In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, hebben eisers [Eiser 1] en [Eiseres 2] een vordering ingesteld tegen gedaagde [gedaagde] met betrekking tot de ontbinding van een koopovereenkomst voor een woning. De koopovereenkomst, gesloten op 28 oktober 2010, bevatte een financieringsvoorbehoud dat gedaagde in staat stelde de overeenkomst te ontbinden indien hij voor een bepaalde datum geen conveniërende financiering kon verkrijgen. Gedaagde heeft op 8 december 2010 aan de makelaar laten weten dat de ING Bank niet bereid was de gevraagde hypothecaire financiering te verstrekken, wat hij als een beroep op het financieringsvoorbehoud beschouwde.
Eisers vorderden betaling van een contractuele boete van 10% van de koopsom, omdat gedaagde niet had voldaan aan zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst. Gedaagde voerde aan dat hij de overeenkomst op 8 december 2010 had ontbonden, omdat hij niet aan de financieringsvoorwaarde had kunnen voldoen. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit de koopovereenkomst en de communicatie tussen partijen.
De rechtbank oordeelde dat gedaagde zich terecht op het financieringsvoorbehoud had beroepen, aangezien de ING Bank de financiering niet wilde overzetten. Hierdoor was de ontbinding van de koopovereenkomst gerechtvaardigd en was gedaagde geen boete verschuldigd. De vordering van eisers werd afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 6.474,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 13 november 2013.