ECLI:NL:RBROT:2013:9824

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
C/10/437722 / KG ZA 13-1232
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rectificatie afgewezen in kort geding tegen NRC MEDIA B.V.

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 19 november 2013, vorderde eiser, een voormalig burgemeester, rectificatie van een artikel gepubliceerd door NRC Handelsblad. Het artikel suggereerde dat eiser zijn positie als burgemeester had misbruikt om privébelangen te dienen, specifiek met betrekking tot de aankoop van een vakantiewoning in Bulgarije. Eiser stelde dat deze beschuldiging ongegrond was en vorderde dat NRC binnen twee dagen een rectificatie zou plaatsen, evenals een verbod op het doen van dergelijke beschuldigingen in de toekomst. De rechtbank beoordeelde de vorderingen van eiser en kwam tot de conclusie dat de publicatie van NRC niet onrechtmatig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de term 'inzetten' in de context van het artikel niet noodzakelijkerwijs impliceert dat eiser zijn positie had misbruikt. Bovendien werd opgemerkt dat de kwestie omtrent eiser's integriteit al eerder was onderzocht door het Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten (BING), dat concludeerde dat eiser niet in strijd met de wet had gehandeld, maar dat er wel schijn van belangenverstrengeling was ontstaan. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van eiser af, oordeelde dat er geen spoedeisend belang was en dat eiser als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten werd veroordeeld. De uitspraak benadrukt de balans tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en de bescherming van de goede naam van publieke personen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/437722 / KG ZA 13-1232
Vonnis in kort geding van 19 november 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. O.G. Trojan,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NCR MEDIA B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. C. Wildeman.
Partijen zullen hierna [eiser] en NRC genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 5 november 2013, met producties,
  • de mondelinge behandeling d.d. 8 november 2013,
  • de pleitnotities mr. Trojan,
  • de producties en pleitnotities van mr. Wildeman.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende bestreden alsmede op grond van de inhoud van de door partijen overgelegde producties, kan in dit kort geding van de volgende feiten worden uitgegaan.
2.1.
[eiser] was van 2002 tot 2010 burgemeester van [plaatsnaam].
2.2.
Een rapport inzake het “Onderzoek Burgemeester [plaatsnaam]” van het Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten (hierna: BING) d.d. 8 januari 2010 luidt voor zover hier van belang:
“(…)
2. Aanleiding en doel van de opdracht
Het NRC Handelsblad heeft op 10 oktober 2009 een artikel gepubliceerd over het gegeven dat een bedrijf waar een medewerker van de gemeente medeaandeelhouder van is, in 2006 een vakantiewoning in Bulgarije heeft verkocht aan de heer [eiser], ([eiser]; opm vzr) burgemeester van de gemeente [plaatsnaam] (…). In het artikel van het NRC wordt onder meer gesuggereerd dat de heer [eiser] zich schuldig zou hebben gemaakt aan belangenverstrengeling, omdat hij zijn functie als burgemeester zou hebben gebruikt om persoonlijke belangen veilig te stellen.
(…)
U (het college van B&W van de gemeente [plaatsnaam]; opm vzr) heeft BING gevraagd onderzoek te doen en een objectief feitenrelaas op te stellen over het door NRC aangekaarte onderwerp.
In aanvulling hierop is door uw gemeenteraad gevraagd de feiten te toetsen aan de vigerende wetgeving en gedragscode. Dit verzoek is door u overgenomen (…).
(…)
7.13
Conclusie
Als algemene conclusie constateren wij dat de heer [eiser] in deze casus niet heeft gehandeld in strijd met enig wettelijk voorschrift. Met betrekking tot de naleving van de gedragscode constateren wij dat in een aantal van de elf door ons omschreven deelonderwerpen mogelijk en bij enkele zelfs zeker de schijn van belangenverstrengeling is ontstaan. De heer [eiser] was echter niet altijd in de positie om dit te voorkomen en hij heeft hierover open en transparant gecommuniceerd, zoals de gedragscode voorschrijft (…).
In een aantal gevallen constateren wij spanning met de gedragscode. Zo is bij de communicatie met de Bulgaarse ambassadeur over het afzeggen van dit bezoek door de heer [eiser] naar onze mening onhandig geopereerd. Hoewel zijn handelen hier door hemzelf juist wordt gemotiveerd als ‘het scheiden van zakelijk en privé’, zijn door het substantieel aandacht schenken aan zijn privé problemen en het vermelden van zijn privé adres, zaken door elkaar gaan lopen terwijl dit vermeden had kunnen worden.
(…) De heer [eiser] heeft een in aanbouw zijnde vakantiewoning in het buitenland gekocht van een bedrijf waarvan een ambtenaar medeaandeelhouder is. De financiële omvang en de kans op problemen vormden een te groot risico van een mogelijke aantasting van de onafhankelijkheid van de burgemeester ten opzichte van een ambtenaar. Naar onze mening was de transactie daarom onverstandig (…).

