ECLI:NL:RBROT:2013:9740

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2013
Publicatiedatum
9 december 2013
Zaaknummer
AWB-13_07063-AWB-13_07460
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het recht op bijstand wegens niet-naleving van verplichtingen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 december 2013 uitspraak gedaan over de intrekking van het recht op bijstand van verzoeker, die meermaals is gewezen op de verplichtingen verbonden aan zijn bijstandsuitkering. Verzoeker ontving sinds 26 januari 2012 een bijstandsuitkering, maar heeft niet voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld in het plan van aanpak, dat hem was opgelegd door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Dit plan vereiste dat verzoeker zich inschreef voor een opleiding en bewijsstukken daarvan zou overleggen. Verweerder heeft op 6 september 2013 besloten om de bijstandsuitkering van verzoeker met ingang van 1 augustus 2013 in te trekken, omdat hij niet had gereageerd op eerdere verzoeken om informatie en niet meewerkte aan het plan van aanpak. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek en dat de intrekking van de bijstandsuitkering terecht was. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet had aangetoond dat hij door medische beperkingen niet in staat was om aan de verplichtingen te voldoen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en verklaarde het beroep ongegrond, met de mogelijkheid voor verzoeker om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummers: ROT 13/7063
ROT 13/7460 (hoofdzaak)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 december 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak in de zaak tussen

[Naam], te Rotterdam, verzoeker, tevens eiser (hierna: verzoeker),

gemachtigde: mr. R. Moghni,
en
het college van burgemeester en wethouder van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. M.C. Rolle.

Procesverloop

Bij besluit van 6 september 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van verzoeker op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) met ingang van 1 augustus 2013 ingetrokken.
Tegen het primaire besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker bij brief van 6 november 2013 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het primaire besluit.
Bij besluit van 13 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft verzoeker beroep ingesteld. Voorts heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om het eerder ingediende verzoek gericht te achten tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en M. Chbab, tolk Berberse taal (Tarifit). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2. In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.
2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
3.
Verzoeker ontvangt met ingang van 26 januari 2012 een bijstandsuitkering. Medio maart 2013 heeft verweerder een plan van aanpak opgesteld met als doel dat verzoeker uitstroomt naar werk of scholing, in ieder geval met ingang van 1 september 2013. In dit plan van aanpak wordt vermeld dat verzoeker zich in maart/april 2013 gaat oriënteren op een opleiding, dat verzoeker zich uiterlijk 31 mei 2013 dient in te schrijven voor een opleiding naar keuze en dat verzoeker uiterlijk 10 juni 2013 bewijsstukken daarvan inlevert bij zijn jongerencoach. In dit plan van aanpak wordt verder opgemerkt dat verzoeker op grond van artikel 9 van de Wwb verplicht is om medewerking te verlenen aan dit plan. Dit plan van aanpak is niet door verzoeker ondertekend maar wel aangetekend aan hem opgestuurd. Bij brief van 19 juni 2013 heeft verweerder verzoeker geadviseerd om zich voor 15 juli 2013 in te schrijven voor een studie voor het studiejaar 2013-2014 en dat verzoeker na 1 augustus 2013 geen recht meer heeft op een uitkering. Bij brief van 24 juni 2013 heeft verweerder verzoeker gevraagd om voor 2 augustus 2013 een aanmeldbewijs van een onderwijsinstelling en een bewijs van studiefinanciering te overleggen of bewijsstukken waaruit blijkt dat verzoeker geen onderwijs kan volgen. Hierbij is verzoeker erop gewezen dat, als hij geen gevolg geeft aan deze brief, zijn uitkering zal worden beëindigd. Blijkens een rapportage van 6 augustus 2013 heeft eiser niet gereageerd op de brieven van verweerder van 19 en 24 juni 2013. De uitkering is daarop geblokkeerd met ingang van
1 augustus 2013. Op 29 augustus 2013 heeft verzoeker telefonisch contact opgenomen met verweerder.
4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard onder verwijzing naar de overwegingen van het advies van de Algemene bezwaarschriftencommissie en de toepasselijk wettelijke voorschriften. Kort samengevat heeft de commissie onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 13, tweede lid aanhef en onder c van de Wwb overwogen dat het Jongerenloket terecht en op goede gronden heeft besloten de uitkering van verzoeker met ingang van 1 augustus 2013 in te trekken, omdat verzoeker naar school kan, maar dat niet doet en op geen enkele manier meewerkt aan het opstellen en uitvoeren van het plan van aanpak.
5.
Verzoeker voert aan dat hij wegens medische (psychische) beperkingen niet in staat is om onderwijs te volgen. Verzoeker betoogt dat verweerder daarnaar onderzoek had moeten instellen, nu er meerdere indicaties bestonden die aanleiding gaven dit te vermoeden. Verzoeker wijst er hierbij op dat de intrekking van de uitkering een belastend besluit is. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij medisch niet in staat is om onderwijs te volgen verwijst verzoeker naar een verklaring van 31 oktober 2013 van [naam arts], huisarts. Subsidiair voert verzoeker aan dat verweerder de uitkering eerst met ingang van 1 september 2013 had mogen intrekken, nu eerst dan onderwijs had kunnen worden gevolgd met aanspraak op studiefinanciering.
6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de beoordeling door de bestuursrechter de periode bestrijkt vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het primaire intrekkingsbesluit. In dit geval dient de intrekking over de periode van 1 augustus 2013 tot en met 6 september 2013 te worden beoordeeld.
7.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b en voor zover hier van belang, van de Wwb is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd vanaf de dag van een melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a.
Op grond van artikel 13, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wwb heeft geen recht op algemene bijstand degene die jonger is dan 27 jaar en uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kan volgen en:
1°. in verband daarmee aanspraak heeft op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000, dan wel
2°. in verband daarmee geen aanspraak heeft op studiefinanciering en dit onderwijs niet volgt.
Op grond van artikel 15 van de Wwb bestaat geen recht op bijstand voorzover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Wwb kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Op grond van artikel 41, vijfde lid, van de Wwb worden, indien tot de personen voor wie bijstand is aangevraagd een of meer personen jonger dan 27 jaar behoren, documenten verstrekt die het college kunnen helpen bij de beoordeling of die personen jonger dan 27 jaar nog mogelijkheden hebben binnen het uit ‘s Rijks kas bekostigde onderwijs.
Op grond van artikel 41, zevende lid, aanhef en onder a, van de Wwb worden de documenten, bedoeld in het vijfde lid, indien het vierde lid van toepassing is verstrekt bij de aanvraag van algemene bijstand.
Op grond van artikel 44a, eerste lid, van de Wwb bevat het plan van aanpak:
a. indien van toepassing de uitwerking van de ondersteuning;
b. de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling en de gevolgen van het niet naleven van die verplichtingen.
Op grond van artikel 44a, tweede lid, van de Wwb geleidt het college een persoon die recht heeft op algemene bijstand bij de uitvoering van het plan van aanpak en evalueert, in samenspraak met die persoon, periodiek het plan van aanpak en stelt dit zonodig bij.
Op grond van artikel 55 van de Wwb, voor zover hier van belang, kan het college, naast de verplichtingen die ingevolge artikel 2 in elk geval aan de bijstand verbonden zijn, dan wel daaraan door het college verbonden worden, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplichtingen opleggen die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand of die strekken tot zijn vermindering of beëindiging.
4.
In de memorie van toelichting bij de Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden, TK 2010-2011, 32815, nr. 3, wordt onder de rubriek ‘Algemeen’ onder meer ingegaan op de gezamenlijke aanpak van (voortijdige) schoolverlaters en jeugdige werklozen en de aanscherping van de voorwaarden en sancties voor jongeren. Voor zover hier van belang wordt daarin het volgende vermeld:

