ECLI:NL:RBROT:2013:BZ1409

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
10/660253-12 + VI: 99/000088-38
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van der Bijl-de Jong
  • A. Laukens
  • J. van Sprundel-Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zware mishandeling en vrijheidsberoving na misgelopen drugstransport

Op 19 februari 2013 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van zware mishandeling, opzettelijke vrijheidsberoving, mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte, samen met een onbekende mededader, op 28 mei 2012 het slachtoffer, [slachtoffer], heeft beroofd van zijn vrijheid, bedreigd en op gruwelijke wijze mishandeld. Het slachtoffer was betrokken bij een misgelopen drugstransport en werd door de verdachte en zijn mededader naar een woning meegenomen, waar hij urenlang werd vastgehouden en gemarteld. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman dat het slachtoffer de verdachte valselijk beschuldigde, omdat dit niet onderbouwd was en geen steun vond in het dossier. De rechtbank baseerde haar oordeel op de gedetailleerde verklaringen van het slachtoffer en de forensische bevindingen, waaronder meerdere wonden op het lichaam van het slachtoffer die overeenkwamen met de beschrijvingen van de mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 3.000,- aan immateriële schade, met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Team straf 2
Parketnummer: 10/660253-12
VI-zaaknummer: 99/000088-38
Datum uitspraak: 19 februari 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres]
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. H.M. Hueting, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2013.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Boender heeft gerekwireerd tot:
- partiële vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde, te weten voor het uitdrukken van sigaretten op het lichaam van [slachtoffer];
- bewezenverklaring van het overige ten laste gelegde (de feiten 1 primair tot en met 4);
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
VORDERING HERROEPING VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING
De officier van justitie heeft voorts gerekwireerd tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling die aan de verdachte is verleend in het kader van een aan hem door deze rechtbank bij vonnis van 2 februari 2011 opgelegde gevangenisstraf van 18 maanden.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair
hij in de periode van 28 mei 2012 tot en met 29 mei 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander aan een persoon (te weten [slachtoffer]) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten snijwonden (met blijvende littekens) op de rug en op de benen en op de billen, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk, met een mes in de rug en de benen en de billen te snijden;
2.
hij in de periode van 28 mei 2012 tot en met 29 mei 2012, te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet die [slachtoffer] meegenomen naar een woning aan de [straatnaam] en die [slachtoffer] gedurende enkele uren belet die woning te verlaten;
3.
hij in de periode van 28 mei 2012 tot en met 29 mei 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een persoon, te weten [slachtoffer], heeft mishandeld door die [slachtoffer] met dat opzet, te overgieten met een bijtende vloeistof en zout te strooien in door verdachte en zijn mededaders bij die [slachtoffer] aangebrachte snijwonden en de hals van een bierflesje in de anus van die [slachtoffer] te duwen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
4.
hij in de periode van 28 mei 2012 tot en met 29 mei 2012 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen in de mond van die [slachtoffer] geduwd en gehouden en tegen het hoofd van die [slachtoffer] gehouden en daarbij tegen die [slachtoffer] gezegd dat zij hem zouden doodschieten, althans die [slachtoffer] een mededeling van gelijke dreigende aard of strekking gedaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
In het bijzonder overweegt de rechtbank daartoe als volgt.
Nu het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor het oordeel dat de onder 1 primair ten laste gelegde zware mishandeling met voorbedachten rade is gepleegd, wordt de verdachte van dit onderdeel vrijgesproken.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van feit 3 niet bewezen kan worden dat de verdachte en zijn mededader één of meer brandende sigaretten op het lichaam van [slachtoffer] hebben uitgedrukt. Hiervan blijkt immers niet uitdrukkelijk uit de FARR-verklaring van 29 mei 2012, terwijl het uitdrukken van een brandende sigaret op de blote huid in de regel zou moeten resulteren in zichtbaar letsel. De verdachte moet op dit punt dan ook worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen en de voor de bewezenverklaring redengevende inhoud daarvan zijn weergegeven in de aan dit vonnis gehechte bijlage II.
Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
NADERE BEWIJSOVERWEGING
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is een algehele vrijspraak bepleit. Ter onderbouwing heeft de raadsman van de verdachte, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
De ten laste gelegde feiten kunnen niet worden bewezen. De verdenking is uitsluitend gebaseerd op de beschuldigingen van [slachtoffer]. Van enig bewijs om de verklaringen van [slachtoffer] te staven, is niet gebleken. Bovendien zou [slachtoffer] op diverse punten in strijd met de waarheid hebben verklaard of is zijn verklaring discutabel. Er kan niet worden uitgesloten dat [slachtoffer] problemen had in een ander kader en dat hij in dat kader door iemand is toegetakeld. Mogelijk is dit een schuldeiser van [slachtoffer] geweest.
Ten slotte zouden er geen sporen zijn gevonden in de woning van de verdachte, zat er op het enige bierflesje dat in de woning van de verdachte is aangetroffen geen DNA van [slachtoffer] en heeft [slachtoffer] naast de verdachte ook de medeverdachte [naam medeverdachte] aangewezen, terwijl deze aantoonbaar niet aanwezig was.
Beoordeling rechtbank
Op 5 juni 2012 heeft [slachtoffer] bij de politie aangifte gedaan van vrijheidsberoving, verkrachting, bedreiging en mishandeling. Bij zijn aangifte heeft [slachtoffer] een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij geld wilde verdienen en dat zijn vriend [bijnaam 1], die in werkelijkheid [getuige] heet, hem in contact heeft gebracht met een Surinaamse man, genaamd ‘[bijnaam 2]’. [Bijnaam 2] heeft geregeld dat [slachtoffer] op 28 mei 2012 samen met zijn vriendin [naam vriendin] naar Suriname zou vliegen. [Slachtoffer] en [naam vriendin] zouden daar twee weken verblijven en kort voor de terugvlucht bolletjes cocaïne slikken. Omdat [naam vriendin]’s moeder de politie heeft gebeld, zijn [slachtoffer] en [naam vriendin] op 28 mei 2012 op Schiphol aangehouden. Zij hebben hierdoor hun vlucht gemist.
[Slachtoffer] heeft verklaard dat hij die avond contact heeft opgenomen met [bijnaam 2] om hem hierover te informeren. Er werd afgesproken elkaar aan de achterzijde van het centraal station te Rotterdam te treffen. [Slachtoffer] is daar rond 21.30 uur aangekomen en trof daar [bijnaam 2] en [bijnaam 1]. [Bijnaam 2] heeft toen tegen [slachtoffer] gezegd dat hij hem ging ‘uiten’. [Slachtoffer] is uiteindelijk met [bijnaam 2] meegegaan. Op enig moment heeft zich een tweede Surinaamse man bij hen gevoegd, genaamd ‘[bijnaam 3]’. [Slachtoffer] is met [bijnaam 2] en [bijnaam 3] naar de woning van [bijnaam 2] gelopen, waar zij rond middernacht zijn aangekomen. Daar hebben [bijnaam 2] en [bijnaam 3] [slachtoffer] enkele uren vastgehouden. Ze hebben hem bedreigd met een vuurwapen en hem mishandeld.
Zij hebben hem gedwongen zijn kleding uit te trekken en hebben een bijtende vloeistof over hem heen gegooid. Daarna hebben zij [slachtoffer] lange tijd onder een koude douche gezet, hebben zij een vuurwapen in zijn mond gedrukt en hebben zij met een aardappelschilmesje in zijn rug, billen en benen gesneden. In de snijwonden is vervolgens zout gestrooid. Tevens heeft [bijnaam 2] een bierflesje in de anus geduwd. Na enkele uren is [slachtoffer] uiteindelijk bij het huis van zijn schoonmoeder afgezet, die de politie heeft gebeld.
