ECLI:NL:RBROT:2013:BZ2096

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
415050 / HA RK 12-1004
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen voorzieningenrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 21 februari 2013 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. P. de Bruin, de voorzieningenrechter in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter niet onpartijdig was, omdat zij de zaak inhoudelijk wilde behandelen, terwijl de verzoeker van mening was dat de zaak in een bodemprocedure behandeld moest worden. De verzoeker voerde aan dat hij niet alle relevante stukken had ontvangen en dat de rechter de procedure misbruikte door de behandeling voort te zetten.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de gang van zaken rondom de verzoekschriftprocedure niet vlekkeloos was verlopen, maar dat dit op zichzelf geen reden was om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid of schijn daarvan aan de zijde van de rechter. De rechtbank benadrukte dat de procedure bij de voorzieningenrechter de geëigende rechtsgang was en dat de rechter bevoegd was om de zaak inhoudelijk te behandelen. De verzoeker had geen zwaarwegende aanwijzingen aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten.

De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek ongegrond was en wees het af. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier. De uitspraak is gepubliceerd op rechtspraak.nl en is voorzien van een ECLI-nummer.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 21 februari 2013
Zaaknummer: 415050
Rekestnummer: HA RK 12-1004
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van mr. P. de Bruin, voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Ter zitting van 20 december 2012 is door de rechter van deze rechtbank, behandeld het verzoekschrift ex artikel 33, lid 2, van de Wet Tarieven Burgerlijke Zaken (WTBZ) ingediend door [naam], verbonden aan [naam advocatenkantoor] te Rotterdam, (zaaknummer 412423/KG RK 12-1838) betreffende een uitstaande declaratie jegens verzoeker.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de verzoeker de rechter gewraakt.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting;
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
Verzoeker alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Ter zitting van 7 februari 2013, alwaar de gedane wraking is behandeld, zijn verschenen verzoeker, die aan de hand van pleitnota zijn wrakingsverzoek nader heeft toegelicht en de gewraakte rechter.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Ik heb de rechter gewraakt om reden dat zij de zaak inhoudelijk wilde behandelen op de zitting. Dit terwijl deze zaak zich niet voor een versnelde incassoprocedure leent, maar in een bodemprocedure behandeld moet worden. Immers, de rekening wordt bestreden en er loopt nog een zaak bij de tuchtrechter, daarbij zal ik een tegenvordering indienen, die aanmerkelijk hoger is dan wat er nu wordt gevorderd. De rechter had direct de zaak moeten verwijzen en het had haar duidelijk moeten zijn dat [naam] de procedure misbruikte. Met voorzetting van de behandeling opende zij de mogelijkheid voor de tegenpartij om via een U-bocht zijn zin te krijgen. De rechter had moeten zeggen dat
[naam] misbruik maakte van de procedure door op deze manier een verzoekschrift in te dienen zonder de rechtbank in kennis te stellen dat er nog een interne procedure bij de tuchtrechter loopt.
Ter terechtzitting heeft verzoeker het wrakingsverzoek mondeling toegelicht en aan de gronden toegevoegd dat hij niet conform het betreffende Procesreglement alle stukken, waaronder de eis van [naam], heeft ontvangen.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
Ter terechtzitting heeft de rechter nog aangevoerd dat haar beslissing om de zaak inhoudelijk te gaan behandelen, een inhoudelijke beslissing is, die niet vatbaar is voor wraking. Daarbij was de door verzoeker verzochte verwijzing van de zaak naar een bodemprocedure wettelijk niet mogelijk, omdat de lopende procedure slechts één rechtsgang kent en dat is de procedure bij de voorzieningenrechter.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2.
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor een dergelijk oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en daartoe wordt het volgende overwogen.
3.4.
De artikelen 32-40 van de WTBZ voorzien in een bijzondere rechtsgang "in geval van verschil over het salaris, door den advocaat aan den cliënt berekend". De in deze bepalingen neergelegde regeling komt kort gezegd erop neer dat de declaratie eerst op de voet van artikel 32 van de WTBZ ter begroting moet worden voorgelegd aan de Raad van Toezicht in het arrondissement waarbinnen de advocaat woonachtig is. Indien de cliënt weigerachtig blijft de (nader begrote) declaratie te voldoen, vindt ingevolge artikel 33 van de WTBZ een nadere vaststelling plaats door de in dat artikel aangewezen rechter. Houdt de declaratie verband met de rechtsbijstand verleend in een procedure, dan is dat de voorzitter van het gerecht waarvoor deze procedure het laatst heeft gediend. Houdt de declaratie verband met rechtsbijstand verleend anders dan in een procedure, dan is de aangewezen rechter de voorzitter van de rechtbank van het arrondissement waar de advocaat gevestigd is.
De rechter die de declaratie nader vaststelt, geeft krachtens artikel 37, lid 2, van de WTBZ tevens een bevel tot tenuitvoerlegging, waarmee de advocaat de betaling kan afdwingen.
Dat het door [naam] ingediende verzoekschrift ex artikel 33, lid 2 van de WTBZ bij de onderhavige voorzieningenrechter is aangebracht is derhalve de geëigende rechtsgang en de rechter was in dezen ook bevoegd de zaak inhoudelijk te behandelen. Voor verwijzing van de zaak naar een bodemprocedure, zoals verzoeker heeft voorgesteld, biedt de WTBZ dan ook geen mogelijkheden.
Het gegeven dat de administratieve gang van zaken rondom de verzoekschriftprocedure kennelijk niet geheel vlekkeloos is verlopen en de griffie in eerste instantie verzuimd heeft om aan verzoeker een afschrift te sturen van het door [naam] ingediende verzoekschrift, vormt evenmin reden om aan te nemen dat sprake is van vooringenomenheid of schijn daarvan aan de zijde van de rechter. Het verzoek is dan ook ongegrond.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van mr. De Bruin.
Deze beslissing is gegeven op 21 februari 2013 door mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter en mr. O.E.M. Leinarts, mr. P. Vrolijk, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. Versloot, griffier.