binnen te laten in haar woning.
Standpunt openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gesteld dat het de verdachte volstrekt duidelijk is geweest dat de aangeefster geen contact meer met hem wilde en dat hij haar en haar familie met rust moest laten, nu aangeefster hem dat meermalen heeft gezegd en hij bovendien in het verleden een contactverbod met haar had. Hij heeft haar echter niet met rust gelaten, blijkens de verklaringen van de aangeefster, welke verklaringen worden ondersteund door andere bewijsmiddelen waaronder verdachtes eigen verklaring. Daaruit blijkt dat de aangeefster de verdachte verschillende keren is tegengekomen op straat, en dat hij verschillende keren zowel overdag als ’s nachts voor haar deur heeft gestaan, waaronder met een mes op de ochtend van vrijdag 8 februari 2013.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen kan worden bewezen dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde gedragingen – waaronder de gedraging met het mes, waarbij de rechtbank verwijst naar hetgeen zij hierboven daarover heeft overwogen - heeft verricht in de genoemde periode, dat de aangeefster geen contact wilde met de verdachte en dat ook herhaaldelijk aan hem heeft duidelijk gemaakt, en dat zij zijn pogingen om contact met haar te zoeken ervoer als ‘lastig vallen’, dat zij er gek van werd, en dat zij bang was dat hij haar zou mishandelen of vermoorden. Gelet daarop zijn die gedragingen van de verdachte in onderlinge samenhang bekeken en gezien de frequentie daarvan in slechts twee weken, aan te merken als een wederrechtelijke stelselmatige opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster.
Dat de verdachte, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, alleen met de aangeefster wilde praten omdat zij een verleden hebben samen en hij over zijn gevoelens voor haar wilde praten, dan wel omdat hij met haar een afspraak wilde maken om een apparaat op te halen dat in haar woning lag, doet daaraan niet af. Het moet de verdachte volstrekt duidelijk zijn geweest dat de aangeefster op geen enkele wijze meer contact met hem wilde hebben en dat hij haar met rust moest laten. Zij had immers eerder aangifte tegen hem gedaan van belaging (hetgeen onder meer had geresulteerd in een contactverbod voor de verdachte), heeft hem op 1 februari 2013 nog eens gezegd dat ze niets met hem te maken wilde hebben en dat hij weg moest gaan, opende haar deur niet als hij aanbelde en voor haar deur stond, en heeft zich losgerukt en is doorgelopen op het moment dat hij haar vastpakte op straat. Door desondanks steeds weer contact met haar te zoeken, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan belaging.

BEWEZENVERKLARING

Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op
of omstreeks08 februari 2013 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade,
althans opzettelijk,een persoon genaamd (slachtoffer),
althans een persoon,van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
althans opzettelijk(het slachtoffer) met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp,meermalen,
althans éénmaal,in
het hoofd en/ofhet gezicht en
/ofde hals(streek) en
/ofoksel en
/ofde buik(streek) en
/ofde onderarm
(en
)en
/ofde rechterhand en
/ofde rug,
althans in het lichaamgestoken, tengevolge waarvan voornoemd (slachtoffer)
althans die persoon, is overleden;
hij in
of omstreeksde periode van 25 januari 2013 tot en met 8 februari 2013te Rotterdam,
in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van X,
in elk geval van een ander,met het oogmerk die X,
in elk geval die anderte dwingen iets te doen,
niet te doen,te dulden en
/ofvrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte:
-contact gezocht met de dochter van die X, en
/of
-meermalen, althans éénmaal,
(op straat
) die X achtervolgd, althanszich in de nabije omgeving van die X opgehouden en
/of
-
meermalen, althans eenmaal,tegen die X gezegd dat als hij haar met een andere man zou zien, hij haar zou doodmaken en de ander ook en
/of
-aan een buurvrouw van die X gevraagd of die X een andere vriend had en
/of
-die X bij haar arm vastgepakt
-meermalen
, althans eenmaal,overdag en/of 's nachts bij die X aan de portiekdeur gebeld en
/of
-
meermalen, althans eenmaal,het portiek van die X binnengegaan en zich naar de voordeur van die X begeven en
/of
-zich op de trap in de portiek van die X opgehouden en
/of
-die X vastgehouden en een mes op haar keel gehouden zodat hij, verdachte, de woning van die X kon binnengaan en
/of
-de woning van die X binnengegaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

BEWIJSMOTIVERING

De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.

