ECLI:NL:RBROT:2013:BZ1424

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
97540 - HA ZA 12-2089
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid voor kredietschuld en zorgplicht van de bank

In deze zaak vorderde Deutsche Bank hoofdelijk van twee gedaagden de betaling van een kredietschuld van € 43.795,91, voortvloeiend uit een kredietovereenkomst met Deltacon ISC B.V. De gedaagden, die hoofdelijk aansprakelijk waren, voerden verweer op basis van een vermeende schending van de zorgplicht door de bank. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden niet konden aantonen dat de bank haar zorgplicht had geschonden. De rechtbank stelde vast dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schuld en dat de bank bevoegd was om de kredietovereenkomst op te zeggen. De gedaagden hadden niet betwist dat het gevorderde bedrag verschuldigd was en de rechtbank wees de vordering van Deutsche Bank toe. De kosten van de procedure werden eveneens aan de gedaagden opgelegd. Het vonnis werd uitgesproken op 6 februari 2013.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Afdeling privaat
Team handel
zaaknummer / rolnummer: 97540 / HA ZA 12-2089
Vonnis van 6 februari 2013
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DEUTSCHE BANK NEDERLAND N.V., na splitsing en naamswijziging als rechthebbende van de onderhavige vordering van de (voormalige) naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. D.K. Greveling,
tegen
1. [GEDAAGDE 1],
wonende te Lelystad,
2. [GEDAAGDE 2],
wonende te Piershil,
gedaagden,
advocaat mr. E.N. Mulder.
Partijen zullen hierna Deutsche Bank en [gedaagden] (of afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2]) genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 juni 2012 en de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van comparitie van 16 november 2012 en de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 5 juli 2005 hebben Deltacon ISC B.V. (hierna: Deltacon) en ABN AMRO Bank N.V. een schriftelijke “Kredietovereenkomst OndernemersRekeningCourantKrediet” (hierna: de kredietovereenkomst) gesloten waarin onder meer het volgende is opgenomen (productie 1a bij dagvaarding):
“(…) Contractnummer: 55.86.49.181
Ondergetekenden:
1) B.V. DELTACON ISC
(…), hierna te noemen “Kredietnemer”,
2) ABN AMRO BANK N.V., (…), hierna te noemen “ABN AMRO”,
zijn overeengekomen als volgt:
De Kredietnemer krijgt op basis van de aan ABN AMRO verstrekte informatie en/of de bij ABN AMRO bekende gegevens een OndernemersRekeningCourantKrediet (“krediet in rekening-courant”) ter beschikking tegen de in deze overeenkomst met bijbehorende bijlage vermelde condities. Het krediet in rekening-courant dient ter financiering van de bedrijfs- of beroepsuitoefening van de Kredietnemer.
Omvang: EUR 50.000,00
Tarieven:
Rente: 8,40% per jaar (variabel rentepercentage).
(…)
Zekerheden en verklaringen
- Hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van
[GEDAAGDE 2]
- Hoofdelijke mede-aansprakelijkheid van
[GEDAAGDE 1].
- Op grond van artikel 18 van de Algemene Voorwaarden van ABN AMRO strekken alle zaken, waardepapieren en effecten die ABN AMRO of een derde voor haar uit welken hoofde ook van of voor de Kredietnemer onder zich heeft of krijgt, alle aandelen in verzameldepots als bedoeld in de Wet giraal effectenverkeer die zij onder haar beheer heeft of krijgt, en alle bestaande en toekomstige vorderingen van de Kredietnemer op ABN AMRO uit welken hoofde ook ABN AMRO tot pand voor al hetgeen zij uit welken hoofde ook van de Kredietnemer te vorderen heeft of zal hebben. ABN AMRO aanvaardt hierbij dit pandrecht. (…)
- De Kredietnemer verbindt zich om op eerste verzoek van ABN AMRO ervoor zorg te dragen dat in door ABN AMRO gewenste vorm en omvang zekerheid wordt aangevuld, zulks tot nakoming van alle thans of te eniger tijd bestaande verplichtingen uit welken hoofde ook. (…)”
Als bestuurder en aandeelhouder van Deltacon heeft [gedaagden] de kredietovereenkomst ondertekend. Voorts heeft [gedaagden] in de kredietovereenkomst de volgende alinea ondertekend ‘ten blijke van toestemming’ voor de hoofdelijke verbondenheid.
