ECLI:NL:RBROT:2013:BY9139
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van eiser in vordering wegens ontbreken van voldoende belang
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 januari 2013 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser, wonende te Den Haag, en gedaagde, wonende te Dordrecht. Eiser vorderde een verklaring voor recht dat gedaagde, die als waarnemend-gerechtsdeurwaarder was benoemd, onjuist en wettelijk laakbaar het beheer heeft gevoerd over de derdengeldrekeningen van eiser. Eiser stelde dat hij schade had geleden door het onzorgvuldig handelen van gedaagde, die betalingen aan niet-rechthebbenden zou hebben verricht. Gedaagde voerde verweer en stelde dat eiser niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat hij geen rechthebbende was van het saldo op de derdengeldrekening en er geen grondslag was voor hoofdelijke aansprakelijkheid.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij voldoende belang had bij de gevorderde verklaring voor recht, zoals vereist door artikel 3:303 BW. De rechtbank overwoog dat eiser niet had aangetoond dat hij thans schade had geleden of dat hij aansprakelijk was gesteld door derden. Bovendien was eiser niet in staat om aan te tonen dat hij als rechthebbende van de derdengeldrekening kon worden aangemerkt, aangezien de storting op die rekening door een derde was gedaan. De rechtbank concludeerde dat eiser niet-ontvankelijk diende te worden verklaard in zijn vordering.
De rechtbank heeft eiser als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure, die aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 904,-. Dit vonnis benadrukt het belang van voldoende belang bij het indienen van een rechtsvordering en de noodzaak om aan te tonen dat er daadwerkelijk schade is geleden.