STRAFBAARHEID FEITEN

Noodweer
Voor zover de raadsman ten aanzien van feit 1 een beroep heeft bedoeld te doen op noodweer, wordt dat beroep verworpen.
Uit de verklaring van getuige Y4, die pleisters heeft geplakt op de vingers van de verdachte later op de ochtend van 8 februari 2013, had de verdachte slechts enkele lichte verwondingen aan zijn vingers, terwijl een opsporingsambtenaar op 8 februari 2013 in de middag enkel bulten, verkleuringen en huidbeschadigingen op zijn hoofd heeft gezien. Die verwondingen passen niet bij een aanval door het slachtoffer zoals door de raadsman is gesteld, net zoals het bloedbeeld en de sporen die in de woning zijn gevonden daarbij niet passen. Bovendien had het slachtoffer op de armen diverse steek- en snijverwondingen die blijkens het sectierapport passen bij afweerletsel, terwijl de geringe snijverwondingen die de verdachte aan de vingers van zijn rechterhand had zeer wel kunnen zijn opgelopen bij het door hemzelf met een mes steken van het slachtoffer. Zoals reeds hiervoor is overwogen acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij niet met een mes de woning is binnengegaan, maar dat hij dit mes van het slachtoffer heeft afgepakt niet geloofwaardig.
Nu niet is gebleken, noch aannemelijk is geworden dat sprake was van een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte, waartegen verdediging door de verdachte was geboden, wordt het beroep op noodweer verworpen.
Er zijn dus geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Kwalificatie
De bewezen feiten leveren op:
1.
moord;
2.
belaging.

