ECLI:NL:RBROT:2013:9281

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 november 2013
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
C/10/432984 / JE RK 13-2864
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Broek-Prins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarige en verzoek van de vader

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 november 2013 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam had op 9 augustus 2013 een verzoek ingediend tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor een periode van zes maanden. Dit verzoek was gebaseerd op de noodzaak om de minderjarige te beschermen, aangezien hij geen contact had gehad met zijn vader sinds zijn geboorte. De vader, die de Turkse taal spreekt, was bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.A. Oosterveen, en de moeder door haar advocaat, mr. S.C. Dikkers. Tijdens de zitting op 6 november 2013 trok de stichting haar verzoek tot verlenging in, omdat zij geen aanleiding meer zag voor de ondertoezichtstelling, gezien de positieve ontwikkeling van de minderjarige.

De vader verzocht de kinderrechter om de ondertoezichtstelling alsnog te verlengen, omdat hij zich zorgen maakte over het gebrek aan contact met zijn zoon. De kinderrechter overwoog dat de vader tot de kring van gerechtigden behoort die een verzoek tot verlenging kan indienen. De kinderrechter verwierp het verweer van de moeder dat het verzoek schriftelijk had moeten worden ingediend, aangezien het verzoek ter zitting was gedaan en genoteerd in het proces-verbaal.

Uiteindelijk besloot de kinderrechter het verzoek van de vader tot verlenging van de ondertoezichtstelling toe te wijzen voor de duur van drie maanden, tot 15 februari 2014. De kinderrechter verzocht de raad voor de kinderbescherming om te rapporteren over de situatie van de minderjarige en of de gronden voor ondertoezichtstelling nog steeds bestaan. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en een vervolgverhoor werd gepland voor 12 februari 2014.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Jeugd
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 7 november 2013
Zaak-/rekestnummer: C/10/432984 / JE RK 13-2864

Beschikking in de zaak van:

de stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,

gevestigd te Rotterdam,
hierna: de stichting,
met betrekking tot de minderjarige:

[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],

kind van de met het gezag belaste ouders,
[de vader], wonende te [adres 1] en
[de moeder], wonende te [adres 2].

Het verloop van de procedure

Bij beschikking van 15 oktober 2012 is de minderjarige onder toezicht gesteld voor de duur van één jaar.
De stichting heeft op 9 augustus 2013 een verzoekschrift ingediend strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van zes maanden.
Het plan van aanpak en het verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling zijn daarbij gevoegd.
Bij beschikking van 2 oktober 2013 is de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 15 november 2013.
De behandeling van de zaak is voor het overig verzochte aangehouden.
Van de zijde van de advocaat van de vader, mr. M.A. Oosterveen, is een brief met bijlagen d.d. 18 oktober 2013 ingekomen.
De zaak is verder behandeld op 6 november 2013.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de stichting, vertegenwoordigd door dhr. A. Ramawada;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.A. Oosterveen;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S.C. Dikkers.
Aangezien de vader de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Turkse taal, doet de rechter het verhoor plaatsvinden met bijstand van de heer Cevikcan, tolk in de Turkse taal.

