In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 november 2013 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam had op 9 augustus 2013 een verzoek ingediend tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor een periode van zes maanden. Dit verzoek was gebaseerd op de noodzaak om de minderjarige te beschermen, aangezien hij geen contact had gehad met zijn vader sinds zijn geboorte. De vader, die de Turkse taal spreekt, was bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.A. Oosterveen, en de moeder door haar advocaat, mr. S.C. Dikkers. Tijdens de zitting op 6 november 2013 trok de stichting haar verzoek tot verlenging in, omdat zij geen aanleiding meer zag voor de ondertoezichtstelling, gezien de positieve ontwikkeling van de minderjarige.
De vader verzocht de kinderrechter om de ondertoezichtstelling alsnog te verlengen, omdat hij zich zorgen maakte over het gebrek aan contact met zijn zoon. De kinderrechter overwoog dat de vader tot de kring van gerechtigden behoort die een verzoek tot verlenging kan indienen. De kinderrechter verwierp het verweer van de moeder dat het verzoek schriftelijk had moeten worden ingediend, aangezien het verzoek ter zitting was gedaan en genoteerd in het proces-verbaal.
Uiteindelijk besloot de kinderrechter het verzoek van de vader tot verlenging van de ondertoezichtstelling toe te wijzen voor de duur van drie maanden, tot 15 februari 2014. De kinderrechter verzocht de raad voor de kinderbescherming om te rapporteren over de situatie van de minderjarige en of de gronden voor ondertoezichtstelling nog steeds bestaan. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en een vervolgverhoor werd gepland voor 12 februari 2014.