STRAFBAARHEID VERDACHTE

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

STRAFMOTIVERING

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord. Na zich door bedreiging met een mes van zijn ex-partner toegang te hebben verschaft tot haar woning, heeft de verdachte kennelijk met de aldaar aanwezige nieuwe vriend van zijn ex gevochten. Uiteindelijk heeft de verdachte die nieuwe partner van zijn ex in totaal 49 steek- en snijletsels toegebracht in onder meer de hals, waaraan deze is overleden. Het slachtoffer is aldus op gruwelijke wijze om het leven gekomen. Met het plegen van dit feit heeft de verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, het recht op leven, ontnomen. Hij heeft daarmee bovendien zijn ex-partner en de overige nabestaanden een onherstelbaar verlies en onnoemelijk veel leed aangedaan.
Een dergelijk feit draagt ook een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en veroorzaakt gevoelens van onrust, angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent het de verdachte voorts aan dat hij tot op heden geen volledige openheid van zaken heeft gegeven over hetgeen zich precies heeft afgespeeld in de woning.
De verdachte heeft voorts zijn ex-partner gedurende een periode van ongeveer twee weken herhaaldelijk lastig gevallen door onder meer haar op straat aan te spreken, zich op te houden voor haar woning, aldaar aan te bellen, en door contact te zoeken met haar dochter, terwijl die ex-partner reeds herhaaldelijk had aangegeven geen contact meer met verdachte te willen hebben. Aldus heeft de verdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer wordt beschouwd als een essentiële voorwaarde voor een menswaardig bestaan en als één van de grondslagen van onze rechtsorde. De impact van zijn gedrag op het leven van de aangeefster is, ook blijkens haar toelichting op de door haar ingediende vordering tot schadevergoeding, aanzienlijk.
De rechtbank wijst erop dat de verdachte blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 oktober 2013 eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank rekent het de verdachte daarbij in het bijzonder aan dat hij ook eerder is veroordeeld wegens belaging van dezelfde ex-partner, waarbij aan hem onder meer (als bijzondere voorwaarde) een contactverbod is opgelegd, en dat de verdachte voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee maanden voor onder meer belaging, had uitgezeten omdat hij zich niet had gehouden aan de voorwaarden. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden om weer contact met zijn ex-partner te zoeken.
De verdachte heeft dus weinig blijk gegeven van besef ten aanzien van de mate van impact die zijn handelingen hebben en hebben gehad, en heeft ook ter terechtzitting niet doen blijken het laakbare van zijn gedrag in te zien. Uit zijn woorden ter terechtzitting dat X nog steeds zijn vrouw is, en dat het slachtoffer beter had moeten weten dan een relatie met haar te beginnen, maakt de rechtbank in tegendeel op dat de verdachte in het geheel niet inziet dat zijn gedrag ontoelaatbaar is.
Op deze feiten, en met name op de bewezenverklaarde moord, kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
H.T.J. Boerboom, psychiater, en L. Vermeulen, psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, hebben een rapport over de persoon van de verdachte uitgebracht d.d. 18 september 2013. Dat rapport houdt zakelijk weergegeven het volgende in.
Het onderzoek is onvolledig geweest nu de verdachte zijn medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd. Wel heeft hij gedeeltelijk deel genomen aan het dagprogramma op de verblijfsafdeling en leverde het milieuonderzoek - dat voornamelijk is gebaseerd op de beschikbare schriftelijke justitiële informatie - enige informatie op, maar er kon slechts één referent worden gesproken. De observaties op de afdeling waren onvoldoende om het gebrek aan onderzoek te compenseren en tot sluitende diagnostiek te komen. Wat zijn gedrag betreft merken de onderzoekers onder meer op dat sprake lijkt van een terugkerend patroon in de twee relaties van de verdachte. Na enige tijd in de relatie lijkt de verdachte zich bedreigend en agressief op te gaan stellen. Wanneer het uit de hand gelopen is, wordt de relatie hersteld nadat de verdachte veel emotie en spijt heeft betuigd, waarna hij weer in oud gedrag lijkt te vervallen. De onderzoekers vinden het opvallend dat nergens duidelijk wordt waarom de verdachte niet accepteert dat een relatie over is. Hij ontkent vaak de facetten waarvoor geen bewijs is, zou bagatelliseren en weinig probleembesef hebben, en houdt zich herhaaldelijk niet aan voorwaarden die de reclassering stelt.
Al met al komen er uit de stukken wel veel feitelijke gegevens naar voren, maar deze worden niet verduidelijkt door motivaties, gedachten en gevoelens van de verdachte en zijn derhalve multi-interpretabel. Nu het onderzoek als gevolg van verdachtes weigering om mee te werken, zeer summier en onvolledig is geweest, zijn er veel vragen overgebleven over de verschillende aspecten van zijn persoonlijkheid, gedrag, motivatie en emoties, en de mogelijke onderlinge verbanden en/of beïnvloeding. Het is daarom niet mogelijke sluitende conclusies te trekken of een diagnose te stellen, en de vraag naar het bestaan van een gebrekkige ontwikkeling dan wel ziekelijke stoornis kan niet worden beantwoord. De onderzoekers kunnen evenmin een uitspraak doen over de mate van toerekeningsvatbaarheid of aanbevelingen doen ten aanzien van mogelijke interventies.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het volgende oordeel. Gelet op de uitzonderlijke ernst van met name de bewezenverklaarde moord, het feit dat de verdachte ondanks eerdere veroordelingen wegens huiselijk geweld en belaging en herhaaldelijke signalen van zijn ex-partner dat zij geen contact meer met hem wilde, toch weer contact met haar heeft gezocht, het feit dat de verdachte het laakbare daarvan niet inziet op grond waarvan het recidiverisico door de rechtbank hoog wordt ingeschat, het leed dat de verdachte zijn ex-partner, haar kinderen en de nabestaanden van het slachtoffer heeft aangedaan
,en in aanmerking genomen dat gezien de bevindingen en conclusies van de deskundigen behandeling of interventies niet aan de orde zijn, is de na te noemen straf passend en geboden.

