Op de zitting van 25 juni 2012 verzocht ik via de rolwaarnemer (Rolwaro) om pleidooi dan wel comparitie. Het recht op een zitting ten overstaan van een rechter vloeit voort uit artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en kan niet ter zijde worden gesteld, althans terzijdestelling betekent dat van een fair trial geen sprake meer kan zijn. Dit impliceert dat een beroep op dit recht, dient te worden gehonoreerd.
Op voormeld verzoek werd beslist dat er een comparitie zou worden gehouden, en wel op 30 augustus 2012. Daags daarvoor bereikte mij het verzoek van de rechtbank, dat de zittingsrechter verhinderd was. De rechtbank stelde een ander tijdstip voor, ik ging daar mee akkoord. De wederpartij bleek op het nieuw voorgestelde tijdstip verhinderd.
Vervolgens is, door wat ik aanmerk als onhandigheid van de rechtbank (erin bestaande dat partijen onvoldoende de gelegenheid is gegeven verhinderingen op te geven) na weer enige tijd een comparitie gelast op 8 januari 2013. Op 23 november 2012 gaf ik aan dat ik op die datum verhinderd was. Ik zond een kopie van mijn bericht aan de gemachtigde van de wederpartij, en aan Rolwaro. Ro1waro verwittigde de rechtbank op 11 december 2012. Vervolgens ging het fout bij de rechtbank: men was het bericht van verhindering kwijt geraakt en hield aanvankelijk vol van niet.
Bij beslissing van 14 januari 2013 deelde de rechter mede dat er geen fysieke zitting meer zou komen en dat in de zaak vonnis zou worden gewezen. De geplande vonnisdatum is vrijdag 8 februari 2013. Dit betekent dat vanwege fouten van de rechtbank (of een (behandelend) rechter) het recht op een zitting ten overstaan van een rechter zou komen te vervallen. Dat is een eindbeslissing, althans niet een enkele administratieve handeling (zoals de mij onbekende rechter die de beslissing van 22 januari 2013 wees, schreef), nu het hier gaat om een beslissing die het hart van de goede procesorde en het fair trial principe raakt en dus vatbaar is voor hoger beroep. De beslissing is voorts niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, dus hoger beroep schorst de behandeling ervan.
In de beslissing van 22 januari 2013 staat dat de rechter in eerste instantie van oordeel is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk zou zijn, en dat de rechter daarom voorbijgaat aan de schorsende werking van het hoger beroep en toch vonnis zal wijzen. Dat is onjuist, het Hof Den Haag en niet de kantonrechter zal de ontvankelijkheid hebben te beoordelen.
Het bovenstaande brengt mij tot de conclusie dat de rechter die de beslissing van 22 januari 2013 heeft gewezen niet op 8 februari 2013 het door de rechtbank aangekondigde vonnis mag wijzen. De betreffende rechter is door fouten van de rechtbank (en de rechter) zelf onderdeel van de discussie geworden en de beslissing van 22 januari 2013 wordt door mij ervaren als een ongewenste manier om eigen fouten toe te dekken, althans te redresseren. Dit staat mijns inziens aan een onpartijdig en onafhankelijk rechterlijk oordeel in de weg.