Het kabinet streeft naar een gezamenlijke aanpak voor (voortijdig) schoolverlaters en jeugdige werklozen. De aanscherping van de WWB richt zich allereerst op de toegang tot de bijstand. Met de introductie van de Wet investeren in jongeren (WIJ) is het accent voor jongeren verlegd naar werken of leren, met als afgeleide de inkomensvoorziening. De regering onderschrijft het uitgangspunt van de WIJ, maar is van mening dat de huidige systematiek ruimte laat voor een afwachtende en vrijblijvende houding van jongeren. De WIJ legt gemeenten de plicht op om iedere jongere onder de 27 jaar aan te spreken op de eigen verantwoordelijkheid zelf werk te zoeken. De regering gaat op die weg verder en scherpt de wetgeving aan.
(…)
De nadruk op de eigen verantwoordelijkheid wordt in de wet verankerd doordat de jongere, die zich bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) meldt met de intentie om een aanvraag in te dienen, verplicht wordt eerst zèlf vier weken naar werk te zoeken, alvorens aanspraak op ondersteuning kan ontstaan. Daarbij zal de jongere nadrukkelijk eerst ook de mogelijkheden van reguliere scholing moeten onderzoeken. Na vier weken kan de jongere een aanvraag indienen en moet het college van burgemeester en wethouders (verder: het college) toetsen of de jongere aantoonbare inspanningen heeft gepleegd om werk te vinden of terug te keren naar school. Als blijkt dat dit niet het geval is, heeft dat consequenties voor de uitkering. Als de jongere kan terugkeren naar school of als blijkt dat de jongere geen inspanningen heeft gepleegd en onwillig blijft om aan het werk te gaan, is er geen recht op uitkering. Hiermee onderstreept de regering dat stilzitten geen optie is.
(…)
De regering onderschrijft het uitgangspunt van de WIJ, maar is van mening dat de huidige systematiek de eigen verantwoordelijkheid om zèlf werk te zoeken of een opleiding te volgen te veel ondermijnt. Opleiding en werk kunnen alleen een succes worden met eigen inzet en initiatief. Meer dan in de huidige wet dient de eigen verantwoordelijkheid van de jongere voorop te staan. Zij wil daarom dat alle jongeren die zich bij het loket melden worden aangesproken op de mogelijkheden om naar school of aan het werk te gaan en hen te sanctioneren als daarvoor onvoldoende aantoonbare inspanningen worden gepleegd. De colleges worden daarom verplicht met alle jongeren het gesprek aan te gaan, afspraken te maken en hen te begeleiden. Waar nodig kunnen colleges daarbij ondersteuning bieden. Uiteindelijk is beoogd dat jongeren in beginsel niet uitkeringsafhankelijk worden. Zij moeten werken of leren. De regering wil de eigen verantwoordelijkheid veel duidelijker verankeren in de wetgeving. De regering scherpt de wetgeving daarom aan.
(…)
Samenwerking tussen gemeenten, het onderwijs en de lokale hulpverlening bij deze groep jongeren is van belang om zoveel mogelijk jongeren daadwerkelijk naar school of aan het werk te krijgen. Het college dient ondersteuning en uitkering zonder meer te weigeren, als er voor die persoon nog mogelijkheden binnen het reguliere onderwijs zijn die betrokkene onvoldoende heeft benut. IJkpunt hierbij kan zijn of die persoon een startkwalificatie (diploma op HAVO-, VWO- of MBO2-niveau) heeft. Het college wijst hem op de mogelijkheden die er voor hem nog binnen het regulier onderwijs zijn. Een goede samenwerking tussen gemeentelijke diensten en onderwijsinstellingen op lokaal en regionaal niveau is hierbij van belang.”
Bij artikel 13, tweede lid, van de Wwb, en voor zover hier van belang, wordt in de memorie van toelichting voorts het volgende vermeld:

