ECLI:NL:RBROT:2013:9559

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 december 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
C-11-98510 - HA ZA 12-2139
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over het bestaan van een recht van erfdienstbaarheid en de noodzaak van een noodweg tussen percelen in Alblasserdam

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen over het bestaan van een recht van erfdienstbaarheid en de noodzaak van een noodweg. De eiser in hoofdzaak, eigenaar van een perceel in Alblasserdam, vordert een verklaring voor recht dat er geen erfdienstbaarheid bestaat ten laste van zijn perceel ten gunste van de gedaagden in hoofdzaak, die een caravanstalling exploiteren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een recht van erfdienstbaarheid door vestiging, en dat de verjaringstermijn voor het ontstaan van een recht van erfdienstbaarheid door verkrijgende verjaring nog niet was voltooid op het moment van de procedure. De rechtbank heeft de primaire vordering van de eiser in hoofdzaak toegewezen en de subsidiaire vorderingen afgewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld over de vordering van de gedaagden in hoofdzaak om een noodweg aan te wijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het perceel van de gedaagden in hoofdzaak alleen bereikbaar is via het perceel van de eiser in hoofdzaak, en dat zonder een noodweg een behoorlijke exploitatie van de caravanstalling onmogelijk is. De rechtbank heeft daarom een noodweg aangewezen en bepaald dat de gedaagden in hoofdzaak een jaarlijkse vergoeding van € 2.000,-- moeten betalen voor het gebruik van deze noodweg.

In de vrijwaringszaak heeft de rechtbank geoordeeld dat de vordering van de gedaagden in vrijwaring is afgewezen, en dat zij de proceskosten moeten vergoeden. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, omdat beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld. Het vonnis is op 4 december 2013 uitgesproken door mr. D. van Dooren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 4 december 2013
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/11/98510 / HA ZA 12-2139 van
[Eiser in hoofdzaak],
wonende te Alblasserdam,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.B.M. Swart,
tegen
1. vennootschap onder firma
[X] CARAVANSTALLING V.O.F.,
mede h.o.d.n.
ACT MONTAGEen
STALLINGBEDRIJF BLACK-HORSE
gevestigd te Alblasserdam,
2.
[gedaagde 2 in conventie, eiser 2 in reconventie],
wonende te Alblasserdam,
3.
[gedaagde 3 in conventie, eiser 3 in conventie],
wonende te Alblasserdam,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie
advocaat mr. R. Kuizenga,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/11/101209 / HA ZA 12-2313 van
1. vennootschap onder firma
[X] CARAVANSTALLING V.O.F.,
mede h.o.d.n.
ACT MONTAGEen
STALLINGBEDRIJF BLACK-HORSE
gevestigd te Alblasserdam,
2.
[eiser 2 in vrijwaring],
wonende te Alblasserdam,
3.
[eiser 3 in vrijwaring],
wonende te Alblasserdam,
eisers,
advocaat mr. R. Kuizenga,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde in vrijwaring].,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th. de Haan.
Partijen zullen hierna [Eiser in hoofdzaak], [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] (voor gedaagden gezamenlijk) en [gedaagde in vrijwaring] genoemd worden.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 januari 2013 en de daarin vermelde stukken
  • de akte wijziging van eis, tevens conclusie van antwoord in reconventie, van [Eiser in hoofdzaak]
  • de door partijen overgelegde nadere producties
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 mei 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 februari 2013 en de daarin vermelde stukken
  • het proces-verbaal van comparitie van 24 mei 2013.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

3.1.
[Eiser in hoofdzaak] en [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] zijn eigenaren van naastgelegen percelen. [Eiser in hoofdzaak] is eigenaar van het perceel aan de [adres 1]te Alblasserdam (kadastraal als gemeente Alblasserdam, sectie D nummer [xxx]) en van een weg die toegang biedt aan de [adres 2] te Ablasserdam (kadastraal bekend als gemeente Alblasserdam, sectie D nummer [xxx]).