“(…)
Ondergetekende, (…)
verklaart zich hierbij tegenover ABN AMRO hoofdelijk verbonden voor al hetgeen ABN AMRO nu of te eniger tijd uit hoofde van de onderhavige kredietverhouding van de Kredietnemer te vorderen heeft of zal hebben. (…)”
2.2. In de algemene voorwaarden van ABN AMRO Bank N.V. staat onder meer het volgende vermeld (productie 1c bij dagvaarding):
“(…)
Artikel 2. Zorgplicht van de bank
De bank dient bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen. Zij zal daarbij naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening houden, met dien verstande dat zij niet gehouden is gebruik te maken van haar bekende niet-openbare informatie, waaronder koersgevoelige informatie. (…)”
2.3. Deutsche Bank is rechtsopvolgster onder algemene titel van ABN AMRO Bank N.V..
2.4. In 2008 heeft [gedaagden] zijn aandelen in Deltacon Holding - de holding waaronder Deltacon viel - verkocht en overgedragen aan De Groene Belangenbehartiger B.V. (hierna: De Groene Belangenbehartiger).
2.5. Op 3 januari 2011 heeft Solveon Incasso B.V. (hierna: Solveon) een brief gestuurd aan Deltacon waarin onder meer het volgende staat vermeld (productie 2a bij dagvaarding):
“(…)
B.V. Deltacon Isc
T.a.v. De Directie / Vereffenaar
(…)
Betreft: uw kredietfaciliteit geadministreerd onder Deutsche Bank Nederland N.V.
rekeningnummer 55.86.49.181.
(…)
De Deutsche Bank Nederland N.V. heeft de incasso van haar vordering op u overgedragen aan Solveon Incasso B.V. In dit verband delen wij u mede dat wij, gezien de liquidatie van de B.V., genoodzaakt zijn gebruik te maken van het recht van dagelijkse opzegbaarheid van het aan u verstrekte krediet in rekeningcourant en wel met onmiddellijke ingang.
(…)
In verband met het vorenstaande verzoeken wij u en voor zover nodig sommeren wij u om zo spoedig mogelijk doch uiterlijk op 17-01-2011 uw schuld ten bedrage van EUR 43.832,44 bij de Deutsche Bank Nederland N.V. volledig af te lossen.
Indien u op 17-01-2011 uw schuld bij de bank niet integraal heeft afgelost dan stellen wij u reeds nu voor alsdan in gebreke en behouden ons het recht voor om alle ons conveniërende maatregelen te nemen teneinde tot de incasso van de vordering op u te geraken, alsmede zeggen wij reeds nu voor alsdan alle eventueel aan u verstrekte leningen en lease-overeenkomsten op. (…)”
2.6. Op 18 februari 2011 is een kopie van de brief als onder 2.5 weergegeven door Solveon gezonden aan [gedaagden] met in het begeleidend schrijven onder meer de volgende tekst (producties 2b en 2c bij dagvaarding):
“(…)
Betreft: Uw hoofdelijke aansprakelijkheid voor het Deutsche Bank Nederland N.V. krediet onder nummer 55.86.49.181 verleend aan
B.V. Deltacon Isc
(…)
Wij maken u reeds nu attent op het feit dat mocht B.V. Deltacon Isc niet aan haar verplichtingen voldoen, nu of te eniger tijd uit welke hoofde dan ook, wij u aansprakelijk houden voor de totale opeisbare vordering c.q., restant vordering. (…)”
2.7. Op 23 april 2011 heeft [gedaagde 1] een brief gestuurd aan Solveon waarin onder meer staat vermeld (productie 10 bij dagvaarding):
“(…)
Op 11 en 18 april jl. hebben wij telefonisch contact gehad over de betaling van de vordering van Deltacon ISC bv. met rekeningnummer 55.86.49.181. Zoals ik u reeds gemeld heb komt deze vordering voor mij volslagen onverwacht en zie ik geen kans het bedrag van EUR 43.832,44 ineens te voldoen, simpelweg omdat ik de middelen hiervoor niet heb. (...)
Op mijn voorstel om tot een afbetalingsregeling te komen gaf u aan dat u bereid bent hieraan gehoor te geven, mits er een plan van aanpak wordt verstrekt met mijn (on)mogelijkheden. Deze heb ik op een rij gezet en u ziet hieronder een overzicht van mijn vaste maandelijkse inkomsten en uitgaven.
(…)
Er resteert een EUR 276,00 wat ik als maandelijkse afbetaling zou kunnen voldoen en ik wil u verzoeken dit bedrag te accepteren om de hieronder genoemde redenen.