De beoordeling

Op 7 augustus 2013 heeft de stichting de rechtbank schriftelijk verzocht de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen voor de duur van een half jaar. In dat verzoek meldt de stichting het volgende:
“BJZ acht het noodzakelijk om de ots met een half jaar te verlengen. Op 5-6-2013 kreeg BJZ van [minderjarige] te horen dat hij geen idee heeft wie zijn vader is omdat hij hem na zijn geboorte niet meer heeft gezien. Voor [minderjarige] is zijn vader daarom een vreemde, wat maakt dat hij het erg spannend vindt om zijn vader te leren kennen. Hij zegt dat hij er op dit moment ook geen behoefte aan heeft. [minderjarige] heeft het dan ook nodig dat hij eerst door middel van een kaart/brief kennis met zijn vader kan maken, alvorens hij met zijn vader wil afspreken.
Bjz heeft op 29-5-2013 met vader besproken dat hij een kaart naar zijn zoon kan schrijven en op 23-7-2013 heeft BJZ nogmaals aan vader gevraagd of hij een brief/kaart voor zijn zoon aan BJZ te geven, de contactpersoon van vader heeft laten weten dat vader deze vraag in overweging neemt.
Het komend half jaar wil BJZ onderzoeken in hoeverre vader daadwerkelijk actie onderneemt met betrekking tot het versturen van een kaart naar zijn zoon en zoja, de vervolgstappen in verband met mogelijk contact tussen vader en zoon vorm te geven. Zo niet dan zal BJZ over 3 maanden overwegen de ots af te sluiten.”
Ter zitting van 6 november 2013 heeft de stichting medegedeeld dat zij het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling intrekt, omdat de stichting in de huidige situatie van de minderjarige geen aanleiding meer ziet om de ondertoezichtstelling voort te zetten. De stichting kan niet beoordelen hoe de situatie in het verleden is geweest en dat er geen contact is geweest met de vader, maar heeft gekeken naar de huidige situatie. De stichting ziet dat het goed gaat met de minderjarige zowel thuis als op school en ziet geen bedreigingen voor zijn ontwikkeling.
Ten aanzien van het contact met de vader: de stichting heeft inspanningen geleverd om contactherstel met de vader te bereiken. De minderjarige heeft echter zelf aangegeven dat hij geen contact met de vader wenst en dat de vader een voor hem onbekende persoon is. Het is fijn om te weten dat de vader er voor de minderjarige is en dat hij contact wil, maar de stichting wil hierin het tempo van de minderjarige volgen en ziet geen aanleiding om dit in het gedwongen kader tot stand te brengen.
De moeder heeft bij monde van haar advocaat te kennen gegeven zich aan te sluiten bij het standpunt van de stichting. De ouders kunnen figuurlijk gesproken niet door één deur en de moeder is verbolgen over het feit dat de vader tot op heden heeft geweigerd kinderalimentatie te betalen. De minderjarige wil zijn vader niet zien en hij heeft de foto die vader heeft gestuurd verscheurd. Volgens de moeder heeft de minderjarige geen behoefte aan contact met zijn vader. De vader is een onbekende voor hem en de minderjarige heeft daarin een eigen mening. Het is mogelijk dat hij er op een later moment anders over gaat denken, maar de moeder wil hem nu niet belasten.
De vader heeft bij monde van zijn advocaat opgemerkt het zorgwekkend te vinden dat de vader een onbekende is voor de minderjarige en dat hij de foto die vader heeft gestuurd heeft verscheurd. De vader heeft in de afgelopen jaren alle legale en juridische middelen aangewend om in contact te komen met de minderjarige, niet alleen omdat de vader graag contact met hem wil maar ook omdat dit in het belang van de minderjarige is. Er was eerder een ondertoezichtstelling uitgesproken, maar het is misgegaan met de hulpverlening. In oktober 2012 is er opnieuw een ondertoezichtstelling uitgesproken, maar weer heeft het heel lang geduurd voordat er contact werd opgenomen met de vader, maar uiteindelijk is er na een rappel van de zijde van de vader contact met hem opgenomen. De vader heeft de brief aan de minderjarige geschreven en die brief naar jeugdzorg gestuurd, zoals hem was verzocht. Tot aan vandaag was de vader in de veronderstelling dat er nu daadwerkelijk gewerkt ging worden aan het opbouwen van contact met de minderjarige, maar thans wordt de vader overvallen met het besluit van de stichting het verzoek ondertoezichtstelling in te trekken.
De vader verzoekt de kinderrechter dan ook de ondertoezichtstelling alsnog te verlengen.
Indien dit niet mogelijk is omdat het verzoek van de stichting is ingetrokken, dan verzoekt
de vader zelfstandig om verlenging van de ondertoezichtstelling.
De kinderrechter overweegt als volgt.