Gelet op de mate van gedetailleerdheid van de verklaring van [slachtoffer], acht de rechtbank zijn verklaring geloofwaardig en voldoende betrouwbaar om als bewijs te kunnen dienen.
De vraag die als eerste beantwoord dient te worden, is of de verdachte één van de twee personen is waarover [slachtoffer] heeft verklaard. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Het volgende is in dit verband van belang.
Nadat [slachtoffer] aangifte heeft gedaan, zijn hem enkele foto’s getoond. [Slachtoffer] herkende de verdachte op een foto als de persoon genaamd ‘[bijnaam 2]’. Voorts heeft hij een portiek aan de [straatnaam] aangewezen en heeft hij verklaard dat zich daar alles heeft afgespeeld.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij ook wel ‘[bijnaam 2]’ wordt genoemd. Voorts heeft hij verklaard dat hij [slachtoffer] kent en dat hij woont op het adres [adres].
[Slachtoffer] heeft de medeverdachte [naam medeverdachte] op een foto herkend als de persoon genaamd ‘[bijnaam 3]’. Dat de medeverdachte [naam medeverdachte] deze ‘[bijnaam 3]’ betreft, is niet komen vast te staan.
Dit doet naar het oordeel van de rechtbank echter niet af aan de verklaring die [slachtoffer] heeft afgelegd over de verdachte en zijn betrokkenheid. Het staat immers vast dat [slachtoffer] de verdachte al vaker had gezien (zij kenden elkaar, zoals ook door de verdachte ter terechtzitting is bevestigd), terwijl [slachtoffer] de persoon genaamd ‘[bijnaam 3]’ op de avond van het delict pas voor het eerst heeft ontmoet. Dat [slachtoffer] de verdachte voor iemand anders aan zou zien, is dan ook onwaarschijnlijk.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte de persoon betreft die door [slachtoffer] in zijn verklaringen ‘[bijnaam 2]’ wordt genoemd en die volgens [slachtoffer] betrokken is geweest bij het gebeuren in de nacht van 28 op 29 mei 2012.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de verklaring van [slachtoffer], ook waar het de betrokkenheid van de verdachte betreft, in voldoende mate steun vindt in ander bewijs. Ook deze vraag wordt bevestigend beantwoord.
De rechtbank acht allereerst de FARR-verklaring van forensisch arts L.C. Los d.d. 29 mei 2012 van belang. Hieruit blijkt dat [slachtoffer] op zijn rug, billen en benen meer dan 35 wonden met scherpe randen had, variërend van enkele centimeters tot meer dan 40 centimeter lengte. Ook was in zijn anus een wondje te zien. Door de forensisch arts is opgemerkt dat het letsel kan passen bij verwondingen door een scherp voorwerp en bij verwonding in de anus.
Voorts acht de rechtbank van belang dat [slachtoffer] bij de politie een zeer gedetailleerde omschrijving heeft gegeven van de woning van [bijnaam 2], waar hij is vastgehouden en mishandeld. Deze komt grotendeels overeen met hetgeen agenten hebben aangetroffen toen zij de verdachte op 11 juni 2012 in zijn woning hebben aangehouden en met de beschrijving die de verdachte zelf van zijn woning geeft.
Dat [slachtoffer] en zijn vriendin daadwerkelijk drugs zouden smokkelen, blijkt voorts uit de verklaring van [slachtoffer]’s vriendin.
Daarnaast vindt de aangifte van [slachtoffer] ondersteuning in de verklaring van [getuige] (ook wel [bijnaam 1] genoemd). Deze heeft verklaard dat [slachtoffer] en zijn vriendin geld nodig hadden en dat hij ze toen in contact heeft gebracht met [bijnaam 2]. [Slachtoffer] en zijn vriendin zouden een drugstransport doen vanuit Suriname. Dit zou door [bijnaam 2] worden geregeld. Nadat het drugstransport niet was doorgegaan, heeft [getuige] een afspraak met [slachtoffer] gemaakt achter het centraal station Rotterdam om samen met [bijnaam 2] te praten. Deze afspraak zou rond 21.30 uur hebben plaatsgevonden. [Getuige] is korte tijd bij die afspraak aanwezig geweest. Dat deze afspraak is gemaakt kan voorts worden afgeleid uit enkele gesprekken die die avond zijn getapt.
