ECLI:NL:RBROT:2013:9828

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
C-10-417980 - HA ZA 13-163
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over stallings- en trainingskosten van een paard tussen eiseres en gedaagde

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen eiseres, wonende te Afferden, en gedaagde, de besloten vennootschap [X] Dressage Stables B.V., gevestigd te Strijen. De zaak betreft de stallings- en trainingskosten van het paard Zastrono, dat door eiseres was ondergebracht bij gedaagde. De procedure begon met een tussenvonnis op 5 juni 2013, gevolgd door een comparitie op 31 oktober 2013. Eiseres vorderde een bedrag van € 150 aan keuringskosten, terwijl gedaagde in reconventie een bedrag van € 57.823,00 vorderde, bestaande uit stallings- en trainingskosten, alsook schadevergoeding wegens het niet tijdig opheffen van beslag op haar bankrekening.

De rechtbank oordeelde dat eiseres geen recht had op vergoeding van de keuringskosten, omdat deze kosten voortvloeiden uit haar eigen wens om het paard te laten keuren. De vordering tot vergoeding van beslagkosten werd echter toegewezen, omdat het beslag niet onrechtmatig was. In reconventie werd vastgesteld dat er een overeenkomst bestond tussen partijen voor de stalling en training van het paard. Gedaagde had recht op betaling van stallingskosten voor de maanden waarin het paard bij haar verbleef, en de rechtbank kende een totaalbedrag van € 8.706,88 toe aan gedaagde, inclusief BTW, voor stallings- en trainingskosten.

De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen, wat betekent dat ieder zijn eigen kosten draagt. De veroordelingen werden uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen. Dit vonnis is uitgesproken op 18 december 2013 door mr. A. Eerdhuijzen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/417980 / HA ZA 13-163
Vonnis van 18 december 2013
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Afferden,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.B.R. Daniels,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] DRESSAGE STABLES B.V.,
gevestigd te Strijen,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat mr. S.A. Wensing.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 juni 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 31 oktober 2013
  • de conclusie van antwoord in reconventie
  • de akte overlegging producties van [eiseres].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 14 februari 2012 is het paard Zastrono (hierna: het paard) bij de dressuurstal van [gedaagde] ondergebracht door [betrokkene 1], de vriend van [eiseres].
2.2.
[gedaagde] zou het paard gaan trainen. [eiseres] wilde het paard verkopen indien zij een goed bod zou krijgen.
2.3.
Op 8 september 2012 wilde [betrokkene 1] het paard komen ophalen. [gedaagde] heeft het paard niet afgegeven.
2.4.
De deurwaarder heeft op verzoek van [betrokkene 1] en [eiseres] en uit kracht van de grosse van een beschikking op 12 december 2012 geprobeerd beslag te leggen op het paard. In het proces-verbaal van de deurwaarder staat het volgende vermeld:
“(…) en aldaar sprekende met mevrouw [belanghebbende], eigenaresse van voornoemde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] Dressage Stables B.V. die mij mededeelde dat het paard Zastrono aldaar niet aanwezig was en dat zij het paard elders heeft gestald teneinde het te proberen te verkopen om zo nog een deel van het, naar haar zeggen, haar toekomende geld terug te krijgen.
Vervolgens ben ik met mevrouw [belanghebbende] voornoemd door de stallen gelopen en heb ik geconstateerd dat het paard Zastrono inderdaad niet aanwezig was.”
2.5.
[eiseres] heeft vervolgens medio januari 2013 conservatoir derdenbeslag onder de ING Bank ten laste van [gedaagde] laten leggen.
2.6.
In opdracht van [gedaagde] is er op 12 februari 2013 een taxatie van het paard verricht. In het taxatierapport is onder meer opgenomen:
Waardebepaling
Zastrono (…) zou echter voor professioneel gebruik meer souplesse kunnen hebben en beter door zijn lijf moeten lopen.
Tijdens de veterinaire keuring is vastgesteld dat er sprake is van ernstige verbening van het hoefkraakbeen. Tot op heden heeft deze verbening kennelijk niet tot problemen geleid, maar er dient rekening mee gehouden te worden dat deze bemerking een serieus risico in zich draagt. De verkoopbaarheid van het paard wordt negatief beïnvloed, waardoor deze bemerking een duidelijk waardeverminderend effect heeft.
(…)
Zastrono zou afgericht zijn op Z2-dressuurniveau. (…) Op beeldmateriaal (…) toont hij echter géén Z2 niveau. Er worden geen oefeningen getoond die de conclusie rechtvaardigen dat Zastrono klaar is voor de categorieën Lichte Tour en Grand Prix.