3.2.
[gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] is sinds 19 mei 2006 eigenaar van het perceel aan de [adres 3] te Alblasserdam (kadastraal bekend als gemeente Alblasserdam, sectie D nummers [xxx] en [xxx]).
3.3.
[gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] exploiteert op zijn perceel (aan het adres [adres 2] te Alblasserdam) een caravanstalling en hij verhuurt bedrijfsruimten. [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] alsmede zijn klanten en huurders maken gebruik van de percelen van [Eiser in hoofdzaak] om zodoende de percelen van [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] te bereiken.
3.4.
[gedaagde in vrijwaring] was voorheen genaamd Holding Bijlbouw B.V. [gedaagde in vrijwaring] is de rechtsvoorganger van [Eiser in hoofdzaak]. [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) is de rechtsvoorganger van [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring].
Het perceel hiervoor vermeld met nummer [xxx] is ontstaan uit een perceel met nummer [xxx].
3.5.
[gedaagde in vrijwaring] en [betrokkene 1] hebben een overeenkomst van ruiling gesloten waarbij (een gedeelte van) het perceel nummer D190 door Bijlbouw is geruild tegen (een gedeelte van) het perceel nummer [xxx] van [betrokkene 1]. In de notariële akte van ruiling van 28 oktober 1994 wordt vermeld, voor zover relevant:
“(…) ERFDIENSTBAARHEID
In aanmerking nemende;
dat partijen een reeds gesloten overeenkomst van ruiling effectueren middels deze notariële akte; dat in het stuk waarin voormelde overeenkomst is vastgelegd niet is voorzien in het vestigen van een erfdienstbaarheid ten behoeve van [betrokkene 1]; dat bij deze akte tevens een erfdienstbaarheid zal moeten worden gevestigd teneinde [betrokkene 1] een geschikt uitpad van en naar de openbare weg te garanderen;
dat de enige mogelijkheid thans voor het bereiken van de openbare weg voor [betrokkene 1], en dus voor het vestigen van een erfdienstbaarheid, is de huidige route via het bij voormelde ruiling door [betrokkene 1] aan Bijlbouw te leveren perceelsgedeelte;
dat er echter waarschijnlijk in de -nabije- toekomst de mogelijkheid zal ontstaan tot het creëren van een alternatieve uitrit via het terrein van sloperij “De Brug” (gedeeltelijk eigendom van Renostate), zijn Bijlbouw en [betrokkene 1] overeengekomen:
Dat [betrokkene 1] zal meewerken aan verlegging casu quo wijziging van de te vestigen erfdienstbaarheid, via het te ruilen perceelsgedeelte (richting [adres 2]), naar het terrein van “De Brug”(richting Edisonweg), een en ander aan partijen genoegzaam bekend zodat zij daarvan geen nadere omschrijving verlangen,
indien:
Het vervangende pad gelijkwaardig is aan het huidige, hiervoor omschreven pad, zodanig dat het dezelfde breedte heeft, dezelfde toegankelijkheid biedt in de zin van in- en uitdraaimogelijkheden (draaicirkels) en dezelfde zekerheden biedt voor voortgezet gebruik in de toekomst.
VESTIGING
Bijlbouw en [betrokkene 1] verklaarden te zijn overeengekomen als hiervoor omschreven en uit dien hoofde te vestigen een erfdienstbaarheid (…) ten laste van het bij deze akte door Bijlbouw in eigendom verkregen perceel, kadastraal bekend gemeente Alblasserdam sectie D nummer [xxx] gedeeltelijk en tot gebruik en ten nutte van het aan [betrokkene 1] in eigendom verblijvende gedeelte van dat perceel, ten behoeve van [betrokkene 1] en zijn rechtsopvolgers, inhoudende:
het recht van weg om te komen van en te gaan naar de openbare weg, de [adres 2], op de thans bestaande wijze. (…)
De eigenaar van het heersend erf zal meewerken aan verlegging casu quo wijziging van de hierbij gevestigde erfdienstbaarheid indien een te zijner tijd aangeboden vervangend pad gelijkwaardig is aan het huidige, hiervoor omschreven pad, zodanig dat het dezelfde breedte heeft, dezelfde toegankelijkheid biedt in de zin van in- en uitdraaimogelijkheden (draaicirkels) en derhalve voor de eigenaar van het heersend erf, [betrokkene 1] en zijn rechtsopvolgers, dezelfde zekerheden biedt voor voortgezet gebruik in de toekomst. In dat geval zal de bij deze akte gevestigde erfdienstbaarheid van rechtswege vervallen. (…)”
3.6.
