vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Afdeling privaatrecht
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/415502 / KG ZA 12-1066
Vonnis in kort geding van 6 februari 2013
[eiser],
wonende te Barendrecht,
eiseres,
advocaat mr. S.D.M. Duijsings-Mahangi te Ridderkerk,
[gedaagde],
in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster
van haar minderjarige dochter [A],
wonende te Barendrecht,
gedaagde,
advocaat mr. H.D. Jager-van den Berg te Dordrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 14 januari 2013, met producties 1 tot en met 5
- producties 1 tot en met 17, van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling op 23 januari 2013
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 19 augustus 2010 is overleden de heer [B] (hierna: erflater).
2.2. Bij testament heeft erflater zijn echtgenote, [eiser], benoemd tot enige en algehele erfgenaam en tevens tot executeur-testamentair.
2.3. Uit het huwelijk van erflater en [eiser] zijn twee, thans meerderjarige, zonen geboren. Erflater heeft voorts een nog minderjarige dochter, [A], geboren op 25 oktober 1999 uit zijn relatie met [gedaagde]. De gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van erflater van [A] heeft bij (inmiddels onherroepelijke) beschikking van 25 november 2011 plaatsgevonden.
2.4. Op 3 mei 2011 is aangifte gedaan voor erfbelasting wegens de nalatenschap van erflater.
2.5. Blijkens een brief d.d. 1 november 2011 van de belastingdienst aan [eiser] (nadat bij brief d.d. 16 juni 2011 door de belastingdienst nadere informatie ter zake van het ondernemingsvermogen was opgevraagd) bestaat bij de belastingdienst het voornemen de aangifte erfbelasting inzake de nalatenschap van erflater te corrigeren, (onder meer) op het punt van de waarde van de onderneming. De belastingdienst heeft het aandeel van erflater in de onderneming vastgesteld op € 211.271,00 (in plaats van de door [eiser] opgegeven waarde van € 150.000,00). Namens [eiser] is daartegen geprotesteerd.
2.6. Blijkens een beslissing van de belastingdienst van 12 december 2011 is geen aanslag opgelegd.
2.7. Bij brief d.d. 10 mei 2012 aan [eiser] heeft (de toenmalige advocaat van) [gedaagde] (mevrouw mr. S. Scheimann) namens [A] een beroep gedaan op haar wettelijke rechten en, zonder voorbehoud, aanspraak gemaakt op haar legitieme portie (vermeerderd met de wettelijke verhoging).
[eiser] heeft daarop bij brief van 7 juni 2012, voor zover thans relevant, als volgt gereageerd:
“Zo U bekend zal zijn wensen wij geen enkel contact, in welke vorm dan ook, met U cliënte en op eventuele volgende correspondentie zal dan ook niet worden gereageerd !
Er is geen notaris betrokken geweest bij de aangifte erfbelasting.
Indien Uw cliënte meent een procedure te moeten starten, welnu het zij zo.
2.8. De door [gedaagde] (in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van [A]) als verzoekster bij de kantonrechter van deze rechtbank jegens [eiser] als verweerster op 19 juli 2012 aanhangig gemaakte verzoekschriftprocedure ex artikelen 4:39 en 78 BW heeft, na gevoerd verweer en een mondelinge behandeling, geleid tot een beschikking van 31 augustus 2012 (zaaknummer 1365350-12).
In deze beschikking is, voor zover thans relevant, als volgt beslist:
“beveelt verweerster om binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking aan [A] de informatie te verstrekken die is benodigd ter berekening van haar legitieme portie, onder overlegging van bescheiden ter onderbouwing van de informatie, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat verweerster in gebreke is aan de beschikking te voldoen;
(…)
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.”
2.9. In een brief d.d. 10 september 2012 van de heer [C], financieel rentmeester van [eiser], (hierna: [C]), aan [A] staat het volgende vermeld:
“Overeenkomstig de beschikking van de Rechtbank dd. 31 augustus 2012 zend ik U hierbij de stukken ter berekening van Uw legitieme portie.