(…)
Ik stel voor om vanaf 1 mei a.s. maandelijks de EUR 276,00 over te maken. (…)”
2.8. Op 28 april 2011 heeft Solveon middels een brief aan [gedaagde 1] onder meer het volgende laten weten (productie 11 bij dagvaarding):
“(…)
Wij bevestigen hiermee de aflossingsregeling (…)
U zult met ingang van 01-05-2011 tot nader order een bedrag van minimaal EUR 276,00 betalen.
(…)
Naar aanleiding van uw brief d.d. 23-04-2011 verzoeken wij u ons direct een opgave te verstrekken van al uw inkomsten en uitgaven, vergezeld van bewijsstukken. U dient hiervoor bijgaand formulier te gebruiken.
Na de ontvangst van uw informatie zullen wij u berichten of wij bereid zijn deze regeling te continueren, zo ja, voor welk bedrag.
(…)
Betaalt u niet stipt dan komt de regeling direct te vervallen. In dat geval zal de gehele vordering, inclusief de nog te berekenen vertragings- resp. debetrente, ineens opeisbaar worden gesteld.
(…)”
3. De vordering
3.1. Deutsche Bank vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om aan haar te betalen de verschuldigde som van € 43.795,91 te vermeerderen met de variabele rente daarover vanaf 1 januari 2012 tot de dag der voldoening en [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure (de eventuele btw over de deurwaarderskosten daarin begrepen).
Grondslag van de vordering
3.2. Deutsche Bank legt aan deze vordering nakoming van de kredietovereenkomst ten grondslag.
Zij stelt daartoe het volgende:
3.3. [gedaagden] heeft zich hoofdelijk voor de betaling van de gehele kredietschuld verbonden. Op 3 januari 2011 heeft Deutsche Bank het krediet opgezegd. Per 1 februari 2012 bedraagt het hoofdelijk door [gedaagden] aan Deutsche Bank te betalen bedrag
€ 43.795,91 te vermeerderen met de variabele rente daarover vanaf 1 januari 2012 aangezien de rente per kwartaal achteraf wordt berekend.
4. Het verweer
4.1. [gedaagden] concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van Deutsche Bank in de kosten van de procedure, waaronder een bedrag voor de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag dat het vonnis is betekend bij Deutsche Bank.
[gedaagden] heeft de stellingen van Deutsche Bank betwist en voert het volgende als verweer aan:
4.2. Primair heeft Deutsche Bank haar zorgplicht geschonden en daarmee de belangen van [gedaagden] ernstig geschaad. In de kredietovereenkomst staat Deltacon als kredietnemer en zijn vier zekerheden gesteld. Deutsche Bank heeft [gedaagden] aangesproken, terwijl zij Deltacon nagenoeg niet heeft aangespoord tot enige betaling. In redelijkheid mocht van Deutsche Bank worden verwacht dat zij alle zekerheden zou uitwinnen, in elk geval de zekerheden die zijn te herleiden tot Deltacon. Uit de brief van 3 januari 2011 (zie 2.5) blijkt duidelijk dat de bank erkent dat zij de zorgplicht heeft om de kredietnemer aan te spreken en van plan is deze plicht na te komen.
Voorts was de vereffening van Deltacon door De Groene Belangenbehartiger onrechtmatig. Het lag op de weg van Deutsche Bank om De Groene Belangenbehartiger hiervoor aansprakelijk te stellen en om deze vereffening op te heffen. Deutsche Bank heeft echter nagelaten juridische maatregelen te nemen jegens Deltacon.
Door haar zorgplicht te schenden heeft Deutsche Bank gehandeld in strijd met de redelijkheid en billijkheid en een onrechtmatige daad gepleegd.
4.3. Subsidiair stelt [gedaagden] zich op het standpunt dat in redelijkheid een betalingsregeling is overeengekomen en dat deze betalingsregeling stipt wordt nagekomen. De brief van 23 april 2011 (zie 2.7) is een aanbod tot een betalingsregeling en de brief van 28 april 2011 (zie 2.8) is een aanvaarding hiervan voor onbepaalde tijd. Vanaf mei 2011 betaalt [gedaagde 1] maandelijks een bedrag van € 276,00. Deze betalingsregeling is alleszins redelijk.
