ECLI:NL:RBROT:2013:9871

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
C-11-98806 - HA ZA 12-2161 13-12-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor boedeltekort na faillissement

In deze zaak, uitgesproken op 18 december 2013 door de Rechtbank Rotterdam, staat de aansprakelijkheid van de gedaagde, als bestuurder van de failliete vennootschap [X Plus B.V.], centraal. De curator, mr. Maria Margaret Eleanor Bowmer, vordert op basis van een vaststellingsovereenkomst en artikel 2:248 BW dat de gedaagde aansprakelijk is voor het boedeltekort van de vennootschap. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde zowel op basis van de vaststellingsovereenkomst als op grond van zijn onbehoorlijke bestuur aansprakelijk is voor het tekort in de boedel, dat momenteel € 706.232,23 bedraagt. De gedaagde had de vaststellingsovereenkomst ondertekend, waarin hij zich verbond tot betaling van een voorschot van € 1.500,-, en de rechtbank verwerpt zijn beroep op vernietiging van deze overeenkomst op grond van wilsgebreken zoals dwaling en bedrog. De rechtbank concludeert dat de gedaagde zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld door onder andere facturen te vervalsen en geld onterecht aan zichzelf te onttrekken. De vorderingen van de curator worden toegewezen, en de gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 85.678,86, vermeerderd met rente, en een voorschot van € 10.000,- op het tekort in de boedel. De vorderingen van de gedaagde in reconventie worden afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/11/98806 / HA ZA 12-2161
Vonnis van 18 december 2013
in de zaak van
mr. MARIA MARGARET ELEANOR BOWMER q.q.,
in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X Plus B.V.]
kantoorhoudende te Dordrecht,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. T.V. Haster,
tegen
[gedaagde],
wonende te Oosterhout,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. drs. F.P.A.M. Uytdewillegen.
Partijen zullen hierna ‘de Curator’ (waarmee tevens wordt verwezen naar mr. E.R. Butin Bik, die van 15 februari 2011 tot 14 juni 2012 curator in het faillissement van [X Plus B.V.] was) en ‘[gedaagde]’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding;
de conclusie van antwoord in conventie met eis in reconventie;
de akte van partijwijziging;
het tussenvonnis van 31 oktober 2012;
de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte vermeerdering van eis in conventie;
het proces-verbaal van comparitie van 14 november 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 15 november 2010 is [X Plus B.V.] (hierna: [X Plus B.V.] opgericht. De vennootschap hield zich bezig met het verpakken van massa-artikelen. Het doel van de vennootschap was om langdurig werklozen te reïntegreren in het arbeidsproces. Het startkapitaal van de vennootschap is gefinancierd door het Leger des Heils en Start Foundation.
2.2.
Op 15 februari 2011 is [X Plus B.V.] in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. E.R. Butin Bik tot curator. [gedaagde] was op faillissementsdatum enig aandeelhouder en bestuurder van [X Plus B.V.].
2.3.
Op 15 december 2011 heeft de Curator beslag gelegd op de woning van [gedaagde].
2.4.
Op 16 december 2011 heeft de Curator derdenbeslag gelegd ten laste van [gedaagde] onder Fritz von Seydlitz Notariaat en Estate Planning B.V. (hierna: de Notaris).
2.5.
De Curator en [gedaagde] hebben op 16 december 2011 een vaststellingsovereenkomst gesloten. In de vaststellingsovereenkomst is onder meer opgenomen:
IN AANMERKING NEMENDE DAT: (…)
C. [X Plus B.V.] is opgericht op 15 november 2010 en binnen een jaar op l5 februari 2011 in staat van faillissement is verklaard. Op grond van artikel 2:203 lid 3 Burgerlijk Wetboek is [gedaagde] als bestuurder aansprakelijk voor de schade die derden lijden, nu van [gedaagde] vermoed wordt dat hij wist of kon weten dat de vennootschap haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen, nu de vennootschap binnen een jaar na de oprichting in staat van faillissement is verklaard. Deze schade is in casu gelijk aan het tekort in het faillissement. [gedaagde], als zijnde bestuurder is daarmee hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag van de schulden in het faillissement van [X Plus B.V.] zulks voorzover deze schulden niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan;
D. [gedaagde] het gestelde onder punt C heeft bevestigd en erkend; (…)
VERKLAREN HET VOLGENDE TE ZIJN OVEREENGEKOMEN:
Artikel 1. Bestuurdersaansprakelijkheid
1.1
[gedaagde] is gehouden aan de curator te betalen een bedrag ad € 1.500,-.
1.2
[gedaagde] zal het onder artikel 1.1 genoemde bedrag uiterlijk op 20 december 2011 (doen) betalen aan de curator, zulks door overschrijving op diens derdengeldenrekening met bankrekeningnummer [xx.xx.xx.xxx] ten name van Stichting Beheer Derdengelden Veldhuijzen & Nuiten Advocaten te Dordrecht, onder vermelding van “13841/aansprakelijkheid 2:203 lid 3 [X Plus B.V.]”.
1.3
Tegenover ontvangst van het onder punt 1.1 genoemde bedrag zal de curator aan [gedaagde] kwijting verlenen voor het aldus ontvangen bedrag. Het bedrag wordt door [gedaagde] betaald aan de curator ten titel van voorschotbetaling op hetgeen [gedaagde] ingevolge artikel 1.4 verschuldigd zal zijn aan de curator.
1.4
[gedaagde] zal binnen twee maanden aan de curator volledig inzicht geven in zijn inkomens- en vermogenspositie, zulks naar uitsluitend oordeel van de curator. Aan de hand van dit inzicht, zal de curator, op een nader door de curator te bepalen tijdstip, het definitieve bedrag vaststellen tegen betaling waarvan finale kwijting zal worden verleend terzake van hetgeen [gedaagde] verschuldigd is aan de curator op grond van hetgeen onder C. van deze overeenkomst is omschreven. Het definitieve bedrag zal tenminste € 1.500,- bedragen. Het krachtens artikel 1.2 betaalde strekt als voorschot in mindering op het definitief vast te stellen bedrag. (…)
Artikel 3. Overige bepalingen (…)
3.2
Deze overeenkomst zal voor het overige niet kunnen worden ontbonden, gewijzigd of vernietigd.
2.6.
Na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst heeft de Curator het beslag op de woning van [gedaagde] opgeheven. Het derdenbeslag onder de Notaris is niet opgeheven.
2.7.
De woning van [gedaagde] is op 16 december 2011 geleverd. In de akte van levering is in artikel 2 lid 1 – voor zover relevant – bepaald:
“1. Verkoper is verplicht aan koper de eigendom te leveren die:
(…)
b. Niet bezwaard is met beslagen en/of hypotheken of met inschrijvingen daarvan;”
2.8.
Bij beschikking van 14 juni 2012 is mr. M.M.E. Bowmer benoemd tot opvolgend curator in het faillissement van [X Plus B.V.].
2.9.
Het boedeltekort in het faillissement van [X Plus B.V.] bedraagt thans € 706.232,23.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De Curator vordert na vermeerdering van eis:
7. een verklaring voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor het tekort in de boedel;
8. vast te stellen dat het bedrag getroffen door het beslag onder de Notaris toekomt aan de Curator;
9. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een voorschot ad € 10.000,00 op het tekort van de boedel;
10. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 85.678,86, te vermeerderen met rente;
11. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, inclusief nakosten;
12. [gedaagde] te veroordelen in de beslagkosten ad € 784,43.
3.2.
De Curator legt primair aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] aansprakelijk is voor het boedeltekort op grond van de vaststellingsovereenkomst van
16 december 2011. [gedaagde] heeft in deze vaststellingsovereenkomst zijn aansprakelijkheid voor het boedeltekort erkend en zich verbonden als voorschot op een definitief vast te stellen bedrag € 1.500,00 te betalen.
Subsidiair is [gedaagde] aansprakelijk voor het boedeltekort op grond van artikel 2:203 BW. Omdat [X Plus B.V.] binnen een jaar na oprichting failliet is gegaan, bestaat er een wettelijk vermoeden dat [gedaagde] wist dat de vennootschap haar verplichtingen niet kon nakomen. [gedaagde] heeft dit vermoeden niet weerlegd, zodat hij aansprakelijk is voor de rechtshandelingen die zijn verricht door de vennootschap in oprichting. Nu het grootste deel van het boedeltekort is ontstaan door overeenkomsten die [X Plus B.V.] is aangegaan vóór oprichting, is [gedaagde] ingevolge artikel 2:203 BW aansprakelijk voor het gehele boedeltekort.
Voorts is [gedaagde] voor het boedeltekort aansprakelijk op grond van artikel 2:248 BW. [gedaagde] heeft op grote schaal facturen vervalst om daarmee zichzelf te verrijken ten koste van de vennootschap. Daarnaast heeft [gedaagde] wederrechtelijk geld onttrokken aan de vennootschap. Hierdoor heeft [gedaagde] zijn taak als bestuurder onbehoorlijk vervuld. Omdat het gaat om zeer substantiele bedragen, is aannemelijk dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij beroept zich primair op de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst, zoals door hem in reconventie wordt gevorderd.
Voorts betwist [gedaagde] aansprakelijk te zijn op grond artikel 2:203 BW. [gedaagde] wist niet dat de vennootschap haar verplichtingen niet kon nakomen. [gedaagde] betwist dat het boedeltekort is veroorzaakt door achteraf bekrachtigde rechtshandelingen. Door de Curator zijn geen achteraf bekrachtigde rechtshandelingen gesteld waarvan de verplichtingen niet zijn nagekomen. Artikel 2:203 BW leidt bovendien niet tot aansprakelijkheid voor het gehele tekort, maar slechts voor de bekrachtigde rechtshandelingen.
[gedaagde] betwist aansprakelijk te zijn voor het gehele boedeltekort op grond van artikel 2:248 BW. Voor zover [gedaagde] al gelden aan de vennootschap heeft onttrokken, was dit geen belangrijke oorzaak van het faillissement van [X Plus B.V.].
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert:
13. vernietiging van de vaststellingsovereenkomst;
13. opheffing van het derdenbeslag;
13. veroordeling van de Curator tot betaling van de beslagkosten aan [gedaagde];
13. veroordeling van de Curator tot de kosten van de procedure in reconventie.
3.5.
[gedaagde] stelt hiertoe dat de vaststellingsovereenkomst vernietigd moet worden. De woning van [gedaagde] zou op 16 december 2011 worden geleverd. De Curator heeft kort voor de levering beslag op de woning heeft gelegd. De Curator heeft [gedaagde] medegedeeld dat de woning door het beslag niet kon worden geleverd. Dit zou alleen kunnen als [gedaagde] de vaststellingsovereenkomst zou tekenen, hetgeen [gedaagde] heeft gedaan. Het is [gedaagde] pas later bekend geworden dat het beslag de levering van de woning op geen enkele wijze blokkeerde. [gedaagde] was zich er niet van bewust dat hij door ondertekening van de vaststellingsovereenkomst het totale tekort in het faillissement van [X Plus B.V.] voor zijn rekening nam. Hij is niet gewezen op de nadelige gevolgen van ondertekening van de vaststellingsovereenkomst. Gelet op al deze omstandigheden is sprake van bedrog c.q. bedreiging c.q. misbruik van omstandigheden c.q. dwaling, zodat [gedaagde] de vernietiging inroept van de vaststellingsovereenkomst (op grond van de artikelen
3:44 lid 1 BW en 6:228 lid 1 BW).
Omdat [gedaagde] niet aansprakelijk is voor het boedeltekort, is het derdenbeslag onder de Notaris ten onrechte gelegd. [gedaagde] vordert daarom opheffing van het beslag. De kosten van het beslag dienen voor rekening van de Curator te blijven.
3.6.
De Curator voert verweer. Zij betwist dat vernietiging van de vaststellingsovereenkomst mogelijk is, gelet op het bepaalde in artikel 3.2 van de vaststellingsovereenkomst. Voorts betwist zij dat de Curator mededelingen aan [gedaagde] heeft gedaan waaruit zou blijken dat er geen levering van de woning kon plaatsvinden door het beslag. Het waren [gedaagde] en zijn adviseurs die de situatie kennelijk onjuist hebben ingeschat. Dit is de Curator niet aan te rekenen. Voor zover een beroep op vernietiging door [gedaagde] überhaupt mogelijk zou zijn, gaat dit beroep om die reden niet op.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] aansprakelijk is voor het boedeltekort op grond van de vaststellingsovereenkomst van 16 december 2011. [gedaagde] stelt dat de vaststellingsovereenkomst onder invloed van wilsgebreken (bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden) althans dwaling tot stand is gekomen en om die reden vernietigd dient te worden.
4.3.
Op grond van artikel 3:44 lid 1 BW is een rechtshandeling vernietigbaar, wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Op grond van artikel 6:228 lid 1 BW is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet was gesloten vernietigbaar.
4.4.
[gedaagde] legt aan de diverse grondslagen (bedreiging, bedrog en misbruik van omstandigheden en dwaling) vrijwel hetzelfde feitenrelaas ten grondslag. [gedaagde] stelt dat zijn woning op 16 december 2011 geleverd zou worden en dat hij die dag om 11.00 uur door zijn financieel adviseur, genaamd [betrokkene 1], is gebeld. [betrokkene 1] heeft [gedaagde] toen medegedeeld dat er beslag was gelegd op zijn woning door de Curator. [gedaagde] zou naar aanleiding hiervan contact hebben opgenomen met de Curator, die hem - ten onrechte - zou hebben medegedeeld dat zijn woning door het beslag niet kon worden geleverd. De Curator heeft vervolgens gemeld dat hij de Notaris een verklaring zou sturen, waardoor de levering zonder problemen kon doorgaan. De Notaris zou pas op het allerlaatste moment (rond 15.45 uur, zeer kort vóór de levering van de woning) de vaststellingsovereenkomst van de Curator hebben ontvangen en deze aan [gedaagde] hebben overhandigd. De Notaris heeft [gedaagde] gemeld dat als hij de vaststellingsovereenkomst niet zou tekenen, de levering van de woning niet door kon gaan en [gedaagde] een boete zou verbeuren. [gedaagde] heeft de vaststellingsovereenkomst ondertekend na vluchtige doorlezing, zonder precies te weten waarvoor hij tekende. De Curator noch de Notaris hebben [gedaagde] geinformeerd over de consequenties van ondertekening.
Pas na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst is het [gedaagde] gebleken dat het beslag de levering van de woning niet blokkeerde. De Curator en de Notaris wisten dit ook al ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst en hebben [gedaagde] in die waan gelaten.
4.5.
De Curator betwist dat sprake is van bedreiging, bedrog, misbruik van omstandigheden of dwaling. Hij stelt hiertoe dat hij geen mededeling aan [gedaagde] heeft gedaan waaruit zou moeten blijken dat de levering van de woning geblokkeerd werd door het beslag. De Curator (althans één van zijn medewerkers) is op 16 december 2011 door de Notaris gebeld over het beslag op de woning. De Notaris heeft de Curator verteld dat het beslag de levering blokkeerde. Vervolgens is er overleg geweest over het sluiten van een vaststellingsovereenkomst. [gedaagde] heeft hierover aan het einde van de ochtend zelf gebeld met de Curator, omdat hij het niet eens was met het voorschot van € 15.000,00 dat in de concept vaststellingsovereenkomst was opgenomen. Dit is na enige onderhandeling gewijzigd in een voorschot van € 1.500,00. [gedaagde] heeft de overeenkomst dus wel degelijk goed bekeken en, na onderhandeling hierover met de Curator, ondertekend. Volgens de Curator waren het [gedaagde] en zijn adviseurs die de situatie onjuist hebben ingeschat. Uit de conclusie van antwoord van [gedaagde] blijkt dat de Notaris en de financieel adviseur van [gedaagde], [betrokkene 1], [gedaagde] onjuist hebben voorgelicht, althans dat zij [gedaagde] hebben medegedeeld dat het beslag de levering van de woning blokkeerde, aldus de Curator.
4.6.
Op grond van artikel 3:44 lid 5 BW kan, indien een verklaring tot is stand gekomen door bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden van de zijde van iemand die geen partij bij de rechtshandeling is, op dit gebrek geen beroep worden gedaan jegens een wederpartij die geen reden had het bestaan ervan te veronderstellen. Hieruit volgt dat [gedaagde] zich jegens de Curator niet kan beroepen op ongeoorloofde mededelingen of handelingen van de Notaris, tenzij de Curator hiervan op de hoogte was. Dit is door [gedaagde] niet gesteld en overigens ook niet gebleken. [gedaagde] kan zich dus slechts op de vernietiging van de vaststellingsovereenkomst ex artikel 3:44 BW kan beroepen, indien en voor zover hij gemotiveerd stelt - en zo nodig bewijst - dat de Curator bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst een ongeoorloofde handeling heeft verricht of een ongeoorloofde mededeling jegens hem heeft gedaan, op basis waarvan sprake is van bedreiging, bedrog of misbruik van omstandigheden.
4.7.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door de Curator van de stellingen van [gedaagde] met betrekking tot de ongeoorloofde mededeling of handeling van de Curator, lag het op de weg van [gedaagde] om zijn stellingen nader te onderbouwen. [gedaagde] heeft dit niet gedaan. Integendeel; zijn raadsman heeft ter comparitie slechts verklaard niet te weten wie aan [gedaagde] heeft medegedeeld dat er door het beslag geen levering kon plaatsvinden. Daar komt bij dat de onjuistheid van die mededeling niet is komen vaststaan. Uit artikel 2 van de akte van levering van 16 december 2011 volgt dat [gedaagde] verplicht was de woning vrij van beslagen te leveren, zodat het beslag door de Curator er wel degelijk voor zorgde dat de levering van de woning werd geblokkeerd. Ook op dit punt heeft [gedaagde] zijn stellingen niet nader onderbouwd.
Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat [gedaagde] onvoldoende heeft gesteld dat de Curator een ongeoorloofde handeling heeft verricht of ongeoorloofde mededeling heeft gedaan om een beroep op vernietiging van de vaststellingsovereenkomst uit hoofde van een wilsgebrek ex artikel 3:44 lid 1 BW (bedrog, bedreiging of misbruik van omstandigheden) jegens de Curator te doen slagen.
4.8.
Het beroep van [gedaagde] op vernietiging van de vaststellingsovereenkomst uit hoofde van dwaling slaagt evenmin. Ingevolge artikel 6:228 lid 1 BW kan van dwaling alleen sprake zijn indien een juiste voorstelling van zaken heeft ontbroken, hetzij in de vorm van zuivere onwetendheid, hetzij door de positieve aanwezigheid van een onjuiste voorstelling van zaken. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is – gelet op het bepaalde in artikel 2 van de akte van levering – niet komen vaststaan dat [gedaagde] een onjuiste voorstelling van zaken had omtrent het beslag en de blokkerende werking daarvan. Nu [gedaagde] ook ten aanzien van deze grondslag zijn stellingen niet nader heeft onderbouwd, wordt geoordeeld dat [gedaagde] onvoldoende heeft gesteld om een beroep op vernietiging van de vaststellingsovereenkomst uit hoofde van dwaling ex artikel 6:228 lid 1 BW te doen slagen.
4.9.
[gedaagde] is derhalve op grond van de vaststellingsovereenkomst aansprakelijk voor het boedeltekort. Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of [gedaagde], gelet op het bepaalde in artikel 3.2 van de vaststellingsovereenkomst, überhaupt een beroep op vernietiging toekwam.
4.10.
Ten overvloede wordt geoordeeld dat [gedaagde] tevens op grond van artikel 2:248 BW aansprakelijk is voor het boedeltekort. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.11.
Krachtens artikel 2:248 lid 1 BW is iedere bestuurder in geval van faillissement van de vennootschap jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan, indien het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur moeten alle ter zake dienende omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang worden beschouwd. Van kennelijk onbehoorlijk bestuur is sprake indien geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden op eenzelfde manier zou hebben gehandeld.
4.12.
De Curator heeft een aantal feiten opgesomd waaruit zou blijken dat sprake is van onbehoorlijk bestuur.
4.13.
Ten eerste stelt de Curator dat [gedaagde] facturen van de vennootschap [T. Conculting] heeft vervalst, waarop [gedaagde] zijn eigen rekeningnummer heeft aangebracht. [X Plus B.V.] heeft deze facturen voldaan en heeft daarnaast zonder enige rechtsgrond nog een aantal betalingen verricht op het rekeningnummer van [gedaagde]. Op deze manier zou een bedrag van (in totaal) € 85.678,86 op de bankrekening van [gedaagde] zijn overgemaakt.
heeft het voorgaande bij monde van zijn raadsman ter comparitie erkend.
4.14.
Ten tweede stelt de Curator dat [gedaagde] een factuur van advocatenkantoor Meeuwsen Van der Pol ad € 4.300,00 heeft vervalst, teneinde te bewerkstelligen dat een betaling ten behoeve van [gedaagde] in privé (ter beëindiging van een leaseovereenkomst die [gedaagde] in privé was aangegaan) door [X Plus B.V.] werd betaald. Volgens de Curator zijn er nooit werkzaamheden door Meeuwsen Van der Pol verricht voor [X Plus B.V.] en is de factuur door [gedaagde] vervalst om de betaling in de administratie van [X Plus B.V.] te verwerken.