Op grond van het bovenstaande en met de beperkte beschikbare informatie kom ik tot de conclusie dat Zastrono een paard is, geschikt voor de ambitieuze amateur, maar in de klasse Z waarschijnlijk zijn top bereikt heeft. Ik indiceer zijn waarde op een bedrag tussen € 7.500 en € 10.000.”
2.7.
Partijen hebben medio februari 2013 een regeling (hierna: de regeling) getroffen met de volgende inhoud:
“- [gedaagde] zorgt ervoor dat het paard uiterlijk 14 februari 2013 te 14.00 uur op de kliniek van drs. Nas te Bemmel gereed voor afgifte aan [eiseres] staat. [eiseres] heft 14 februari 2013 het conservatoir beslag onder de bankrekening van [gedaagde] op en wel voor een bedrag ad 55.000,00 euro. Het bedrag van 15.000,00 euro blijft vooralsnog beslagen. Na opheffing, als voornoemd, zal de kort geding procedure worden ingetrokken.
  • Indien [eiseres] niet uiterlijk binnen 14 dagen kan bewijzen dat door toedoen van [gedaagde] het paard beschadigd is geraakt, waarbij aantoonbaar sprake is van wanprestatie aan de zijde van [gedaagde], zal het beslag ter grootte van voornoemd bedrag ad 15.000,00 euro onmiddellijk worden opgeheven.
  • [gedaagde] behoudt zich voor het overige, waaronder mede verstaan het vorderen van de stallings- en trainingskosten, alle rechten voor.
En zijdens [eiseres]:
  • Indien 15 februari 2013 om 14.00 uur niet onmiddellijk reeds blijkt van (nieuwe) beperkingen of gebreken aan het paard zal dat door cliënte worden meegenomen en zal direct aansluitend het beslag beperkt worden tot € 15.000,-. (…)
  • De resterende zekerheid van € 15.000,- betreft de teruggave van de door cliënte destijds bij de afgifte van het paard ‘meegeleverde’ zaken, zoals dekens, hoofdbeugel, foto’s, keuringsrapporten en paspoort.
  • (…).”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert na vermindering van eis (proces-verbaal cvp)  samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 150, te vermeerderen met rente en de proces- en beslagkosten.
3.2.
[eiseres] stelt hiertoe dat zij € 150 aan keuringskosten van het paard heeft gemaakt. De beslagkosten zijn gemaakt omdat [gedaagde] het paard niet terug wilde geven.
3.3.
[gedaagde] voert hiertegen aan dat de keuring in opdracht van [eiseres] heeft plaatsgevonden.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert  samengevat - veroordeling van [eiseres] tot betaling van € 57.823,00 te vermeerderen met rente en (buitengerechtelijke) kosten.
3.5.
[gedaagde] stelt hiertoe dat [eiseres] op grond van een overeenkomst een bedrag van € 4.395 (12 x € 397,50 minus € 375) (incl. BTW) aan stallingskosten verschuldigd is alsmede dat [eiseres] de kosten van de hoefsmid ad € 750 (6x € 125) en een bedrag van € 12.138 (incl. BTW) voor training aan [gedaagde] verschuldigd is. Subsidiair beroept [gedaagde] zich op ongerechtvaardigde verrijking en meer subsidiair op zaakwaarneming. Voorts stelt [gedaagde] schade te hebben geleden ad € 40.000 als gevolg van het niet tijdig opheffen van het beslag waardoor zij niet kon participeren in de aan- en verkoop van een ander paard.
3.6.
[eiseres] voert hiertegen aan dat naast de betaling van € 375 door [betrokkene 1] ook nog twee maal € 750 contant is betaald aan [gedaagde]. Na half september had [gedaagde] het paard aan [eiseres] dienen af te geven. De termijnen die daarna zijn vervallen is [eiseres] dan ook niet verschuldigd. De trainingskosten zijn niet overeengekomen. De kosten van de hoefsmid worden betwist bij gebrek aan wetenschap. Namens [eiseres] is tijdig aan de ING Bank doorgegeven dat het beslag werd opgeheven.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat zij de keuringskosten niet had behoeven te maken indien [gedaagde] het paard in september 2012 aan haar had afgegeven. Echter, de keuringskosten die [eiseres] thans heeft gemaakt waren het gevolg van haar wens om het paard - in het kader van de regeling - laten keuren. In de regeling zijn partijen niet overeengekomen dat [gedaagde] die kosten zou dienen te vergoeden. Gelet op het voorgaande ontbreekt een deugdelijke grondslag en zal dit onderdeel van de vordering worden afgewezen.
4.2.
De vordering tot voldoening van de beslagkosten ligt voor toewijzing gereed. Gesteld noch gebleken is dat het beslag onrechtmatig was. Een en ander klemt te meer nu [belanghebbende] namens [gedaagde] ter gelegenheid van de comparitie heeft verklaard:
“Toen de deurwaarder in september kwam, stond het paard gewoon nog bij mij op stal. Alleen in een ander deel van het stallencomplex. (…)”Weliswaar blijkt uit het proces-verbaal van de deurwaarder dat hij niet in september maar in december 2012 bij [gedaagde] is geweest om beslag op het paard te leggen. Echter, uit zijn proces-verbaal volgt (zie r.o. 2.4) dat [belanghebbende] namens [gedaagde] destijds aan de deurwaarder heeft meegedeeld dat het paard elders was gestald. De beslagkosten worden begroot op: aan het beslag toe te rekenen griffierecht € 274, beslagexploiten € 905,29 en 2 punten (rekest beslag op het paard en rekest beslag onder derden) x tarief II, ofwel € 904; totaal € 2.083,29.
4.3.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de (overige) proceskosten worden gecompenseerd.
in reconventie
4.4.
Ter zake van de stalling en training van het paard staat vast dat partijen, al dan niet met [betrokkene 1] als tussenpersoon, een overeenkomst hebben gesloten. Immers, [gedaagde] heeft een zodanige overeenkomst gesteld en ook [eiseres] heeft als grondslag voor haar (oorspronkelijke) vordering aangevoerd dat er sprake was van een toerekenbare tekortkoming van [gedaagde] in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst tot stalling en training van het paard.
4.5.
[gedaagde] stelt dat een bedrag van € 397,50 per maand incl. BTW aan stallingskosten was overeengekomen met ingang van februari 2012, in maandelijkse termijnen te betalen alsmede een bedrag van € 1.011,50 per maand incl. BTW aan trainingskosten, te betalen door middel van verrekening met de koopsom van het paard.
[eiseres] voert hiertegen aan dat de afgesproken was dat alle kosten van [gedaagde] verrekend zouden worden met de winst bij verkoop van het paard. Echter, [gedaagde] bracht al snel toch de maandelijkse stallingskosten bij [eiseres] in rekening. [eiseres] stelt € 375 te hebben overgemaakt per bank en twee keer contant € 750 te hebben betaald aan [gedaagde]. [eiseres] noch [betrokkene 1] heeft ooit enige aanmaning ontvangen en is evenmin in gebreke gesteld. [eiseres] meent dat zij na september 2012 geen stallings- en trainingskosten meer aan [gedaagde] verschuldigd is, omdat [gedaagde] toen weigerde om het paard af te geven.
4.6.
Met betrekking tot de stallingskosten, waarvan [gedaagde] niet weersproken heeft gesteld dat dit louter stalhuur, stro en voer betreft, wordt overwogen dat niet valt in te zien op grond waarvan [eiseres] de maand februari 2012 verschuldigd zou zijn, nu partijen kennelijk zijn overeengekomen dat [eiseres] eerst vanaf 1 maart 2012 stalgeld verschuldigd zou zijn (cva Winter nr. 18 en prod. 10 en 11 [gedaagde]).
Partijen het er over eens zijn dat de maand maart 2012 (productie 10 [gedaagde]) ad € 375 door [eiseres] is betaald.
Voor de maanden mei tot en met september ad in totaal € 2.385 heeft [gedaagde] facturen overgelegd. Van de door [eiseres] in de conclusie van antwoord in reconventie gestelde contante betalingen van twee keer € 750 (door [betrokkene 1]), zijn geen kwitanties overgelegd. Daar komt nog bij dat [eiseres] zich eerder, in haar dagvaarding heeft gesteld, dat [betrokkene 1] op 8 september 2012 o.m. de stallingskosten kwam voldoen en dat er daarvoor in totaal al (incl. de bankoverschrijving) drie maanden aan stallingskosten waren betaald. Gelet op deze niet-consistente stellingname van [eiseres], zal haar verweer dat is betaald als onvoldoend gemotiveerd worden afgewezen en is er geen plaats voor bewijslevering.
[eiseres] wilde op 8 september 2012 het paard ophalen bij [gedaagde], rekening houdende met een redelijke opzegtermijn is zij dan ook de maand september 2012 op basis van de overeenkomst tussen partijen verschuldigd. [eiseres] is dus € 2.385 incl. BTW aan [gedaagde] verschuldigd aan stallingskosten. Dit onderdeel van de vordering van [gedaagde] zal worden toegewezen.