5. De beoordeling
5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagden] hoofdelijk aansprakelijk is voor hetgeen Deutsche Bank op grond van de kredietovereenkomst te vorderen heeft van Deltacon. [gedaagden] heeft niet betwist dat Deutsche Bank bevoegd was de kredietovereenkomst op te zeggen en dat de gehele kredietschuld ineens opeisbaar was. Het bedrag van de door Deutsche Bank gevorderde som ad € 43.795,91 is door [gedaagden] evenmin betwist. In beginsel is [gedaagden] dit bedrag dan ook verschuldigd aan Deutsche Bank.
5.2. De maatschappelijke functie van Deutsche Bank brengt een bijzondere zorgplicht mee ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval. Deze bijzondere zorgplicht geldt ook ten aanzien van [gedaagden] als hoofdelijk schuldenaar. Over wat die zorgplicht in concreto inhoudt wordt het volgende overwogen.
5.3. In de kredietovereenkomst is zonder enig voorbehoud de hoofdelijke verbondenheid van [gedaagden] naast Deltacon overeengekomen. Deutsche Bank heeft dan ook in beginsel tegenover ieder van hen recht op nakoming voor het geheel en zij heeft de vrijheid om te kiezen welke van de hoofdelijk verbonden schuldenaren zij (eerst) aanspreekt tot nakoming. Het gegeven dat bij de brief van 3 januari 2011 eerst Deltacon is benaderd om de schuld af te lossen maakt dit niet anders. Terecht heeft Deutsche Bank in dit verband opgemerkt dat in de brief immers geen afstand is gedaan van het recht om de schuld op de mede hoofdelijk aansprakelijken te verhalen. De reikwijdte van de zorgplicht als bedoeld onder 5.2 is niet dusdanig dat van Deutsche Bank kan worden gevergd dat zij eerst Deltacon aanspreekt, dan wel dat zij de zekerheden van Deltacon uitwint, met alle werk (en kosten) van dien, voordat zij de andere hoofdelijke schuldenaren kan aanspreken. Het feit dat Deutsche Bank geen juridische maatregelen heeft getroffen jegens Deltacon valt ook niet onder deze zorgplicht. Indien [gedaagden] zijn mede aansprakelijkheid een subsidiair karakter had willen geven, dan had het op zijn weg gelegen om dit bij het aangaan van de kredietovereenkomst te bedingen.
5.4. Door [gedaagden] tot nakoming aan te spreken en na te laten juridische stappen jegens Deltacon te ondernemen heeft Deutsche Bank - onder de omstandigheden als hiervoor omschreven - haar zorgplicht jegens [gedaagden] niet geschonden. Het verweer dat dit handelen van Deutsche Bank een onrechtmatige daad oplevert dan wel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, wat daar verder ook van zij, wordt dan ook verworpen.
5.5. Deutsche Bank betwist dat een betalingsregeling is overeengekomen om de volledige schuld op grond van de kredietovereenkomst af te lossen. Volgens Deutsche Bank is de afbetaling van € 276,00 per maand door [gedaagde 1] een tijdelijke regeling.
5.6. In de brief van 28 april 2011 (zie 2.8) is aan [gedaagde 1] medegedeeld dat hij ‘tot nader order’ een bedrag van € 276,00 betaalt en dat hij informatie omtrent zijn inkomsten en uitgaven dient te verstrekken op basis waarvan aan hem zal worden bericht of de regeling kan worden gecontinueerd en voor welk bedrag. Als onweersproken staat vast dat [gedaagde 1] de gevraagde informatie niet heeft verstrekt. Onder deze omstandigheden mocht [gedaagden] redelijkerwijs niet verwachten dat Deutsche Bank de betalingsregeling van € 276,00 per maand voor onbepaalde tijd had aanvaard. Het beroep van [gedaagden] op deze regeling wordt dan ook gepasseerd.
5.7. De variabele rente vanaf 1 januari 2012 is als niet betwist toewijsbaar.
5.8. [gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Deutsche Bank worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Deutsche Bank worden begroot op:
- dagvaarding € 195,28
- griffierecht 1.789,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.772,28
5.9. Nu [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ten aanzien van de hoofdsom hoofdelijk zijn verbonden, zullen zij ook hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Deutsche Bank te betalen een bedrag van € 43.795,91 (drieënveertigduizend zevenhonderdvijfennegentig euro en éénennegentig eurocent), vermeerderd met de variabele rente vanaf 1 januari 2012 tot de dag van volledige betaling;
6.2. veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Deutsche Bank tot op heden begroot op € 3.772,28;
6.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken op
6 februari 2013.?