VORDERING BENADEELDE PARTIJEN / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: de broer van het slachtoffer, wonende te Rotterdam, ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit, en X ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij (broer van het slachtoffer) vordert een bedrag van € 4.980,- aan materiële schade en een bedrag van € 4.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze worden toegewezen voor zover het betreft de materiële schade, te weten in totaal € 4.980,-.
Ten aanzien van het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de immateriële schade, overweegt de rechtbank als volgt.
De benadeelde partij is een broer van het slachtoffer van de onder 1 bewezenverklaarde moord. De wet kent niet de mogelijkheid voor het toewijzen van affectieschade aan de familieleden van het slachtoffer. Schokschade komt enkel voor vergoeding in aanmerking onder de voorwaarde dat deze in rechte vast te stellen letsel betreft. Dan moet het gaan om vaststaand letsel, onderbouwd met een rapport over een in de psychiatrie vast te stellen ziekte. Een dergelijk rapport is niet overgelegd. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat een beoordeling van dit gedeelte van de vordering de beantwoording van complexe vragen met zich brengt over de vaststelling van de omvang van de schade, levert de behandeling van dit deel van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op.
De benadeelde partij zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij X vordert een bedrag van € 1.100,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks schade is toegebracht. Nu de rechtbank het gevorderde bedrag bovendien niet onredelijk acht, zal de vordering in haar geheel worden toegewezen.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt ten aanzien van beide vorderingen oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Gelet is op de artikelen 9, 36f, 57, 285b en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij (broer van het slachtoffer), wonende te Rotterdamtoe tot een bedrag van
€ 4.980,-en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen;
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij (broer van het slachtoffer) te betalen
€ 4.980,-(hoofdsom), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 4.980,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
59 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
wijst de vordering van de benadeelde partij X,toe tot een bedrag van
€ 1.100,-en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen;
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2013
tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
Xte betalen
€ 1.100,-(hoofdsom), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 januari 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.100,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
21 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen tevens telkens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.J. Stemker Köster, voorzitter,
en mrs. H. Benaissa en S. Euwema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 november 2013.
Bijlage bij het vonnis van 21 november 2013:

TEKST TENLASTELEGGING

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 08 februari 2013 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, een persoon genaamd (…), althans een persoon, van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk (het slachtoffer) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans éénmaal, in het hoofd en/of het gezicht en/of de hals(streek) en/of oksel en/of de buik(streek) en/of de onderarm(en) en/of de rechterhand en/of de rug, althans in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde (slachtoffer) althans die persoon, is overleden;
art. 289 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 25 januari 2013 tot en met 8 februari 2013te Rotterdam, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van X, in elk geval van een ander, met het oogmerk die X, in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte:
-contact gezocht met de dochter van die X, en/of
-meermalen, althans éénmaal, (op straat) die X achtervolgd, althans zich in de nabije omgeving van die X opgehouden en/of
-meermalen, althans eenmaal, tegen die X gezegd dat als hij haar met. een andere man zou zien, hij haar zou doodmaken en de ander ook en/of
-aan een buurvrouw van die X gevraagd of die X een andere vriend had en/of
-die X bij haar arm vastgepakt
-meermalen, althans eenmaal, overdag en/of 's nachts bij die X aan de portiekdeur gebeld en/of
-meermalen, althans eenmaal, het portiek van die X binnengegaan en zich naar de voordeur van die X begeven en/of
-zich op de trap in de portiek van die X opgehouden en/of
-die X vastgehouden en een mes op haar keel gehouden zodat hij, verdachte, de woning van die X kon binnengaan en/of
-de woning van die X binnengegaan
art. 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht