ECLI:NL:RBROT:2013:BY9424

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/1335
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek betalingsregeling door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 januari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen Quality RTV B.V. en de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Agentschap Telecom) over de afwijzing van een verzoek om een betalingsregeling. Eiseres, Quality RTV B.V., had op 12 juli 2011 verzocht om een betalingsregeling voor het betalen van een financieel bod dat was verschuldigd in het kader van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte. Dit verzoek werd door verweerder afgewezen, omdat eiseres niet had voldaan aan haar betalingsverplichtingen die waren ontstaan bij de verlening van de vergunning in 2003. Eiseres had eerder een vergunning gekregen voor kavel C07, waarvoor een financieel bod van € 64.000 was gedaan, te betalen in acht gelijke termijnen. De laatste termijn diende op 18 november 2010 betaald te zijn, maar eiseres had dit bedrag niet voldaan.

De rechtbank overwoog dat de afwijzing van het verzoek om een betalingsregeling door verweerder in redelijkheid was genomen. Eiseres had zich beroepen op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van rechtsongelijkheid, aangezien andere vergunninghouders wel aan hun betalingsverplichtingen hadden voldaan. De rechtbank stelde vast dat de betalingsverplichting van eiseres was ontstaan voor de inwerkingtreding van de Vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor de regels die toen golden van toepassing bleven. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet in strijd had gehandeld met enige rechtsregel door het verzoek van eiseres af te wijzen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat een rechtsmiddel open voor hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1335
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 januari 2013 in de zaak tussen
Quality RTV B.V., te Utrecht, eiseres,
gemachtigde: [naam],
en
de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Agentschap Telecom), verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 september 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres tot het toestaan van een betalingsregeling afgewezen.
Bij besluit van 15 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2012. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. R.A. Diekema en mr. D. Bielejewski.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 3.3a, eerste lid, van de Telecommunicatiewet (Tw) kan, teneinde een optimaal gebruik van frequentieruimte te waarborgen, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, en waar het betreft het gebruik van frequentieruimte door commerciële omroepinstellingen mede in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, met inachtneming van richtlijn nr. 2002/20/EG, bij ministeriële regeling worden bepaald dat de verkrijger of houder van een vergunning, (…) een eenmalig of periodiek bedrag verschuldigd is.
Op grond van artikel 16.1, eerste lid, van de Tw worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld over de vergoeding van de kosten die is verschuldigd door degene ten behoeve van wie werkzaamheden of diensten zijn verricht ingevolge het bepaalde bij of krachtens deze wet of bij de roamingverordening voorzover de vergoeding verband houdt met deze werkzaamheden of diensten.
Artikel 42 van de “Regeling vervolg verdeling frequenties commerciële radio-omroep 2003” (Regeling) luidde ten tijde van belang als volgt.
“1. De aanvrager aan wie een vergunning wordt verleend, is verplicht om het financieel bod als bedoeld in artikel 12 volledig te betalen.
2. De vergunninghouder betaalt binnen tien werkdagen volgende op de verlening van de vergunning een bedrag van 1/8 gedeelte van het financieel bod, met dien verstande dat dit bedrag alsdan is ontvangen op bankrekeningnummer 22.81.75.720 t.n.v. Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, derdengelden notariaat inzake procedure vergelijkende toets
radiofrequenties.
3. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid, is de vergunninghouder verplicht om een bedrag van 7/8 van het financieel bod in zeven gelijke termijnen te betalen. Daartoe dient de
vergunninghouder met ingang van het jaar 2004 ieder opvolgend jaar een bedrag gelijk aan 1/8 van het financieel bod te betalen op de dag gelijk aan de dag van de verlening van de
vergunning. Alsdan moet het bedrag zijn bijgeschreven op bankrekeningnummer
22.81.75.720 t.n.v Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, derdengelden notariaat inzake procedure vergelijkende toets radiofrequenties.
4. De vergunninghouder is in verzuim indien hij niet binnen de in het tweede en derde lid genoemde termijnen aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
5. Het verzuim heeft de verschuldigdheid van wettelijke rente tot gevolg overeenkomstig de artikelen 119, eerste en tweede lid, en 120 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
(…).”
2. Op 18 november 2003 is aan Hot Radio B.V. een vergunning verleend voor kavel C07. Destijds is een financieel bod van € 64.000 uitgebracht. Dit bedrag mocht in acht gelijke termijnen betaald worden. De laatste termijn diende op 18 november 2010 betaald te worden en bedroeg € 8.000. Op 24 november 2010 heeft verweerder toestemming verleend om de vergunning voor het gebruik van frequentieruimte van kavel C07 aan eiseres over te dragen. Bij besluit van 22 juli 2011 heeft verweerder de vergunning inzake kavel C07 verlengd tot 1 september 2017.
3. Op 12 juli 2011 heeft eiseres om een betalingsregeling verzocht. Daarbij heeft zij gevraagd om vanaf 2012 vijf jaar lang € 1500 per jaar en in 2017 het dan nog resterende bedrag van € 500 te mogen betalen. Bij het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Verweerder wijst er in dit verband op dat ingevolge artikel 42 van de Regeling, het financiële bod in acht termijnen betaald moet worden. De laatste termijn moest op 18 november 2010 betaald zijn. Voor zowel het financieel instrument als bedoeld in artikel 3:3a van de Tw, de toezichtskosten als bedoeld in artikel 16.1 van de Tw, als het financieel bod heeft verweerder geen enkele vergunninghouder toegestaan om de kosten voor de periode 2003 - september 2011 na afloop van de initiële vergunningsperiode te betalen. Eiseres is de enige vergunninghouder die nog niet heeft betaald.
