ECLI:NL:RBROT:2013:BZ2101

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
417302 / HA RK 13-63
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam op 21 februari 2013 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend tegen mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team kanton. Het verzoeker stelde dat er sprake was van een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter, omdat er miscommunicatie was over de verhinderdata van partijen voor een comparitie. Verzoeker voerde aan dat deze miscommunicatie de rechterlijke onpartijdigheid in gevaar bracht en dat hij niet de kans had gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen in een pleidooi. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat de rechter op de hoogte was van het verzoek om pleidooi, waardoor zij hier geen rekening mee kon houden. De wrakingskamer concludeerde dat de omstandigheden die door verzoeker waren aangevoerd, geen zwaarwegende aanwijzingen opleverden voor het oordeel dat de rechter niet onpartijdig was. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Uitspraak: 21 februari 2013
Zaaknummer: 10/417303
Rekestnummer: HA RK 13-63
Beslissing van de meervoudige kamer op het verzoek van:
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
strekkende tot wraking van mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, rechter in de rechtbank Rotterdam, afdeling privaatrecht, team kanton (hierna: de rechter).
1. Het procesverloop en de processtukken
Bij faxbericht van 28 januari 2013 heeft verzoeker de rechter gewraakt in de procedure met kenmerk 1322458 CV EXPL 12-9170.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek;
- het procesdossier in genoemde zaak.
Verzoeker alsmede de rechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Tevens is ontvangen de schriftelijke reactie van de gemachtigde van de eisende partij in de procedure tegen verzoeker gedateerd 1 februari 2013.
Ter zitting van 7 februari 2013, alwaar de gedane wraking is behandeld, is verzoeker verschenen om zijn standpunt nader toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer daartegen
2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Op de zitting van 25 juni 2012 verzocht ik via de rolwaarnemer (Rolwaro) om pleidooi dan wel comparitie. Het recht op een zitting ten overstaan van een rechter vloeit voort uit artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en kan niet ter zijde worden gesteld, althans terzijdestelling betekent dat van een fair trial geen sprake meer kan zijn. Dit impliceert dat een beroep op dit recht, dient te worden gehonoreerd.
Op voormeld verzoek werd beslist dat er een comparitie zou worden gehouden, en wel op 30 augustus 2012. Daags daarvoor bereikte mij het verzoek van de rechtbank, dat de zittingsrechter verhinderd was. De rechtbank stelde een ander tijdstip voor, ik ging daar mee akkoord. De wederpartij bleek op het nieuw voorgestelde tijdstip verhinderd.
Vervolgens is, door wat ik aanmerk als onhandigheid van de rechtbank (erin bestaande dat partijen onvoldoende de gelegenheid is gegeven verhinderingen op te geven) na weer enige tijd een comparitie gelast op 8 januari 2013. Op 23 november 2012 gaf ik aan dat ik op die datum verhinderd was. Ik zond een kopie van mijn bericht aan de gemachtigde van de wederpartij, en aan Rolwaro. Ro1waro verwittigde de rechtbank op 11 december 2012. Vervolgens ging het fout bij de rechtbank: men was het bericht van verhindering kwijt geraakt en hield aanvankelijk vol van niet.
Bij beslissing van 14 januari 2013 deelde de rechter mede dat er geen fysieke zitting meer zou komen en dat in de zaak vonnis zou worden gewezen. De geplande vonnisdatum is vrijdag 8 februari 2013. Dit betekent dat vanwege fouten van de rechtbank (of een (behandelend) rechter) het recht op een zitting ten overstaan van een rechter zou komen te vervallen. Dat is een eindbeslissing, althans niet een enkele administratieve handeling (zoals de mij onbekende rechter die de beslissing van 22 januari 2013 wees, schreef), nu het hier gaat om een beslissing die het hart van de goede procesorde en het fair trial principe raakt en dus vatbaar is voor hoger beroep. De beslissing is voorts niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, dus hoger beroep schorst de behandeling ervan.
In de beslissing van 22 januari 2013 staat dat de rechter in eerste instantie van oordeel is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk zou zijn, en dat de rechter daarom voorbijgaat aan de schorsende werking van het hoger beroep en toch vonnis zal wijzen. Dat is onjuist, het Hof Den Haag en niet de kantonrechter zal de ontvankelijkheid hebben te beoordelen.
Het bovenstaande brengt mij tot de conclusie dat de rechter die de beslissing van 22 januari 2013 heeft gewezen niet op 8 februari 2013 het door de rechtbank aangekondigde vonnis mag wijzen. De betreffende rechter is door fouten van de rechtbank (en de rechter) zelf onderdeel van de discussie geworden en de beslissing van 22 januari 2013 wordt door mij ervaren als een ongewenste manier om eigen fouten toe te dekken, althans te redresseren. Dit staat mijns inziens aan een onpartijdig en onafhankelijk rechterlijk oordeel in de weg.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren.