Na correspondentie en mijn bezwaarschrift is de berekening als volgt :
3a woningen in Nederland € 766.000,00
3e bank- en spaarrekeningen “ 14.227,00
3g vorderingen en teruggaven “ 3.000,00
3h ondernemingsvermogen “ 150.000,00
___________
€ 933.227,00
-/- 3j schulden voor woningen € 319.667,00
31 andere schulden “ 70.072,00 “ 389.739,00
€ 543.488,00
-/- 4a begrafeniskosten “ 15.336,00
waarvan de helft € 264.076,00
waarvan 1/4e deel € 66.019,00
Uw legitieme portie bedraagt de helft van € 66.019,00 zijnde € 33.010,00
2.10. De beschikking van 31 augustus 2012 is op 2 oktober 2012 betekend aan [eiser]. Hoger beroep is niet ingesteld.
2.11. In een brief d.d. 8 oktober 2012 van mr. Scheimann aan [C] staat, voor zover thans relevant, het volgende vermeld:
“Inmiddels heb ik de stukken d.d. 10 september 2012 die aan de dochter van cliënte zijn verzonden, doorgenomen. Ik constateer dat niet voldaan is aan de beschikking d.d. 31 augustus 2012 van de rechtbank Rotterdam. De legitieme portie is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de erflater, waarop de legitimaris in weerwil van giften en uiterste wilsbeschikkingen van de erflater aanspraak kan maken (artikel 4:63 lid 1 BW). In dat licht is de informatie die u hebt opgestuurd onvolledig.
In ieder geval ontbreken de navolgende stukken:
1 volledige brief d.d. 1 november 2011 van de belastingdienst;
2 taxatierapporten van de panden per 19 augustus 2010;
3 taxatierapporten van de inboedel van de panden per 19 augustus 2010;
4 afschriften saldi bank- en spaarrekeningen per 19 augustus 2010;
5 onderbouwing hoogte schulden voor de woningen per 19 augustus 2010;
6 onderbouwing hoogte andere schulden per 19 augustus 2010;
7 onderbouwing hoogte begrafeniskosten;
8 onderbouwing van het ondernemingsvermogen per 19 augustus 2010. Daarvoor ontvang ik graag de jaarstukken (intern en extern) van de onderneming per 19 augustus 2010 alsmede een berekening van de waarde van de aandelen;
9 een taxatierapport van de waarde van de privéauto's per 19 augustus 2010;
10 een afschrift van de levensverzekering(en) van de erflater en bewijs van de premiebetalingen (het gaat dan om wie de premies heeft betaald)
(artikel 4:67 BW e.v.);
11 een overzicht van giften aan afstammelingen gedaan (onbeperkt in tijd) voor het overlijden van de erflater. Alle giften aan de zonen van de erflater tellen mee voor de waardering van de legitieme portie;
12 een overzicht van giften aan anderen binnen 5 jaar voor het overlijden van de erflater. Alle giften aan anderen tellen mee voor de waardering van de legitieme portie voor zover gedaan binnen 5 jaar voor het overlijden van de erflater.
Ik verzoek u vriendelijk doch dringend de stukken die u reeds tot uw beschikking hebt binnen twee weken na heden aan mij toe te zenden en het bewijs dat u de taxatiewaarden hebt opgevraagd. Cliënte mag namens Anik verlangen dat taxatierapporten worden overgelegd. De kosten komen voor rekening van de erfgename. Zoals eerder aangekaart heeft het de voorkeur dat de kwestie loopt via een notaris die de taxatiewaarden kan opvragen en een notariële boedelbeschrijving kan maken.
Ten aanzien van het verzoek om de gedane giften op te geven, wijs ik u op artikel 3:194 BW welk artikel in casu van toepassing is (Rechtbank Amsterdam, 15 december 2010, LJN: BP 5496).
Mocht u niet voldoen aan het bovenstaande, dan verbeurt mw. [eiser] binnen twee weken na betekening van de beschikking, de dwangsommen ad € 250,00 voor iedere dag dat zij in gebreke is aan de beschikking te voldoen en zal ik tot inning overgaan van de dwangsommen. Ik hoop dat het niet zover hoeft te komen.
Nu aan de beschikking niet is voldaan, zend ik een kopie van deze brief aan de advocaat van mw. [eiser], mw. mr. S.D.M. Duijsings-Mahanghi.
(…)”.
