ECLI:NL:RBROT:2013:BY9432

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
415692 / HA RK 13-9
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kinderrechter in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 23 januari 2013 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend tegen mr. J.C.W. Bogaards, kinderrechter in de rechtbank Rotterdam. Het wrakingsverzoek was ingediend door de raadsvrouw van de minderjarige verzoeker, naar aanleiding van een zitting op 4 januari 2013. Tijdens deze zitting vroeg de kinderrechter aan de moeder van de minderjarige verzoeker of zij bekend was met de benadeelde partij, zonder haar als getuige te beëdigen. De raadsvrouw stelde dat deze vraag niet gesteld had mogen worden zonder de juiste procedure te volgen, en dat dit de schijn van partijdigheid wekte. De kinderrechter had ook opmerkingen gemaakt over de proceshouding van de verzoeker, wat volgens de raadsvrouw de indruk wekte van vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de kinderrechter. De kinderrechter had uiteindelijk afgezien van het stellen van de vraag aan de moeder, en de opmerkingen die waren gemaakt, waren niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van partijdigheid. De wrakingskamer oordeelde dat de kinderrechter in zijn rol als rechter moest worden vermoed onpartijdig te zijn, en dat de omstandigheden die door de raadsvrouw waren aangevoerd niet de vereiste uitzonderlijke omstandigheden vormden die een wraking rechtvaardigen.

De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet benadeeld was door het feit dat de kinderrechter de raadsvrouw niet in de gelegenheid had gesteld om de redenen voor de wraking ter zitting op te geven. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking ongegrond was en wees het af.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 23 januari 2013
Zaaknummer: 415692
Rekestnummer: HA RK 13-9
Parketnummer bodemprocedure: 10/652395-12
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
advocaat mr. T. Arkesteijn,
strekkende tot wraking van mr. J.C.W. Bogaards, kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, sector Civiel (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting met gesloten deuren van 4 januari 2013 is door de rechter behandeld de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak met bovengenoemd parketnummer.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsvrouw van verzoeker de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier van de hierboven omschreven strafzaak tegen verzoeker als verdachte, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting, alsmede van de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
Verzoeker alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Ter zitting met gesloten deuren van 9 januari 2013, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen verzoeker, de raadsvrouw, de rechter en de officier van justitie mr. R. Segerink. De raadsvrouw heeft aan de hand van een pleitnota het verzoek nader toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
De raadsvrouw van verzoeker heeft overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotities het wrakingsverzoek toegelicht. De raadsvrouw heeft - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De kinderrechter heeft de moeder van verzoeker willens en wetens een vraag gesteld die betrekking had op de feiten in de zaak, terwijl zijn advocaat de kinderrechter, al voordat zij haar volledige vraag had gesteld, erop had geattendeerd dat dit alleen mogelijk was als zij de moeder als getuige zou aanmerken en haar zou wijzen op het haar toekomende verschoningsrecht. Desondanks heeft de kinderrechter toch de vraag gesteld en meegedeeld en voorgedaan alsof zij een vraag stelde die betrekking had op de persoonlijke omstandigheden van verzoeker. Duidelijk is echter dat er nog geen sprake was van de behandeling van de persoonlijke omstandigheden en dat de vraag of de moeder van verzoeker de aangeefster kent ook niet van belang is voor de persoonlijke omstandigheden. Daarnaast heeft de kinderrechter zich negatief over de gekozen proceshouding uitgelaten, dit wil zeggen over de ontkenning van verzoeker, omdat de kinderrechter zich hardop afvroeg of ik cliënt wel het juiste advies had gegeven. Gelet daarop is er bij cliënt de schijn van partijdigheid van de kinderrechter ontstaan.
Ten slotte heeft de kinderrechter ten onrechte mij niet in de gelegenheid gesteld de redenen voor de wraking ter terechtzitting op te geven.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. De rechter heeft - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Verzoeker zat tijdens de terechtzitting met zijn hoofd in zijn handen, kauwgom te kauwen en hij wilde daar niet mee ophouden. Het viel mij op dat de raadsvrouw daar niets over had gezegd tegen hem.