[gedaagde] (althans zijn raadsman) betwist dat hij de factuur van Meeuwsen Van der Pol heeft vervalst. Volgens [gedaagde] heeft Meeuwsen Van der Pol wel degelijk werkzaamheden verricht, zoals vermeld staat op de factuur. [gedaagde] heeft echter geen enkele onderbouwing gegeven van de werkzaamheden die door Meeuwsen Van der Pol zouden zijn verricht.
Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] de stellingen van de Curator onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat wordt vastgesteld dat [gedaagde] de factuur van Meeuwsen Van der Pol heeft vervalst, teneinde een schuld in privé te kunnen voldoen.
4.15.
Ten derde stelt de Curator dat [gedaagde] facturen van de niet bestaande vennootschap “[persoon 1.] bv” heeft vervalst, teneinde te bewerkstelligen dat de alimentatie die hij aan zijn ex-vrouw ([persoon 1.]) diende te betalen door [X Plus B.V.] werd voldaan. Uit dien hoofde is blijkens de overgelegde valse facturen (in totaal) € 5.901,00 overgemaakt van de bankrekening van [X Plus B.V.] op de bankrekening van de ex-vrouw van [gedaagde]. [gedaagde] heeft het voorgaande bij monde van zijn raadsman erkend.
4.16.
Ten vierde stelt de Curator dat [gedaagde] spookfacturen van [X Plus B.V.] heeft opgemaakt, gericht aan Koopmans International B.V. (van € 129.842,62) en Media Logistics B.V. (van € 48.669,36). Betreffende facturen zijn nooit verzonden, doch zijn door [gedaagde] enkel opgemaakt om aanspraak te kunnen maken op financiering door het Leger des Heils, aldus de Curator. [gedaagde] heeft het voorgaande bij monde van zijn raadsman erkend.
4.17.
Ten vijfde stelt de Curator dat [gedaagde] een rekening-courant had bij [X Plus B.V.] en uit dien hoofde geld in privé heeft ontvangen. Uit de grootboekkaarten van [X Plus B.V.] blijkt dat [gedaagde] nog een bedrag van € 50.295,92 in rekening courant had openstaan. Voorts blijk hieruit dat dat [gedaagde] vanuit privé-middelen twee belastingschulden van
€ 27.174,00 en € 18.796,16 heeft voldaan. Deze betalingen heeft [gedaagde] echter nooit verricht, zodat [gedaagde] een tekort heeft in zijn rekening-courant van in totaal € 94.176,30, aldus de Curator.
[gedaagde] heeft het voorgaande bij monde van zijn raadsman erkend. Hij stelt echter dat er rekening moet worden gehouden met het feit dat hij geen salaris van [X Plus B.V.] heeft ontvangen. Voor zover [gedaagde] hiermee een beroep op verrekening met een tegenvordering heeft willen doen, wordt dit verweer verworpen. De Curator heeft namelijk ter comparitie gesteld dat er geen loonverplichting bestond van [X Plus B.V.] ten opzichte van [gedaagde]. [gedaagde] is bij oprichting van [X Plus B.V.] met Start Foundation, één van de financiers van [X Plus B.V.], overeengekomen dat hij het eerste jaar geen aanspraak op salaris zou maken en alleen een auto ter beschikking zou krijgen. De rechtbank beschouwt dit als een goed gespecificeerde onderbouwing van de stelling dat er geen loonverplichting bestond ten opzichte van [gedaagde]. [gedaagde] heeft deze stelling niet betwist, althans niet (voldoende) gemotiveerd betwist. Zijn raadsman heeft ter comparitie slechts medegedeeld niet bekend te zijn met deze afspraak.
Gelet op het voorgaande is komen vast te staan dat [gedaagde] uit hoofde van zijn rekening-courantverhouding met [X Plus B.V.] een bedrag van € 94.176,30 verschuldigd is.
4.18.
Ten zesde stelt de Curator dat er door [X Plus B.V.] zonder enige grond een bedrag van € 3.500,00 is betaald ten behoeve van de contributie van [gedaagde] voor de franchiseorganisatie European Yacht Brokers. [gedaagde] heeft het voorgaande bij monde van zijn raadsman erkend.
