ECLI:NL:RBROT:2013:BY9139

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
98686 / HA ZA 12-2152
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van eiser in vordering wegens ontbreken van voldoende belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 januari 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser, wonende te Den Haag, en gedaagde, wonende te Dordrecht. Eiser vorderde een verklaring voor recht dat gedaagde, die als waarnemend-gerechtsdeurwaarder was benoemd, onjuist en wettelijk laakbaar het beheer heeft gevoerd over de derdengeldrekeningen van eiser. Eiser stelde dat hij schade had geleden door het onzorgvuldig handelen van gedaagde, die betalingen aan niet-rechthebbenden zou hebben verricht. Gedaagde voerde verweer en stelde dat eiser niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat hij geen rechthebbende was van het saldo op de derdengeldrekening en er geen grondslag was voor hoofdelijke aansprakelijkheid.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij voldoende belang had bij de gevorderde verklaring voor recht, zoals vereist door artikel 3:303 BW. De rechtbank overwoog dat eiser niet had aangetoond dat hij thans schade had geleden of dat hij aansprakelijk was gesteld door derden. Bovendien was eiser niet in staat om aan te tonen dat hij als rechthebbende van de derdengeldrekening kon worden aangemerkt, aangezien de storting op die rekening door een derde was gedaan. De rechtbank concludeerde dat eiser niet-ontvankelijk diende te worden verklaard in zijn vordering.

De rechtbank heeft eiser als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 904,-. Dit vonnis benadrukt het belang van voldoende belang bij het indienen van een rechtsvordering en de noodzaak om aan te tonen dat er daadwerkelijk schade is geleden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Afdeling Privaatrecht
locatie Dordrecht
zaaknummer / rolnummer: 98686 / HA ZA 12-2152
Vonnis van 9 januari 2013
in de zaak van
[Eiser]
wonende te Den Haag,
eiser,
advocaat mr. R.A.U. Juchter van Bergen Quast,
tegen
[Gedaagde]
wonende te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. D.L.A. van Voskuilen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde ] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 september 2012;
- het proces-verbaal van comparitie van 27 november 2012.
2. De feiten
2.1. [eiser] is door de (tucht)kamer van gerechtsdeurwaarders te Amsterdam de maatregel van schorsing opgelegd met ingang van 16 november 2010.
2.2. [gedaagde ] is bij besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van
22 november 2010 benoemd tot waarnemend-gerechtsdeurwaarder van de deurwaarderspraktijk van [eiser]. [gedaagde ] is vanaf 22 november 2010 bij uitsluiting beheer- en beschikkingsbevoegd geweest ten aanzien van de derdengeldrekeningen van het deurwaarderskantoor van [eiser].
2.3. De waarneming door [gedaagde ] is per 25 januari 2011 geëindigd, per welke datum [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) is benoemd tot waarnemend-gerechtdsdeurwaarder.
2.4. Op 15 februari 2011 is het deurwaarderskantoor van [eiser] failliet verklaard.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert – samengevat – een verklaring voor recht dat [gedaagde ] gedurende zijn periode van benoeming als waarnemend-gerechtsdeurwaarder op onjuiste c.q. wettelijk laakbare wijze het beheer heeft gevoerd c.q. de beschikking heeft uitgeoefend over de derdengeldrekeningen van [eiser], met veroordeling van [gedaagde ] in de kosten van de procedure.
[eiser] stelt daartoe het volgende. [gedaagde ] is tekortgeschoten jegens [eiser] omdat hij betalingen vanaf de derdengeldrekening heeft verricht aan niet-rechthebbenden. Daarmee heeft hij artikel 30 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gwd) geschonden en regels van het Bureau Financiëel Toezicht (hierna: BFT). [eiser] en [gedaagde ] zijn overeengekomen dat [gedaagde ] tegen betaling onder meer de derdengeldrekening zou beheren. [eiser] mocht verwachten dat [gedaagde ] dit met inachtneming van de wettelijke regels zou doen. Het gaat in totaal om ongeveer 20 betalingen die onjuist door [gedaagde ] zijn verricht voor een totaalbedrag van ongeveer € 40.000,--. Het is onzeker of alle rechthebbenden van de derdengeldrekening (volledig) kunnen worden voldaan. Waarschijnlijk zal er sprake zijn van een tekort van ongeveer € 40.000,--. [eiser] stelt dat hij kort voor zijn schorsing een bedrag van € 600.000,-- ‘onverplicht’ heeft laten overmaken naar de derdengeldrekening omdat het BFT hem had medegedeeld dat zijn boekhouding niet op orde was en er mogelijk sprake was van een tekort op de derdengeldrekening. Daardoor is [eiser] rechthebbende van het saldo van die rekening. [eiser] is naast [gedaagde ] (en [betrokkene 1]) hoofdelijk aansprakelijk jegens derden voor een eventueel tekort op de derdengeldrekening.
3.2. [gedaagde ] voert verweer.