Wat betreft de stelling van eiseres, dat het gaat om een AM-vergunning waarvan het bekend is dat daarmee geen gelden gegenereerd kunnen worden om aan de betalingsverplichtingen te kunnen voldoen, merkt verweerder op dat alle andere AM-vergunninghouders wel hebben voldaan aan hun wettelijke betalingsverplichting voor het financieel bod en de toezichtgelden voor de periode tot 1 september 2011, zodat hij geen grond ziet om eiseres meer welwillend te behandelen.
5. Eiseres voert in beroep aan dat in de periode 2003 - 2009 door verweerder wel degelijk ruimhartig en veelvuldig - en zelfs gestapeld - betalingsregelingen zijn aanvaard voor Rokit B.V. en Crosspoints B.V., met een totaalbedrag van bijna 9 miljoen euro. Eiseres beroept zich op rechtsongelijkheid daar zij door de weigering van het toekennen van haar verzoek voor een betalingsregeling geen gebruik kan maken van een vergelijkbare regeling, zodat zij in haar belangen is geschaad.
6. De rechtbank overweegt dat op 1 juli 2009 de Wet van 25 juni 2009 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Vierde tranche Awb) in werking is getreden. Deze wet ziet onder andere op bestuursrechtelijke geldschulden. De betalingsverplichting van eiseres is voor inwerkingtreding van deze wet ontstaan, namelijk op 18 november 2003 (bij het verlenen van de middengolfvergunning voor kavel C07). Artikel III van de Vierde tranche Awb bepaalt dat dat op een verplichting tot betaling van een geldsom aan een bestuursorgaan die is vastgesteld of ontstaan voor het tijdstip van inwerkingtreding, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing blijft. Dit betekent dat artikel 4:94 van de Awb in dit geval niet van toepassing is.
Voorts geldt dat de eerst op 24 november 2010 aan eiseres overgedragen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte van kavel C07 gold tot 1 september 2011. Dat verweerder bij besluit van 22 juli 2011 de middengolfvergunning inzake kavel C07 heeft verlengd tot
1 september 2017, brengt dan ook niet met zich dat de periode om het financieel bod te betalen ook is verlengd. De periode van 1 september 2011 tot 1 september 2017 is een nieuwe periode met nieuwe (betalings)verplichtingen. De (veronder)stelling van eiseres dat, ondanks dat het financieel bod ten tijde van de verlening van de vergunning voor acht jaar is uitgebracht, zulks vanwege de verlenging van de vergunning tot 1 september 2017, over een langere periode uitgesmeerd mag worden, snijdt dan ook geen hout.
In plaats dat eiseres aan haar betalingsverplichting ten aanzien van de in 2003 verleende frequentievergunning voldoet, heeft zij in het licht van artikel 42 van de Regeling bij verweerder om een betalingsregeling verzocht. Een doelmatig gebruik van frequentieruimte in aanmerking nemend kan verweerder, gelet op het regelgevend kader, een bevoegdheid om over het verzoek tot uitstel van betaling een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb te nemen niet worden ontzegd. Verweerder heeft in dit verband verwezen naar zijn eerdere beleid, waarbij gold dat een vordering van een bepaald jaar in datzelfde jaar volledig wordt afgehandeld. Er werd in beginsel alleen uitstel van betaling verleend, indien de laatste termijn betaald werd in hetzelfde kalenderjaar waarin het oorspronkelijke bedrag betaald had moeten worden. Het verzoek van eiseres heeft een verder gaande strekking.
Het betoog van eiseres dat er sprake is van rechtsongelijkheid nu destijds Rokit B.V. en Crosspoints B.V. van verweerder wel een betalingsregeling hebben gekregen, faalt. In de eerste plaats was er geen sprake van een betalingsregeling maar van een betalingsachterstand. Voorts hielden deze afspraken niet in dat de kosten na afloop van de vergunningperiode nog konden worden voldaan. Deze betalingsregelingen hielden evenmin in dat een 1/8 deel van de kosten over zes jaren na afloop van de initiële vergunningsperiode mochten worden verdeeld en betaald, zoals eiseres vraagt. Het niet betalen door deze partijen omdat deze, naar later is gebleken, op geen enkele wijze konden voldoen aan de betalingsverplichtingen, heeft dan ook geleid tot intrekking van de vergunningen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan dan ook niet slagen.
Voorts hebben alle overige commerciële radio-omroepen het financieel bod al geheel betaald. Het inwilligen van het verzoek zou willekeur tot gevolg hebben omdat eiseres ten opzichte van andere vergunninghouders in een gunstigere positie terecht zou komen. De betalingsverplichting uitsmeren over een langere periode zou immers een voordeel voor eiseres zijn, welk voordeel andere partijen niet hebben gehad.
Onder de gegeven omstandigheden kan niet worden gezegd dat verweerder niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen, dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel. Het beroep van eiseres dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. C.A. Schreuder en
mr. Y.E. de Muynck, leden, in aanwezigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.