Bij het onderzoek naar de feiten ontkende verzoeker bekend te zijn met aangeefster [naam] als zijn tante, terwijl deze tegenover de politie had verklaard dat verzoeker haar neef was. Ik wilde vervolgens overgaan tot bespreking van de persoonlijke omstandigheden. Ik heb de moeder van verzoeker gevraagd of zij bekend was met de benadeelde partij [naam], omdat ik mij kon voorstellen dat zij onderling met elkaar hadden gesproken over een eventuele minnelijke regeling van de schade. Daar heeft de raadsvrouw tegen geprotesteerd. Ik heb aangegeven dat ik het vatte onder de persoonlijke omstandigheden. De raadsvrouw gaf aan dat zij het een vraag vond die betrekking had op de feiten. Om die reden heb ik toen afgezien van mijn vraag aan de moeder van verzoeker en wilde het woord geven aan mr. Hazenbroek, de gemachtigde van de benadeelde partij [naam]. Op dat moment onderbrak de raadsvrouw mij en vroeg akte en wilde dat het proces-verbaal werd aangevuld. Daarop heb ik gevraagd of dat wel in het belang van haar cliënt was. Vervolgens heeft de raadsvrouw mij gewraakt.
2.3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek. Er is geen schijn van vooringenomenheid of partijdigheid gewekt.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Enerzijds is niet onbegrijpelijk dat de raadsvrouw de vraag van de kinderrechter aan de moeder van verzoeker of deze bekend was met de benadeelde partij [naam], heeft opgevat als een vraag naar de feiten en dat zij de rechter er toen op heeft gewezen dat zo'n vraag dan behoorde te worden voorafgegaan door beëdiging van de moeder als getuige en door haar te wijzen op haar verschoningsrecht. Anderzijds is ook niet onbegrijpelijk dat de kinderrechter die vraag heeft gesteld in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verzoeker met het oog op de vraag of er mogelijk een schaderegeling was besproken tussen (de familie van) verzoeker en de aangeefster. Het enkele feit dat de bewuste vraag ook van belang kon zijn voor de feiten levert daarom nog geen zwaarwegende aanwijzing op voor vooringenomenheid bij de kinderrechter. De wrakingskamer stelt in dit verband vast dat de kinderrechter er uiteindelijk van heeft afgezien de vraag te stellen, althans om aan te dringen op een antwoord. Voorts acht de wrakingskamer tevens aannemelijk dat deze kwestie heeft bijgedragen aan het ontstaan van een minder open en mogelijk zelfs wat gespannen sfeer op de zitting. Dat blijkt ook uit de in het proces-verbaal neergelegde opmerking van de kinderrechter dat zij geen behoefte had aan deze gang van zaken. De omstandigheid dat de kinderrechter zich op enig moment heeft afgevraagd of verzoeker wel juist werd geadviseerd door de raadsvrouw, dan wel of een dergelijke gang van zaken in het belang was van de (jeugdige) verdachte, moet naar het oordeel van de wrakingskamer in dit licht worden bezien. Die opmerking is weliswaar minder verstandig, doch deze levert niet, ook niet in combinatie met het voorgaande, een zwaarwegende aanwijzing op als hiervoor bedoeld.
Dat de kinderrechter de raadsvrouw niet in de gelegenheid heeft gesteld ter zitting de redenen voor de wraking op te geven is weliswaar niet juist, maar verzoeker is daardoor niet benadeeld en daaraan kan niet een (schijn van) vooringenomenheid worden ontleend.
3.3
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van mr. J.C.W. Bogaards.
Deze beslissing is gegeven op 23 januari 2013 door mr. M.F.L.M. van der Grinten, voorzitter, mr. P.H. Veling en mr. W.J.J. Wetzels, rechters.
Deze beslissing is door de jongste rechter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. Beukema, griffier.