Na het sluiten van de hiervoor geciteerde overeenkomst van ruiling is de toegangsweg via perceel [xxx] afgesloten en is tussen [gedaagde in vrijwaring] en [betrokkene 1] een geschil ontstaan over de verlegging van de erfdienstbaarheid van overpad. Na het entameren van een gerechtelijke procedure hebben [gedaagde in vrijwaring] en [betrokkene 1] hun geschil alsnog minnelijk geregeld. Deze minnelijke regeling is vastgelegd door de kantonrechter te Dordrecht in een
proces-verbaal van dading van 14 december 1995. Het proces-verbaal vermeldt voor zover relevant:
“(…)
Partijen komen overeen hun geschil omtrent de verlegging van de erfdienstbaarheid van overpad als volgt te regelen:
De door Bijlbouw voorgestelde uitweg wordt door [betrokkene 1] geaccepteerd onder de voorwaarden:
a.
Dat Bijlbouw voor haar rekening een verkeerslichtinstallatie laat aanleggen ter waarde van ca. f. 3.000,00 (…)
b.
Dat Bijlbouw [betrokkene 1] permanent toestemming verleend[t]
ten behoeve van het steken van de winkelwagen van voederbedrijf de Waal het stuk weg voor [adres 4]te gebruiken. Partijen gaan er daarbij vanuit dat Bijlbouw er zorg voor draagt dat het steken voor zover dat noodzakelijkerwijs over een stukje grond van buurman [betrokkene 2] moet gebeuren zal worden toegestaan.
c.
Dat Bijlbouw zorgt draagt dat het huidige hek niet wordt verlengd en overeenkomstig bijlage 5b trottoirbanden worden gelegd.
(…)”

4.Het geschil

in de hoofdzaak
in conventie:
4.1.
[Eiser in hoofdzaak] vordert na wijziging van eis - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I een verklaring voor recht dat geen sprake is van een erfdienstbaarheid waarbij de percelen [xxx] en [xxx] als dienend erf zijn bezwaard ten opzichte van enige perceel thans toebehorend aan [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] c.s.
II [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] het gebruik van perceel [xxx] en [xxx] te verbieden op straffe van een dwangsom van € 100,-- per overtreding;
subsidiair:
indien vast komt te staan dat sprake is van een recht van erfdienstbaarheid; dit recht op te heffen;
meer subsidiair:
de erfdienstbaarheid te wijzigen zodanig dat [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] een vergoeding van € 1.000,-- per maand verschuldigd is voor het gebruik van het recht van overpad en te bepalen dat het recht van overpad slechts benut mag worden voor het komen en gaan van de [adres 2] met caravans, op straffe van een dwangsom van € 100,-- per overtreding.
in alle gevallen:
gedaagden te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
[gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] voert verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie:
4.4.
[gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
een verklaring voor recht dat door verjaring ex artikel 3:99 BW op de percelen [xxx] en [xxx] als dienende erven ten gunste van percelen [xxx] en [xxx] als heersende erven ex artikel 5:72 BW een recht van erfdienstbaarheid van weg is ontstaan, alsmede te bepalen dat [Eiser in hoofdzaak] op eerste verzoek van [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] dient mee te werken aan de inschrijving van de erfdienstbaarheid, op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag.
subsidiair:
de weg op de percelen [xxx] en [xxx] aan te wijzen als noodweg waardoor [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] en de zijnen waaronder huurders en klanten, vrij gebruik van de weg kunnen maken en de weg niet mag worden afgesloten.