De heer [eiser] heeft in de gevallen waar wij schending van of spanning met de gedragscode constateren, voor zover wij kunnen beoordelen, dit niet bewust gedaan. Hij heeft getracht door zijn handelwijze juist zakelijk en privé op een juiste wijze te scheiden. Dit kan echter door derden anders worden gezien en die omstandigheid heeft zich ook feitelijk voorgedaan (…). Of één en ander als verwijtbaar moet worden aangemerkt laten wij aan de raad van de gemeente [plaatsnaam].
(…).
Tenslotte is de vraag aan de orde, of de heer [eiser] zijn positie heeft misbruikt om privé belangen veilig te stellen. De heer [eiser] heeft in onderdelen van de casus onhandig geopereerd, maar heeft zijn positie niet misbruikt om privé belangen veilig te stellen. Zoals eerder uiteengezet, is het door elkaar lopen van belangen soms niet te vermijden (…)”.
2.3.
Op 31 oktober 2013 is in NRC Handelsblad, een door NRC uitgegeven dagblad, een artikel gepubliceerd met de titel ‘En weer heeft [provincie] problemen met integriteit’. In een kader in het midden van dit artikel is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
Vijf recente affaires rondom politici
(…)
2009-2010
De [plaatsnaam] burgemeester [eiser] (CDA) moet aftreden nadat is gebleken dat hij zijn positie inzette om privéproblemen rond de aanschaf van eenBulgaarse vakantievillauit de wereld te helpen.
(…)”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut:
a. a) NRC te gebieden binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de navolgende rectificatie te plaatsen op de pagina “Binnenland” van het NRC Handelsblad met een contrasterende achtergrond en de tekst in goed leesbaar zwart lettertype waarbij het lettertype tweemaal zo groot is als het normale lettertype van de artikelen op die pagina, zulks zonder weglatingen of aanvullingen en zonder commentaar:
“RECTIFICATIE
In het NRC Handelsblad van 31 oktober jl. stond een artikel van één van onze redacteuren, [X], getiteld “En weer heeft [provincie] problemen met integriteit”. In een apart kader bij dit artikel stond dat de heer [eiser] zijn positite inzette om privé-problemen rond de aanschaf van een Bulgaarse vakantievilla uit de wereld te helpen. Voor deze beschuldiging bestaat echter geen steun in de feiten. Een diepgravend onderzoek door het Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten (BING) heeft uitgewezen dat de heer [eiser] zijn positie niet heeft misbruikt om privé-belangen veilig te stellen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft het NRC Handelsblad bij vonnis van[datum]veroordeeld tot publicatie van deze rectificatie.
De redactie van NRC Handelsblad”.
b) NRC te gebieden binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de hierboven vermelde rectificatie gedurende een ononderbroken periode van veertien dagen weer te geven in de rechterbovenhoek van de homepage van haar website [emailadres] met een contrasterende achtergrond en de tekst in goed leesbaar zwart lettertype waarbij het lettertype tweemaal zo groot is als het normale lettertype van de tekst op die homepage, zulks zonder weglatingen of aanvullingen en zonder commentaar,
c) NRC te verbieden in enige publicatie te stellen of te suggereren dat [eiser] zijn positie als burgemeester van [plaatsnaam] heeft ingezet en/of misbruikt om privébelangen te dienen,
d) NRC te veroordelen tot betaling van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van
€ 20.000,-- voor iedere keer of ieder dag (een gedeelte van een dag als gehele dag gerekend) dat NRC met de tijdige en volledige nakoming van de hiervoor onder a) en b) omschreven geboden in gebreke blijft, alsmede voor iedere keer of iedere dag (een gedeelte van een dag al gehele dag gerekend) dat NRC in strijd handelt met het verbod onder c),
e) NRC te gebieden om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen een voorschot op de hem toekomende schadevergoeding van € 5.000,-- en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na betekening van dit vonnis,
f) NRC te veroordelen tot betaling van een voorschot op de buitengerechtelijke advocaatkosten te begroten op € 1.000,-- en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na betekening van dit vonnis,
g) NRC te veroordelen in de proceskosten,
h) althans zodanige voorzieningen te treffen als de voorzieningenrechter passend zal achten.
3.2.
NRC voert gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot het gevorderde onder a) tot en met c) vloeit het spoedeisend belang reeds voort uit de aard van die vorderingen.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het gevorderde onder a) tot en met c) (zie 3.1) een beperking vormt op het in art. 10 lid 1 EVRM neergelegde grondrecht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht kan ingevolge het tweede lid van artikel 10 EVRM slechts worden beperkt, indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam of de rechten van anderen. Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake wanneer de publicatie in NRC Handelsblad onrechtmatig zou zijn in de zin van art. 6:162 BW. Bij de beantwoording van de vraag of dit zich hier voordoet staan twee, ieder voor zich hoogwaardige maatschappelijke en persoonlijke belangen tegenover elkaar: aan de ene kant het belang van [eiser] -die zich als publiek persoon meer dient te laten welgevallen dan een gemiddelde burger- dat hij niet wordt blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen die afbreuk doen aan zijn integriteit, geloofwaardigheid, eer en goede naam, en aan de andere kant het belang van NRC -bij monde van haar (onderzoeks)journalisten- dat zij zich in het openbaar kritisch, informerend, opiniërend en/of waarschuwend moet kunnen uitlaten ter voorlichting van het publiek omtrent voorvallen of gebeurtenissen die de samenleving raken. Welke van deze belangen de doorslag geeft, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden van het geval. Daarnaast zijn belang de vraag of de beweringen die worden gedaan op waarheid berusten en de manier waarop die beweringen worden gedaan.