[eiser] dient in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. [eiser] is geen rechthebbende van een eventueel saldo van de derdengeld-rekening. Het bedrag van
€ 600.000,-- is door iemand anders op de derdengeldrekening gestort. Er bestaat geen grondslag voor hoofdelijke aansprakelijkheid van [eiser] en [gedaagde ] ingeval van een tekort op de derdengeldrekening.
[gedaagde ] is niet tekortgeschoten en heeft evenmin enige wettelijke norm overschreden. Medewerkers van het deurwaarderskantoor van [eiser] hebben de betalingen steeds ‘klaargezet’ en [gedaagde ] heeft daarover een marginale, correcte, controle uitgeoefend. Als er al sprake is van een betaling aan een niet-rechthebbende, dan is dit de schuld van de kantoormedewerkers en van [eiser] zelf. [eiser] had zijn administratie niet op orde; er bleken afspraken met individuele klanten te zijn gemaakt die [eiser] niet op papier had gezet. Als er al sprake zou zijn van schade waarvoor [gedaagde ] jegens [eiser] aansprakelijk is, dan heeft [eiser] nagelaten schadebeperkende maatregelen te treffen.
4. De beoordeling
4.1. De vraag die in deze procedure als eerste moet worden beantwoord is of [eiser] voldoende belang (artikel 3:303 BW) heeft bij de gevorderde verklaring voor recht. Degene die een verklaring voor recht vordert, moet aantonen dat hij daarbij voldoende belang heeft.
4.2. [eiser] stelt dat hij rechthebbende is van (een deel van) het saldo van de derdengeldrekening. Indien blijkt dat sprake is van een tekort op de derdengeldrekening, lijdt [eiser] schade die volgens hem is veroorzaakt door een onzorgvuldig beheer van de derdengeldrekening door [gedaagde ]. Volgens [eiser] is het mogelijk dat het uiteindelijke tekort gelijk zal blijken te zijn aan de storting van € 600.000,--.
4.3. Voorzover er sprake was van een tekort op de derdengeldrekening had [eiser] de plicht om dit saldotekort terstond aan te vullen (artikel 19 lid 3 Gdw). In dat geval is de betaling niet onverplicht geweest en is [eiser] dus geen rechthebbende ten aanzien van het saldo van die derdengeldrekening. Aangezien [eiser] het bedrag niet zelf maar door een derde, van wie [eiser] zonder verdere onderbouwing stelt het geld te hebben geleend, op die derdengeldrekening heeft laten storten valt niet zonder meer in te zien dat [eiser], in de plaats van die derde, als rechthebbende van de derdengeldrekening aangemerkt kan worden.
4.4. [eiser] heeft tevens gesteld dat hij belang heeft bij de vordering omdat hij, samen met [gedaagde ] (en [betrokkene 1]) hoofdelijk aansprakelijk is voor een eventueel tekort op de derdengeldrekening en dat hij mogelijk in de toekomst zal worden aangesproken door rechthebbenden van de derdengeldrekening.
4.5. De rechtbank begrijpt het betoog van [eiser] aldus dat hij een eventueel regresrecht op [gedaagde ] wil veiligstellen. Los van de vraag of al dan niet sprake is van onzorgvuldig handelen door [gedaagde ], wordt het volgende overwogen. Vooropgesteld zij dat thans geen sprake is van schade. [eiser] is (vooralsnog) niet door derden aansprakelijk gesteld vanwege een niet uitgekeerd saldo van de derdengeldrekening. Indien het juist is dat [eiser], zoals hij stelt, hoofdelijk aansprakelijk is, dan kan hij op grond van de artikelen 6:10 en 6:12 BW de bijdrage in de schuld voor het meerdere dat hem aangaat, verhalen op [gedaagde ]. Thans is geen sprake van een gedelgde schuld door Van [eiser] en evenmin kan een oordeel gegeven worden over de mate waarin (voor welk deel) [eiser] regres zou kunnen nemen op [gedaagde ]. Dit betekent dat de rechtspositie van [eiser] in geval van een toewijzing van de vordering, geen verbetering zal ondergaan.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] niet heeft aangetoond dat hij thans voldoende belang heeft bij de door hem gevorderde verklaring voor recht. Nog daargelaten dat [eiser] enkel een verklaring voor recht heeft gevorderd en niet tevens een daarop rustende veroordeling tot schadevergoeding, al dan niet op te maken bij staat. Bij de beoordeling van de vraag of in dat geval voldoende belang aanwezig is, moet ervan worden uitgegaan dat de eisen van een behoorlijke procesvoering en het belang van de rechtspleging meebrengen dat een eiser niet willekeurig zijn rechtsvordering mag splitsen in een afzonderlijke vordering betreffende een verklaring voor recht en een veroordeling tot prestatie, en dat die splitsing alleen toelaatbaar is indien bijzonderde omstandigheden dit tot behoud van eisers rechten rechtvaardigen (Hoge Raad 30 maart 1951, NJ 1952, 29). Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn niet door [eiser] gesteld, noch gebleken.
4.7. [eiser] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
4.8. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde ] begroot op € 904,-- (2 punten x tarief II ad € 452,-- per punt).
5. De beslissing
De rechtbank
- verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde ] begroot op € 904,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Dooren en in het openbaar uitgesproken op
9 januari 2013.?