4.19.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] diverse bedragen met een totaal van
(€ 85.678,86 + € 4.300,00 + € 5.901,00 + € 94.176,30 + € 3.500,00 =) € 193.555,86 zonder deugdelijke grond aan het vermogen van [X Plus B.V.] heeft onttrokken. Deze bedragen zijn aan [gedaagde] ten goede zijn gekomen, althans zijn aangewend om schulden van [gedaagde] in privé te voldoen. Daarnaast heeft [gedaagde] spookfacturen op naam van [X Plus B.V.] opgemaakt, met een totaalbedrag van (€ 129.842,62 + € 48.669,36 =) € 178.511,98, om aanspraak te kunnen maken op financiering door het Leger des Heils. Deze feiten leveren stuk voor stuk gedragingen op die gekwalificeerd kunnen worden als ernstige schendingen van de uit de wet voortvloeiende verplichtingen van bestuurders van rechtspersonen. Geen redelijk handelend bestuurder zou onder dezelfde omstandigheden op deze manier hebben gehandeld, hetgeen betekent dat [gedaagde] zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld.
4.20.
Het boedeltekort bedraagt momenteel (afgerond) € 700.000,00. Gelet op de totale omvang van de onttrekkingen door [gedaagde] ad € 193.555,86, is het aannemelijk dat deze onttrekkingen er in belangrijke mate toe hebben bijgedragen dat crediteuren van [X Plus B.V.] niet meer konden worden betaald, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot het faillissement van [X Plus B.V.]. Nu daarmee aan de vereisten van artikel 2:248 lid 1 BW is voldaan, is [gedaagde] tevens op die grond aansprakelijk voor het boedeltekort van [X Plus B.V.].
4.21.
Het beroep van de Curator op artikel 2:203 BW behoeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen bespreking meer.
verder in conventie
4.22.
Gelet op al het voorgaande zijn de vorderingen van de Curator toewijsbaar.
De gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen. Gelet op de vordering die de Curator uit dien hoofde heeft op [gedaagde], zal tevens voor recht worden verklaard dat het bedrag dat is getroffen door het beslag onder de Notaris, toekomt aan de Curator. [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van € 85.678,86, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW. Daarnaast is ook de vordering tot betaling van een voorschot ad € 10.000,00 op het (na ontvangst van het bedrag van € 85.678,86 resterende) tekort in de boedel toewijsbaar, gelet op het totale boedeltekort van (afgerond) € 700.000,00.
4.23.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van de Curator worden tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 90,81
- griffierecht € 821,00
- salaris advocaat €
2.235,00(2,5 punten × tarief IV € 894,00)
Totaal € 3.146,81
4.24.
[gedaagde] zal voorts worden veroordeeld in de kosten van het derdenbeslag onder de Notaris. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 224,43 voor verschotten en € 894,00 voor salaris advocaat (1 rekest x tarief IV € 894,00), derhalve in totaal € 1.118,43.
verder in reconventie
4.25.
De vorderingen van [gedaagde] in reconventie zullen worden afgewezen, nu het beroep op vernietiging van de vaststellingsovereenkomst wordt verworpen en de Curator een vordering heeft op [gedaagde], welke vordering de beslaglegging onder de Notaris rechtvaardigt. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van de Curator worden tot op heden begroot op:
- salaris advocaat € 452,00 (2,0 punten × factor 0,5 x tarief II € 452,00)
4.26.
Overeenkomstig de vordering van de Curator zal tevens de wettelijke rente over de proceskosten worden toegewezen.
verder in conventie en in reconventie
4.27.
De gevorderde nakosten zijn slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor het tekort in de boedel,
5.2.
verklaart voor recht dat het bedrag getroffen door het beslag onder Frits van Seydlitz Notariaat en Estate Planning B.V. toekomt aan de Curator,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Curator te betalen een voorschot op het tekort van de boedel ad € 10.000,00,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Curator te betalen een bedrag van € 85.678,86, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in conventie, aan de zijde van de Curator tot op heden begroot op € 3.146,81,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de beslaglegging onder de besloten vennootschap Frits van Seydlitz Notariaat en Estate Planning B.V. ad € 1.118,43,
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in reconventie, aan de zijde van de Curator tot op heden begroot op € 452,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in conventie en in reconventie
5.9.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.10.
verklaart de veroordelingen onder 5.3 tot en met 5.6, onder 5.8 en onder 5.9 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2013. [1]

Voetnoten

1.type: 2544