2.12. In een brief d.d. 6 november 2012 van [C] aan mr. S.C. Braun (kantoorgenoot van mr. Scheimann) staat, voor zover thans relevant, het volgende gemeld:
“(…)
U dreigt met een dwangsom en het leggen van beslag.
Welnu na contacten met de rechter-commissaris en notaris blijkt mij dat ik correct heb gehandeld.
De notaris attendeerde mij erop dat ik de legitieme onjuist heb berekend door de begrafeniskosten ten laste van het gehele vermogen te brengen.
Dit bedrag komt echter ten laste van de helft van het vermogen, zijnde de nalatenschap en bedraagt derhalve € 32.051,00.
2.13. Bij exploot van 29 november 2012 is aan [eiser] aangezegd dat, ingevolge de beschikking van 31 augustus 2012 en het exploot van betekening van 2 oktober 2012, door haar dwangsommen zijn verbeurd, van 17 oktober tot en met 28 november 2012 ten bedrage van € 10.750,00 (exclusief rente en (exploot-)kosten).
2.14. [gedaagde] heeft op 7 respectievelijk 13 december 2012 uit kracht van de beschikking van 31 augustus 2012 ten laste van [eiser] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ING Bank N.V. respectievelijk de Ontvanger der Belastingen (Belastingdienst Randmeren, kantoor Zwolle). Deze beslagen hebben (vooralsnog) geen effect gesorteerd.
3.1. [eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
1. [gedaagde] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, de executieprocedure met betrekking tot het vonnis (de voorzieningenrechter leest: de beschikking) van deze rechtbank d.d. 31 augustus 2012, gewezen onder rolnummer 1365350 VZ VERZ 12-6408, met onmiddellijke ingang te staken en de opgelegde dwangsom op te heffen, althans de looptijd van de dwangsom op te schorten gedurende de door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, althans de dwangsom te verminderen; en
2. [gedaagde] te veroordelen tot een te verbeuren dwangsom ad € 250,00,
met veroordeling van [gedaagde] in de (na-)kosten van deze procedure.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Spoedeisend belang
4.1. [gedaagde] heeft betwist dat [eiser] een spoedeisend belang bij haar vorderingen heeft. [gedaagde] heeft daartoe aangevoerd dat voor [eiser] reeds na de betekening op 2 oktober 2012 van de beschikking van 31 augustus 2012 en de brief van 8 oktober 2012 (zie hiervoor onder 2.10 en 2.11) duidelijk moet zijn geweest dat [gedaagde] van mening was - en nog immer is - dat [eiser] niet heeft voldaan aan gemelde beschikking en dat zij, indien zij het met (het verbeurd zijn van) de opgelegde dwangsom niet eens was, in hoger beroep had kunnen en moeten gaan, hetgeen zij evenwel heeft nagelaten. Deze kort gedingprocedure kan niet dienen als een verkapt appel, aldus [gedaagde].
Hoewel de voorzieningenrechter het standpunt van [gedaagde] kan volgen, laat dit onverlet dat, indien en voor zover door [eiser] niet aan de veroordeling in de beschikking van 31 augustus 2012 is voldaan - of daarvan sprake is zal hierna aan de orde komen - het een feit is dat de dwangsommen nog immer doorlopen, nu aan de in de beschikking van 31 augustus 2012 opgelegde dwangsom geen maximum is verbonden. Daarmee is het spoedeisend belang van [eiser] bij de onderhavige vorderingen in voldoende mate gegeven.
4.2. In de lijn van vaste jurisprudentie, in het bijzonder het arrest van de Hoge Raad d.d. 15 november 2002 (LJN: AE9400), wordt binnen dit kort geding aangenomen dat in een executiegeschil als het onderhavige, waarbij het er feitelijk om gaat of dwangsommen zijn verbeurd omdat een bevel tot nakoming niet of niet voldoende is nageleefd, de rechter niet tot taak heeft de door de bodemrechter besliste rechtsverhouding opnieuw zelfstandig te beoordelen, maar dat hij zich ertoe dient te beperken de ter uitvoering van de veroordelende beschikking verrichte handelingen te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de rechter het doel en de strekking van de veroordeling tot uitgangspunt te nemen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
4.3. [eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] misbruik maakt van recht omdat zij geen in rechte te respecteren belang heeft bij voortzetting van de executie van de beschikking van 31 augustus 2012 (en niet het vonnis, zoals in het petitum van de dagvaarding staat vermeld), omdat [eiser] in haar visie volledig aan die beschikking heeft voldaan (primaire grondslag).