Voor de periode na september 2012 is zaakwaarneming de grondslag voor de vordering. [eiseres], althans [betrokkene 1] namens haar, had immers op 8 september 2012 duidelijk te kennen gegeven het paard op te willen halen. Echter, [gedaagde] beriep zich op haar retentierecht. Bij zaakwaarneming heeft [gedaagde] recht op een (schade)vergoeding voor haar verrichtingen, met inachtneming van de prijzen die daarvoor ten tijde van de zaakwaarneming gewoonlijk werden berekend. Het argument van [eiseres] dat het paard vanaf half september 2012 niet meer bij [gedaagde] op stal stond, betekent – zelfs indien dit zou komen vast te staan – niet dat er geen stallingskosten (elders) aan verbonden waren.
Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is het echter onaanvaardbaar dat de termijn van de schadevergoeding langer zou duren dan het moment waarop de deurwaarder beslaglegging tot afgifte kwam doen, te weten 12 december 2012 waarbij [gedaagde] willens en wetens de deurwaarder heeft misleid. Nu schadevergoeding geen met BTW belaste prestatie is, dient [eiseres] 2 ½ maand (oktober tot medio december) x € 375 ofwel € 937,50 te betalen. Dit onderdeel van de vordering van [gedaagde] zal worden toegewezen.
Voor een beroep op ongerechtvaardigde verrijking is gelet op het hiervoor overwogene evenmin plaats.
4.7.
Ter zake van de trainingskosten wordt overwogen dat het feit dat het paard niet is verkocht toen hij bij [gedaagde] was gestald en dat de trainingskosten daarom niet uit de koopsom/winst kunnen worden betaald, niet maken dat [eiseres] voor de overeengekomen werkzaamheden (zie r.o. 4.4) geen vergoeding aan [gedaagde] verschuldigd zou zijn. Dat [gedaagde] een onredelijke hoge maandvergoeding in rekening heeft gebracht, is gesteld noch gebleken.
Niet valt in te zien dat [eiseres] de maand februari 2012 verschuldigd zou zijn, nu partijen kennelijk zijn overeengekomen dat [eiseres] eerst vanaf 1 maart 2012 trainingskosten verschuldigd zou zijn (cva Winter nr. 18 en prod. 13 [gedaagde]).
Van 1 maart tot en 8 september 2012 is [eiseres] 6 maanden en 1 week verschuldigd, ofwel 6 ¼ x € 1.011,50 = € 6.321,88 incl. BTW. Dit onderdeel van de vordering van [gedaagde] zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de periode van 8 september 2012 tot medio februari 2012 heeft [eiseres] niet weersproken gesteld dat zij zelf de training van het paard weer op zich had willen nemen maar dat dit onmogelijk was omdat [gedaagde] de afgifte van het paard weigerde. Voorts heeft [gedaagde] de deurwaarder en daarmee [eiseres] in december 2012 willens en wetens misleid. [eiseres] mocht er dan ook redelijkerwijs van uit gaan dat het paard niet meer door [gedaagde] werd getraind en dat zij daarvoor geen vergoeding meer verschuldigd was, nu [gedaagde] – in strijd met de feitelijke situatie - heeft verklaard dat het paard niet meer bij haar gestald was. Voor zover [gedaagde] een beroep heeft gedaan op een andere rechtszaak waarbij eenzelfde kwestie volgens haar speelde ten aanzien van de kosten van training van het paard Toots, wordt opgemerkt dat de rechtbank meent dat [gedaagde] doelt op de rechtszaak over het paard Voice alsmede dat de feiten en omstandigheden in die zaak voor een groot deel afwijken van deze zaak.
Het beroep op ongerechtvaardigde verrijking faalt reeds nu uit het in opdracht van [gedaagde] opgestelde taxatierapport geen waardestijging van het paard als gevolg van de trainingen van [gedaagde] blijkt. De stelling ter comparitie van [gedaagde] dat zij in een beoogde transactie – een ruil met meerdere paarden – toch een goede prijs zou hebben kunnen krijgen ondanks hetgeen ter zake door de door haar ingeschakelde taxateur over de verkoopbaarheid en de waarde is verklaard, is op geen enkele wijze onderbouwd.
4.8.