4.5.
[Eiser in hoofdzaak] voert verweer, strekkende tot afwijzing van de vordering.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.7.
[gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] vordert - samengevat - dat [gedaagde in vrijwaring] wordt veroordeeld om aan [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] te betalen al hetgeen waartoe [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van [gedaagde in vrijwaring] in de kosten van de vrijwaring.
4.8.
[gedaagde in vrijwaring] voert verweer strekkende tot afwijzing van de vordering.
4.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de hoofdzaak
in conventie en in reconventie
5.1.
Partijen houdt verdeeld of er ten laste van het perceel van [Eiser in hoofdzaak] en ten gunste van het perceel van [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] een recht van erfdienstbaarheid bestaat. Een recht van erfdienstbaarheid ontstaat ingevolge artikel 5:72 BW op twee manieren; ofwel door vestiging of door verjaring.
5.2.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat er geen sprake is van een recht van erfdienstbaarheid door vestiging. Aldus zal nog moeten worden beoordeeld of een erfdienstbaarheid is ontstaan door verkrijgende verjaring.
Verkrijgende verjaring?
5.3.
Ingevolge artikel 3:99 BW kan een recht van erfdienstbaarheid door een bezitter te goeder trouw worden verkregen door een onafgebroken bezit van tien jaar. Ingevolge
artikel 3:118 lid 1 BW is een bezitter te goeder trouw wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich redelijkerwijs als zodanig mocht beschouwen.
5.4.
[gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] heeft zich in 2006 gevestigd op de onderhavige percelen. Voor die tijd was [betrokkene 1] eigenaar. [betrokkene 1] maakte op grond van de overeengekomen akte van dading (zie 3.6.) gebruik van een deel van het huidige perceel van [Eiser in hoofdzaak]. Het gebruiksrecht ingevolge de akte van dading is als een persoonlijk recht van weg van [betrokkene 1] aan te merken. Niet gesteld of gebleken is dat het recht is overgedragen. [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] kan aan de akte van dading van 14 december 1995 dus geen rechten ontlenen.
5.5.
Op grond van een overeengekomen persoonlijk recht om het perceel van een ander te mogen gebruiken, heeft [betrokkene 1] zich niet als rechthebbende van een recht van erfdienstbaarheid kunnen, althans mogen beschouwen. In het midden kan blijven of is voldaan aan het vereiste van goede trouw omdat de verjaringstermijn niet eerder kan zijn gaan lopen dan toen [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] eigenaar werd in 2006. Ten tijde van het entameren van de procedure (5 juni 2013) was de verjaringstermijn van tien jaar dus nog niet voltooid, waardoor het beroep op het ontstaan van een recht van erfdienstbaarheid door verjaring faalt.
5.6.
Gelet op het voorgaande is de primaire vordering van [Eiser in hoofdzaak] onder I (zie 4.1.) voor toewijzing vatbaar en zullen de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen van [Eiser in hoofdzaak] worden afgewezen. De primaire reconventionele vordering van [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] zal dientengevolge worden afgewezen.
Noodweg?
5.7.
[gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] stelt dat hij en de zijnen (waaronder hun klanten en huurders) een recht van noodweg nodig hebben om het perceel van [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] te kunnen bereiken. De rechtbank begrijpt dat de vordering ziet op de percelen met de huidige nummers [xxx] en [xxx] en daarnaast dat het gaat om een recht van weg per voertuig, al dan niet met caravan.
5.8.
Volgens [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] is een normale exploitatie van zijn erf - waarop hij een caravanstalling exploiteert en bedrijfsruimten verhuurt - bij een normale bestemming zonder noodweg niet mogelijk. [Eiser in hoofdzaak] stelt dat het erf van [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] bereikbaar is via de [adres 5], hetgeen [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] betwist.
5.9.