In het nieuwe onderdeel c wordt geregeld dat de jongere geen aanspraak op algemene bijstand heeft indien hij (nog) uit ’s Rijks schatkist bekostigd onderwijs kan volgen (zie ook de aanpassing van artikel 7, derde lid). Dit overigens onder de voorwaarde dat de jongere – in geval hij dat onderwijs zou gaan volgen – dan in aanmerking zou komen voor studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000. Er is geen reden om hem voor algemene bijstand in aanmerking te laten komen indien de mogelijkheid van het volgen van dergelijk onderwijs met studiefinanciering openstaat. Studiefinanciering wordt voor hem immers als een passende en toereikende voorliggende voorziening aangemerkt.
Evenals thans in artikel 42, eerste lid, onderdeel c, van de WIJ is geregeld wordt in het nieuwe onderdeel d van artikel 13, tweede lid, geregeld dat personen jonger dan 27 jaar van het recht op algemene bijstand zijn uitgesloten voor zover uit hun houding en gedragingen ondubbelzinnig blijkt dat zij de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, of artikel 55 van de WWB niet willen nakomen.
5.
De voorzieningenrechter stelt vast dat aan verzoeker een bijstandsuitkering is toegekend en dat verzoeker niet is ontheven van de arbeidsverplichtingen wegens medische beperkingen. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat uit het rapportageoverzicht van RAAK en het daarin vermelde e-mailverkeer tussen de jongerencoach van verzoeker en zijn toenmalige gemachtigde niet kan worden opgemaakt dat verzoeker medische beperkingen had die het verrichten van werk of het volgen van studie in de weg zouden (kunnen) staan. Evenmin is toen verzocht om een medische keuring of heeft verzoeker bewijsstukken overgelegd die verweerder hadden moeten nopen tot aanpassing van het plan van aanpak, al dan niet na een medische keuring. Ook later heeft verzoeker dergelijke bewijsstukken niet overgelegd. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verzoeker meermaals is gewezen op de gevolgen van het niet naleven van de verplichtingen verbonden aan het recht op bijstand, waarbij de voorzieningenrechter opmerkt dat verweerder, ondanks het (bewust) niet meewerken van verzoeker, uiterst coulant is geweest door de uitkering eerst met ingang van 1 augustus 2013 in te trekken. Aan de eerst op 7 november 2013 overgelegde verklaring van de huisarts K.A. Moltzer verbindt de voorzieningenrechter niet die waarde die verzoeker daaraan wenst te hechten. Uit deze verklaring blijkt niet dat verzoeker niet in staat zou zijn zich te oriënteren op een vervolgopleiding en/of informatie daaromtrent te vergaren en bij verweerder in te leveren. Evenmin volgt uit deze verklaring dat verzoeker niet tot het volgen van onderwijs in staat zou zijn al dan niet met parallel daaraan lopende medische behandeling. Ten slotte wordt daarmee niet opgehelderd waarom eiser niet heeft kunnen voldoen aan de verzoeken om informatie. Nu verzoeker zich niet heeft gehouden aan de aan het recht op bijstand verbonden verplichting was verweerder bevoegd om het recht op bijstand met ingang van 1 augustus 2013 in te trekken.
6.
Uit het bovenstaande volgt dat het beroep ongegrond is. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
7.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond,
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.Th.A.M. Schouw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak – voor zover deze betrekking heeft op de hoofdzaak– kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.