Ter zake van de kosten van de hoefsmid ad zes maal €125 wordt overwogen dat [eiseres] deze kosten danwel uit hoofde van de overeenkomst van opdracht danwel uit hoofde van zaakwaarneming aan [gedaagde] verschuldigd is. [eiseres] heeft gesteld noch is zulks gebleken bij de in opdracht van [eiseres] uitgevoerde keuring dat het paard onvoldoende hoefverzorging zou hebben gehad. Dat [gedaagde] deze werkzaamheden heeft laten verrichten is dan ook voldoende aannemelijk geworden. De omstandigheid dat [eiseres] aan haar hoefsmid voor dezelfde werkzaamheden een lager tarief is verschuldigd alsmede dat er geen betalingsbewijzen zijn overgelegd, is in dat licht onvoldoende. Dit onderdeel van de vordering van [gedaagde] zal worden toegewezen.
4.9.
Ten slotte vordert [gedaagde] een schadevergoeding van € 40.000. Zij stelt schade te hebben geleden door het niet tijdig voldoen aan de regeling ofwel het niet tijdig opheffen van het beslag door [eiseres]. Nog daargelaten dat de gestelde schade en het causaal verband tussen het beslag en het niet doorgaan van de gestelde transactie niet of nauwelijks is onderbouwd, geldt het volgende. Ter gelegenheid van de comparitie werd door [belanghebbende] namens [gedaagde] verklaard dat zij op grond van de regeling er van uit ging dat het beslag op de bankrekening op donderdag of op uiterlijk vrijdag zou zijn opgeheven en dus op maandag de beschikking zou hebben over het geld. Dit had [belanghebbende]/[gedaagde] van haar advocaat begrepen.
[eiseres] heeft op dit punt (cva in reconventie nr. 2) niet weersproken aangevoerd dat het paard op donderdag 14 februari 2013 door [gedaagde] is afgeleverd op de overeengekomen plek waar het paard vervolgens is gekeurd. De volgende dag waren de bloeduitslagen bekend en was er ‘groen licht’. Dezelfde dag heeft de advocaat van [eiseres] aan de advocaat die de beslaglegging had geregeld (mr. Ten Have), laten weten dat de beslaglegging beperkt kon worden tot € 15.000. Mr. Ten Have was niet op vrijdag aanwezig doch hij heeft op maandag 18 februari 2013 telefonisch en bij faxbericht aan de ING laten weten dat het beslag beperkt diende te worden in voormelde zin. Vervolgens is het beslag, voor zover dat een bedrag van € 15.000 te boven ging, feitelijk opgeheven op 22 februari 2013. [eiseres] meent dat zij hiermee heeft voldaan aan de regeling.
De argumenten van [eiseres] slagen. Het lag op haar weg om het beslag te beperken indien op vrijdag 15 februari 2013 om 14:00 uur niet onmiddellijk was gebleken van (nieuwe) beperkingen of gebreken aan het paard. Nu dit laatste niet het geval was, heeft [eiseres] actie ondernomen om het beslag op te heffen. Feit is dat er een weekend tussen zat en dat het bij banken in het algemeen enkele dagen duurt voordat een verzoek tot beperking/opheffing wordt gerealiseerd. Dat de advocaat van [gedaagde] dit niet aan [gedaagde] heeft medegedeeld, kan niet aan [eiseres] worden tegengeworpen. Niet valt in te zien dat er sprake is van wanprestatie of onrechtmatig handelen door [eiseres]. Dit onderdeel van de vordering van [gedaagde] zal worden afgewezen.
4.10.
Toewijsbaar zijn derhalve:
  • Stallingskosten ad € 2.385,00 plus trainingskosten ad € 6.321,88 incl. BTW, ofwel in totaal € 8.706,88 incl. BTW;
  • Schadevergoeding ad € 937,50 plus voorgeschoten kosten hoefsmid ad € 750, ofwel in totaal € 1.687,50.
4.11.
[gedaagde] vordert tevens de wettelijke rente over het totale door haar gevorderde bedrag met ingang van 16 januari 2013 tot aan de dag der algehele voldoening. Onherleidbaar is waarop deze datum is gebaseerd. De wettelijke handelsrente resp. wettelijke rente over de toegewezen bedragen zullen daarom met ingang van de datum van de conclusie van eis in reconventie worden toegewezen.
4.12.
De door [gedaagde] gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen bij gebreke van enige onderbouwing worden afgewezen.
4.13.
Nu partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van de kosten van de gelegde beslagen ad € 2.083,29;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
in reconventie:
5.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 8.706,88 incl. BTW, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 3 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [eiseres] tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 1.687,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
in conventie en in reconventie
5.6.
verklaart de veroordelingen onder 5.1, 5.3 en 5.4 uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 18 december 2013. [1]

Voetnoten

1.type: 2294