Ingevolge artikel 57 lid 1 BW kan de eigenaar van een erf dat geen behoorlijke toegang heeft tot een openbare weg, van de eigenaren van naburige erven te allen tijde aanwijzing van een noodweg ten dienste van zijn erf vorderen tegen vooraf te betalen of te verzekeren vergoeding van de schade die door die noodweg wordt berokkend.
5.10.
Het antwoord op de vraag wanneer een erf geen toegang heeft tot een openbare weg, zal van de omstandigheden van het geval afhangen. Voor de vraag naar de omvang van de noodweg is het beslissende criterium of bij het ontbreken van de noodweg een behoorlijke exploitatie van het ingesloten erf bij een normale bestemming, gelet op de aard van dat erf, onmogelijk is.
5.11.
Tussen partijen staat vast dat het gebruik van de enige alternatieve weg - de [adres 5] - alleen mogelijk is wanneer daartoe een vergunning wordt verleend door de gemeente. [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] beschikt niet over een dergelijke vergunning. Het is dermate onzeker of [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] in aanmerking komt voor een vergunning dat gebruikmaking van de [adres 5] in redelijkheid niet als alternatieve ontsluitingsweg voor [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] wordt beschouwd.
5.12.
Het perceel van [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] is alleen met een voertuig te bereiken wanneer gebruik wordt gemaakt van het perceel met nummer [xxx] van [Eiser in hoofdzaak]. Een goede exploitatie van een caravanstalling en verhuur van bedrijfsruimten brengt met zich dat het perceel waarop deze bedrijven zijn gevestigd met een voertuig bereikbaar zijn. Bij het ontbreken van de noodweg moet een behoorlijke exploitatie onmogelijk worden geacht.
5.13.
Gelet op het voorgaande zal de subsidiaire reconventionele vordering worden toegewezen. Hierbij wordt overwogen dat het perceel met nummer [xxx] slechts als noodweg wordt aangemerkt voor zover het in verband met de draaicirkel van het voertuig (eventueel met caravan) nodig is om hier gebruik van te maken. [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] en de zijnen mogen geen voertuigen parkeren op de percelen van [Eiser in hoofdzaak]. Het gevorderde verbod om de weg af te sluiten zal als onbetwist worden toegewezen.
5.14.
[Eiser in hoofdzaak] heeft verzocht om in geval van aanwijzing van een noodweg, een vergoeding van € 1.000,-- per maand toe te kennen. Een toe te kennen vergoeding ziet volgens de wet op de schade die door de noodweg wordt berokkend. Dat [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] geld verdient met de exploitatie van zijn perceel is geen relevante omstandigheid voor de bepaling van hoogte van de vergoeding. De door [Eiser in hoofdzaak] gestelde waardevermindering van zijn perceel is niet onderbouwd, dus daarmee kan geen rekening worden gehouden.
5.15.
Uitgaande van de door [Eiser in hoofdzaak] onweersproken gestelde intensiteit van het gebruik van zijn perceel door [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] en zijn klanten c.q. huurders (gemiddeld meer dan 100 keer dag), de te ondervinden hinder en de kosten van onderhoud van de weg, zal worden beslist dat [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] een vergoeding van € 2.000,-- per jaar voor het gebruik van de noodweg dient te betalen aan [Eiser in hoofdzaak].
5.16.
Nu partijen over en weer deels in het ongelijk worden gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren.
in de vrijwaringszaak
5.17.
[gedaagde in vrijwaring] stelt zich op het standpunt dat de vordering is verjaard omdat het proces-verbaal van dading 17 jaar geleden is opgesteld. Ingevolge artikel 3:310 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot vergoeding van schade door verloop van vijf jaar na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. Nu [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] onbetwist heeft gesteld dat hij minder dan vijf jaar geleden op de hoogte is geraakt met een vordering op [gedaagde in vrijwaring], is de vordering van [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] niet verjaard.
5.18.
[gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] stelt dat sprake is van een derdenbeding ex artikel 6:253 lid 1 BW. Volgens [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] schept de notariële akte van ruiling van 28 oktober 1994 voor [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring]
- als rechtsopvolger van [betrokkene 1] - het recht om van [gedaagde in vrijwaring] een vervangend recht van overpad op te eisen dat dezelfde zekerheden biedt als het in de akte van ruiling gevestigde recht. Omdat [gedaagde in vrijwaring] met [betrokkene 1] een persoonlijk recht van overpad (in plaats van een recht van erfdienstbaarheid) is overeengekomen ingevolge de akte van dading, vordert [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] vergoeding van de schade die hij hierdoor lijdt, zijnde de in de hoofdzaak te betalen vergoeding voor het gebruik van de weg aan [Eiser in hoofdzaak].
5.19.
Los van de vraag of inderdaad sprake is van een derdenbeding, kan niet geoordeeld worden dat [gedaagde in vrijwaring] ingevolgde de akte van ruiling een verplichting is aangegaan jegens rechtsopvolgers van [betrokkene 1]. In die akte is immers overeengekomen dat:
“De eigenaar van het heersend erf[lees: [betrokkene 1], toevoeging rechtbank]
zal meewerken aan verlegging casu quo wijziging van de hierbij gevestigde erfdienstbaarheid (…) zodanig dat het (…) voor de eigenaar van het heersend erf, [betrokkene 1] en zijn rechtsopvolgers, dezelfde zekerheden biedt voor voortgezet gebruik in de toekomst.
5.20.
Op grond van de tekst van deze akte heeft niet [gedaagde in vrijwaring], maar [betrokkene 1] zich verbonden tot de verplichting waar [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] een beroep doet. Nu verder geen redengevende feiten zijn gesteld waarop kan worden gebaseerd dat [gedaagde in vrijwaring] zich jegens de rechtsopvolgers van [betrokkene 1] heeft verbonden, zal de vordering worden afgewezen.
5.21.
[gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde in vrijwaring] worden begroot op: € 575,-- aan griffierecht en
€ 768,-- aan salaris advocaat (2 punten x tarief I ad € 384 per punt). Zoals gevorderd, is [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd indien deze niet binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis zijn voldaan.
In hoofdzaak en in vrijwaring:
5.22.
Om organisatorische redenen is met het wijzen van vonnis veel tijd heengegaan, hetgeen de rechtbank betreurt.

6.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak:
in conventie:
6.1.
verklaart voor recht dat geen sprake is van een erfdienstbaarheid ten laste van de percelen kadastraal bekend als gemeente Alblasserdam, sectie D nummer [xxx] en [xxx] en ten gunste van de percelen kadastraal bekend als gemeente Alblasserdam, sectie D nummers [xxx] en [xxx];
6.2.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
6.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie:
6.4.
wijst ten dienste van de percelen kadastraal bekend als gemeente Alblasserdam, sectie D nummers [xxx] en [xxx] een noodweg aan ten laste van de percelen kadastraal bekend als gemeente Alblasserdam, sectie D nummers [xxx] en [xxx] en bepaalt dat de noodweg niet mag worden afgesloten;
6.5.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
bepaalt de vergoeding voor het gebruik van voormelde noodweg op € 2.000,-- per jaar, welk bedrag door [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] steeds uiterlijk twee weken vóór aanvang van het betreffende kalenderjaar aan [Eiser in hoofdzaak] zal moeten worden voldaan, met dien verstande dat de vergoeding voor de resterende periode van 2013 wordt gesteld op € 166,67 te voldoen binnen twee weken na de datum van dit vonnis;
6.7.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
6.8.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in de vrijwaringszaak:
6.9.
wijst het gevorderde af;
6.10.
veroordeelt [gedaagden in hoofdzaak/eisers in vrijwaring] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in vrijwaring] begroot op
€ 1.343,-- te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
6.11.
verklaart dit vonnis in de vrijwaringszaak uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskostenveroordeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Dooren en in het openbaar uitgesproken op
4 december 2013.
546