De verdachte ontkent enige betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten te hebben. Voor het overige beroept hij zich op zijn zwijgrecht. Zelfs als hij ter terechtzitting wordt geconfronteerd met de hiervoor aangehaalde verklaring van [getuige], geeft hij geen enkele verklaring of nadere toelichting.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] na een misgelopen drugstransport op 28 mei 2012 door de verdachte en zijn (onbekende) mededader van zijn vrijheid is beroofd, bedreigd en op gruwelijke wijze is mishandeld. De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Het alternatieve scenario dat door de raadsman van de verdachte is aangevoerd, is niet aannemelijk geworden. Dit scenario wordt bovendien door de diverse bewijsmiddelen weersproken. De rechtbank volgt deze lezing dan ook niet.
STRAFBAARHEID FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1. medeplegen van zware mishandeling;
2. medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving;
3. medeplegen van mishandeling;
4. medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Het slachtoffer zou drugs voor de verdachte smokkelen uit Suriname. Nadat dit was mislukt, heeft de verdachte het slachtoffer meegenomen naar zijn woning. Hij heeft het slachtoffer daar enkele uren vastgehouden en bedreigd met een vuurwapen. Samen met zijn mededader heeft hij het slachtoffer op gruwelijke wijze gemarteld en mishandeld. Hij heeft het slachtoffer met een aardappelschilmesje gesneden in de rug, billen en benen en heeft nadien zout in de wonden van het slachtoffer gestrooid. Hij heeft het slachtoffer met een bijtende vloeistof overgoten en een bierflesje in zijn anus geduwd. Het slachtoffer heeft doodsangsten uitgestaan en heeft op enig moment zelfs gesmeekt om hem dood te schieten, omdat hij de pijn niet langer kon verdragen. De verdachte heeft aldus een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat het slachtoffer hier nog steeds psychische gevolgen van ondervindt. Daar komt bij dat hij de littekens die hij - mede - door de verdachte heeft opgelopen de rest van zijn leven met zich mee zal dragen. De rechtbank rekent dit de verdachte zeer aan.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 17 januari 2013 reeds eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Ten tijde van het plegen van de onderhavige delicten liep de verdachte nota bene nog in een proeftijd in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling. Dat heeft de verdachte er kennelijk toch niet van kunnen weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Voor het opleggen van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf is nu dan ook geen plaats meer.
In het dossier bevindt zich een brief van forensisch psychiater F. Verstraeten d.d. 2 augustus 2012. De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het opstellen van een psychiatrisch rapport.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt d.d. 29 augustus 2012. Hieruit blijkt dat de verdachte met de rapporteur niet over het delict wilde praten. Reclassering Nederland ziet geen aanknopingspunten voor reclasseringsinterventie en onthoudt zich van verder advies. De rechtbank zal de inhoud van deze rapportage dan ook buiten beschouwing laten.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij], woonplaats [woonplaats], ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft de benadeelde partij doodsangsten uitgestaan. Hij zal de littekens die hij mede door de verdachte heeft opgelopen en derhalve de herinnering aan het gebeuren de rest van zijn leven met zich meedragen. Bij het toekennen van een immateriële schadevergoeding houdt de rechtbank er echter ook rekening mee dat de benadeelde partij zich vrijwillig in het criminele milieu heeft begeven. Het drugsmilieu staat niet bepaald bekend om de zachtzinnige wijze waarop men met elkaar omgaat. De immateriële schade zal daarom naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 3.000,-, zodat de vordering tot dit bedrag, ondanks de betwisting door de verdachte, zal worden toegewezen. Tevens zal de wettelijke rente vanaf 28 mei 2012 worden toegewezen.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
VORDERING HERROEPING VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSSTELLING
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Rotterdam d.d. 2 februari 2011 (parketnummer 10/650190-10) is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De veroordeelde is, met toepassing van artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht, op 9 december 2011 krachtens een besluit van het Openbaar Ministerie d.d. 4 november 2011 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich gedurende een proeftijd van 365 dagen (ingaande op 9 december 2011) niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarden dat hij zich gedurende een proeftijd van 117 dagen (tevens ingaande op 9 december 2011) zal melden bij de reclassering zo vaak als door de reclassering noodzakelijk wordt geacht en zich zal houden aan de aanwijzingen en opdrachten van de reclassering, dat hij zich dient in te spannen actief op zoek te gaan naar een zinvolle dagbesteding en dat hij zich dient in te spannen om op een legale wijze zijn inkomen te realiseren.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidsstelling herroept wegens het niet naleven van de daaraan verbonden algemene voorwaarde.