Op grond van artikel 254, vierde lid, Boek I, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen op verzoek van een ouder, een ander die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, de raad voor de kinderbescherming, of het openbaar ministerie. Artikel 256, tweede lid, Boek I, BW bepaalt dat de kinderrechter de duur van een ondertoezichtstelling telkens voor ten hoogste een jaar kan verlengen op verzoek van de stichting, een ouder, een ander die de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, de raad voor de kinderbescherming of het openbaar ministerie. De ondertoezichtstelling kan slechts worden verlengd indien de gronden daarvoor nog steeds bestaan.
De stichting heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling ter zitting ingetrokken omdat de gronden voor een ondertoezichtstelling van de minderjarige volgens de stichting niet langer bestaan. Nu het verzoek van de stichting tot verlenging van de ondertoezichtstelling is ingetrokken, kunnen de gronden van dat verzoek niet meer worden onderzocht en dient het verzoek te worden afgewezen. Dit betekent dat feitelijk de ondertoezichtstelling van de minderjarige van rechtswege zal eindigen na afloop van de termijn, in dit geval op 15 november 2013.
Ter zitting heeft de vader mondeling verzocht de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen. De kinderrechter stelt vast dat de vader behoort tot de kring van gerechtigden als genoemd in artikel 256, tweede lid, Boek I, BW die een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling kunnen indienen.
Het verweer van de advocaat van de moeder dat de vader niet kan worden ontvangen in dit verzoek omdat een dergelijk verzoek schriftelijk bij de rechtbank behoort te worden ingediend, wordt verworpen.
Artikel 265, eerste lid, Boek I, BW bepaalt dat verzoeken op grond van - onder meer - artikel 256 schriftelijk dienen te worden gedaan. Echter, in casu is het verzoek van de vader in aanwezigheid van alle belanghebbenden ter zitting gedaan en heeft de griffier dit verzoek genoteerd in het proces-verbaal, zodat de kinderrechter - onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 3 november 2000, NJ 2001, 418 - van oordeel is dat het verzoek van de vader kan worden aangemerkt als een verzoekschrift als bedoeld in artikel 265, eerste lid, Boek I, BW. Bovendien is de vader eerst op de zitting ermee geconfronteerd dat de stichting de ondertoezichtstelling niet meer wenst te verlengen, zodat niet aan de vader kan worden tegengeworpen dat hij zijn verzoek eerst schriftelijk had behoren in te dienen.
De kinderrechter is van oordeel dat het verzoek van de vader vooralsnog voor toewijzing in aanmerking komt om nagemelde redenen.
Gelet op artikel 256, derde lid, Boek I, BW is de stichting gehouden om,
indien de stichting niet overgaat tot een verzoek tot verlenging, daarvan zo spoedig mogelijk en onder overlegging van een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling mededeling te doen aan de raad voor de kinderbescherming, opdat de raad voor de kinderbescherming kan beoordelen of zij verlenging wel zinvol acht.
Niet duidelijk is geworden of de stichting aan voornoemde verplichting heeft voldaan. Gelet
op de zeer lange voorgeschiedenis in deze zaak, op de veelvuldige bemoeienis die de raad voor de kinderbescherming daarin heeft gehad en op de beschikking van deze rechtbank van 15 oktober 2012 waarin is vermeld dat de raad op die terechtzitting heeft opgemerkt dat de eerdere ondertoezichtstelling van de minderjarige is geëindigd zonder dat een toetsing door de raad heeft plaatsgevonden en de raad van mening was dat het contact tussen de vader en de minderjarige in het belang van dienst identiteitsvorming dient te worden hersteld, wenst de kinderrechter door de raad te worden geïnformeerd of de raad het standpunt van de stichting dat de gronden voor ondertoezichtstelling niet langer bestaan, onderschrijft.
De beschikking zal om die reden mede worden toegezonden aan de raad voor de kinderbescherming.

De beslissing

Wijst het verzoek van de stichting tot het verlengen van de ondertoezichtstelling van de minderjarige af.
Wijst het verzoek van de vader tot het verlengen van de ondertoezichtstelling van de minderjarige toe voor de duur van drie maanden, te weten tot 15 februari 2014. Het verzoek wordt voor het overige verzochte aangehouden.
Verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

En alvorens verder te beslissen:

Bepaalt dat het verhoor van de raad, de stichting en belanghebbenden in deze zaak zal plaatsvinden op
12 februari 2014te
11:00 uurin het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125.
De zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. Van den Broek-Prins, kinderrechter.
Bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de raad, de stichting en belanghebbenden.
Verzoekt de raad twee weken voor de genoemde datum de kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. van den Broek-Prins, kinderrechter, in bijzijn van L.J. van Heel, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.