4.3.
In het onderhavige geval gaat het om een artikel in NRC Handelsblad over integriteitskwesties in de provincie [provincie]. Met betrekking tot [eiser] wordt in dat artikel gemeld dat [eiser] ‘als burgemeester van [plaatsnaam] moest aftreden nadat gebleken was dat hij zijn positie inzette om privéproblemen (…) uit de wereld te helpen’.
4.4.
Anders dan [eiser] stelt, kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat voor deze vermelding iedere feitelijke grondslag ontbreekt. Weliswaar concludeert het BING in haar rapport d.d. 8 januari 2010 (zie 2.2) dat [eiser] zijn positie niet heeft misbruikt om privébelangen veilig te stellen, maar NRC gebruikt niet de term ‘misbruiken’ en het BING concludeert in voornoemd rapport ook dat [eiser] in sommige gevallen onhandig heeft geopereerd en dat in enkele gevallen de schijn van belangenverstrengeling is ontstaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de term ‘inzetten’ ruim worden opgevat en impliceert deze term niet zonder meer ‘misbruiken’. Gelet op (onder meer) de e-mail van [eiser] d.d. 2 december 2008 aan de Bulgaarse ambassadeur is het woord ‘inzetten’ in ieder geval niet evident onjuist. NRC is bovendien niet gebonden aan de conclusies van het BING.
4.5.
Ook de context waarin [eiser] in het artikel van 31 oktober 2013 is genoemd maakt die publicatie naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zonder meer onrechtmatig. Het artikel van 31 oktober 2013 gaat over integriteitskwesties in de provincie [provincie] en [eiser] heeft op zich niet betwist dat zijn integriteit in 2009-2010 onderwerp van onderzoek was. Dat het BING heeft geconcludeerd dat [eiser] zijn positie niet heeft misbruikt, maakt dat niet anders. Zoals reeds overwogen heeft het BING immers ook geconcludeerd dat [eiser] in sommige gevallen onhandig heeft geopereerd en dat in enkele gevallen de schijn van belangenverstrengeling is ontstaan.
4.6.
De voorzieningenrechter acht voorts van belang dat de kwestie omtrent [eiser] dateert uit 2009/2010, derhalve vier jaar geleden en dat in het onderhavige artikel deze kwestie slechts in enkele woorden wordt aangehaald. Niet gebleken is de positie van [eiser] door de korte vermelding in het artikel van 31 oktober 2013 opnieuw onderwerp van discussie onder het grote publiek is geworden. Daar komt bij dat de bewoordingen van NRC, hoewel scherp, niet als excessief en onnodig grievend kunnen worden aangemerkt.
Het is wellicht voor [eiser] vervelend dat hij door het artikel van 31 oktober 2013 opnieuw wordt herinnerd aan kwestie omtrent zijn aftreden als burgemeester van [plaatsnaam], maar dat maakt de publicatie van 31 oktober 2013 nog niet onrechtmatig.
Voorts is van belang dat het artikel d.d. 31 oktober 2013, anders dan [eiser] stelt, via internet niet eenvoudig terug te vinden is. Het is slechts toegankelijk voor (betalende) (internet)abonnees van NRC.
4.7.
Op grond van het voorgaande is voorshands onvoldoende aannemelijk dat NRC met de publicatie in NRC Handelsblad d.d. 31 oktober 2013 onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. Dat betekent dat de vordering onder a) en b) dienen te worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de vordering onder c). [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat mogelijke publicaties van NRC over [eiser] in de toekomst onrechtmatig zullen zijn.
4.8.
Het voorgaande brengt voorts mee dat op dit moment niet aannemelijk is dat NRC een bedrag aan schadevergoeding aan [eiser] zal moeten betalen. Aldus is geen sprake van een harde, maar van een betwiste vordering, die om die reden zal worden afgewezen. Los daarvan heeft [eiser] niet gesteld dat hij enig spoedeisend belang heeft bij deze vordering, zodat ook om die reden de geldvordering van [eiser] niet toewijsbaar is.
4.9.
Nu de hoofdvorderingen van [eiser] worden afgewezen, is voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten geen plaats. Die vordering wordt daarom ook afgewezen.
4.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter,
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van NRC begroot op € 589,-- aan griffierecht en op € 816,-- aan salaris voor de advocaat,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2013, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Bosch, griffier. 2083/2009