De rechter heeft de wrakingskamer schriftelijk laten weten dat zij aanvankelijk heeft besloten de zaak na antwoord (en eis in reconventie) schriftelijk voort te laten procederen. Toen haar, bij dupliek kenbaar werd gemaakt dat om een comparitie werd verzocht, heeft zij hiervoor een datum bepaald. Een half jaar later heeft om allerlei redenen de comparitie nog steeds niet kunnen plaatsvinden. Zij acht dit strijdig met de in de kantonprocedure gewenste voortvarendheid. Dit, samen geteld met de uitdrukkelijke wens van de eisende partij van verdere pogingen om tot een comparitie af te zien, heeft haar ertoe geleid vonnis te bepalen in de zaak, zoals zij ook toelichtte in haar brief van 22 januari 2013: "Een inhoudelijke beoordeling zal nu moeten uitmaken of de zaak met een eindvonnis kan worden afgedaan of dat wellicht toch nog een samenkomst van partijen dienstig en/of geraden is". Kortom behoudens de beslissing niet te compareren, doch vonnis te gaan wijzen liggen alle beslissingen nog open. De rechter acht dit geheel in lijn met de vereiste onbevangenheid.
De rechter verzoekt derhalve het wrakingsverzoek af te wijzen.
3. De beoordeling
3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter - subjectief - niet onpartijdig was. Ook overigens is voor een dergelijk oordeel bij het onderzoek ter terechtzitting geen houvast gevonden.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is en daartoe wordt het volgende overwogen.
3.4
Bij conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie voor de rolzitting van 3 april 2012 heeft verzoeker verzocht een comparitie van partijen te gelasten. In deze conclusie wordt niet gesproken over het houden van pleidooi.
Bij tussenvonnis van 24 juli 2012 heeft de rechter een comparitie van partijen gelast, welke zou worden gehouden op 30 augustus 2012. Deze comparitie heeft tot op heden niet plaatsgevonden. Nadat een aantal malen is getracht de comparitie te houden is uiteindelijk alleen eiser op 8 januari 2013 tijdens de comparitie van partijen verschenen en heeft daar te kennen gegeven dat hij geen behoefte heeft aan verdere pogingen om alsnog een comparitie te realiseren. Daarop heeft de rechter op 14 januari 2013 besloten af te zien van het houden van de comparitie van partijen en is vonnis bepaald in de zaak, waarbij in de brief van 22 januari 2013 van de griffier is overwogen: "een inhoudelijke beoordeling zal nu moeten uitmaken of de zaak met een eindvonnis kan worden afgedaan of dat wellicht toch nog een samenkomst van partijen dienstig en/of geraden is".
Deze omstandigheden kunnen niet leiden tot het oordeel dat de rechterlijke partijdigheid in het geding is.
Dat er in de periode tussen augustus 2012 en januari 2013 sprake is geweest van miscommunicatie over de verhinderdata van partijen om ter comparitie te verschijnen raakt de rechterlijke onpartijdigheid niet en levert derhalve evenmin grond voor wraking op.
3.5
Verzoeker heeft tevens aangevoerd dat de rechter ondanks een verzoek om pleidooi toe te staan, toch vonnis heeft bepaald in de zaak. Zoals hiervoor reeds is overwogen heeft verzoeker in zijn conclusie van antwoord geen pleidooi gevraagd. Als bijlage 1 bij het wrakingsverzoek heeft verzoeker een email d.d. 23 juli 2012 overgelegd, waarin verzoeker aan Rolwaro als rolinstructie geeft:
"-wij concluderen plus vragen pleidooi (er heeft geen comparitie plaatsgevonden dus dit verzoek moet worden toegewezen)."
Onvoldoende gebleken is dat de rechter bekend was met het verzoek om pleidooi toe te staan in de zaak, zodat zij daarmee ook geen rekening heeft kunnen houden. Deze omstandigheden leveren dan ook geen grond voor wraking op. Wel geeft de wrakingskamer de rechter in overweging om alsnog te beslissen op het verzoek tot het houden van pleidooi.
3.6
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond opleveren voor wraking. De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
4. De beslissing
wijst af het verzoek tot wraking van mr. C.H. van Breevoort-de Bruin.
Deze beslissing is gegeven op 21 februari 2013 door mr. W.J.J. Wetzels, voorzitter en mr. O.E.M. Leinarts en mr. P. Vrolijk, rechters.
Deze beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van mr. Versloot, griffier.