In reactie hierop heeft de verdachte aangevoerd dat hij zich vier maanden lang bij de reclassering heeft gemeld en zijn reclasseringsprogramma reeds had voltooid op 28 mei 2012.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vordering, nu de vordering onverwijld is ingediend en de grond bevat waarop zij berust.
De verdachte heeft zich op 28 mei 2012 opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Nu dit feit valt binnen de proeftijd waarbinnen de verdachte zich niet schuldig mocht maken aan enig strafbaar feit, heeft de veroordeelde de algemene voorwaarde die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling is verbonden niet nageleefd. Gelet hierop zal de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling worden toegewezen, opdat de verdachte het restant van zijn vrijheidsstraf, groot 117 dagen, alsnog zal ondergaan.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 15g, 15j, 36f, 47, 57, 282, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 3.000,- (zegge: drieduizend euro) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], te betalen;
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 3.000,- (zegge: drieduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 3.000,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer is gelegd, belopende een periode van 117 (honderdzeventien) dagen, alsnog door de veroordeelde moet worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Bijl-de Jong, voorzitter,
en mrs. Laukens en Van Sprundel-Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Amperse, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 februari 2013.
Bijlage I bij vonnis van 19 februari 2013:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 28 mei 2012 tot en met 29 mei 2012 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten snijwonden (met blijvende littekens) op de rug en/of op de benen en/of op de billen, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk en kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug en/of de benen en/of de billen, althans het lichaam te snijden;
art.302/303/47 Sr
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, in of omstreeks de periode van 28 mei 2012 tot en met 29 mei 2012 te Rotterdam
ter uitvoering van het door hem verdachte, voorgenomen misdrijf, om tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans éénmaal in de rug en/of de benen en/of de billen, althans het lichaam heeft/hebben gesneden, terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid;
(art.302/303/47 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de periode van 28 mei 2012 tot en met 29 mei 2012,te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] meegenomen naar/in een woning aan de [straatnaam] en die [slachtoffer] gedurende enkele uren, althans geruime tijd, belet die woning te verlaten;
(artikel 282 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij in of omstreeks de periode van 28 mei 2012 tot en met 29 mei 2012 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk een persoon ,te weten [slachtoffer], heeft mishandeld door die [slachtoffer] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, te overgieten met een bijtende vloeistof en/of zout te strooien in door hem/verdachte en/of zijn mededaders bij die [slachtoffer] aangebrachte snijwonden en/of één of meer brandende sigaretten uit te drukken op het lichaam van die [slachtoffer] en/of de hals van een bierflesje in de anus van die [slachtoffer] te duwen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300/301 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij in of omstreeks de periode van 28 mei 2012 tot en met 29 mei 2012 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp,
in de mond van die [slachtoffer] geduwd en/of gehouden en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] gehouden en/of (daarbij) tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij/zij hem zou(den) doodschieten,althans die [slachtoffer] een mededeling van gelijke dreigende aard of strekking gedaan;
(artikel 285 jo 47 Wetboek van Strafrecht)