4.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.5. Op grond van het bepaalde in artikel 4:78 lid 1 BW kan de legitimaris/niet-erfgenaam de erfgenamen als ook de met het beheer der nalatenschap belaste executeurs aanspreken hem/haar inlichtingen over de nalatenschap te verschaffen ter berekening van zijn/haar legitieme portie oftewel het wettelijk erfdeel. [gedaagde] heeft zulks namens [A] gedaan bij verzoekschrift d.d. 19 juli 2012 dat zij heeft ingediend bij de kantonrechter van deze rechtbank.
4.6. Bij beschikking van 31 augustus 2012 heeft de kantonrechter [eiser] bevolen om binnen veertien dagen na betekening van die beschikking aan de - in het hiervoor gemelde wetsartikel bedoelde - informatieplicht te voldoen, zulks onder overlegging van bescheiden ter onderbouwing van die informatie, op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat [eiser] daarmee in gebreke blijft. De dwangsom is niet gemaximeerd.
De kantonrechter heeft in gemelde beschikking geen specificatie gegeven van de te verstrekken documenten c.q. de inhoud van de informatieplicht.
4.7. Uit de brief d.d. 10 september 2012 aan [gedaagde] (zie hiervoor 2.9) zou volgens [eiser] moeten blijken dat zij tijdig aan het in de beschikking van 31 augustus 2012 gegeven bevel heeft voldaan. Bij gemelde brief was, zoals ter zitting door [C] ook is bevestigd, ter onderbouwing kennelijk enkel gevoegd de als productie 2 overgelegde aangifte erfbelasting en de correspondentie gevoerd met de belastingdienst. Blijkens de brief d.d. 8 oktober 2012 van [gedaagde] was de brief d.d. 1 november 2011 niet volledig overgelegd.
De beschikking is op 2 oktober 2012 betekend. Uiterlijk op 16 oktober 2012 had [eiser] dus aan het bevel ex artikel 4:78 lid 1 BW moeten hebben voldaan.
Bij brief d.d. 8 oktober 2012 heeft [gedaagde] [eiser] erop gewezen welke informatie zij meer nodig had om de legitieme portie van [A] te kunnen berekenen. Niet in geschil is dat daarop van de zijde van [eiser], tot aan het moment van de terechtzitting, geen aanvullende informatie is verstrekt.
4.8. De vraag die thans dan voorligt is of met de informatie verschaft bij brief d.d. 10 september 2012 reeds is voldaan aan het bevel in de beschikking van 31 augustus 2012.
4.9. Vooropgesteld zij dat nu blijkens de tekst van artikel 4:78 lid 1 BW desverlangd “alle daartoe strekkende inlichtingen” dienen te worden verstrekt, dit erop wijst dat de informatie die ingevolge dat artikel kan worden opgevraagd een ruim omschreven begrip betreft. Het is van belang dat dié informatie wordt verkregen die de omvang van de legitimaire massa kan beïnvloeden (zie artikel 4:65 BW e.v., artikel 4:6 BW e.v.). Immers, de legitieme portie is een gedeelte van de legitimaire massa.
De legitimaire massa bestaat volgens artikel 4:65 BW uit de waarde van de goederen van de nalatenschap, welke waarde
1. wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften; en
2. wordt verminderd met de volgende, in artikel 4:7 lid 1 BW onder a-c en f vermelde schulden. Het gaat hier om:
a. de schulden van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan, voor zover niet begrepen in onderdeel i van artikel 4:7 lid 1 BW;
b. de kosten van lijkbezorging, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene;
c. de kosten van vereffening van de nalatenschap, met inbegrip van het loon van de vereffenaar;
f. de schulden die ontstaan door toepassing van afdeling 4.3.2 BW.
Alle andere nalatenschapschulden tellen voor de berekening van de legitieme portie niet mee en verkleinen de omvang van de legitieme portie dus niet. De goederen van de nalatenschap zijn alle goederen, positieve baten, die in de nalatenschap aanwezig zijn. Met betrekking tot het begrip ‘waarde van de goederen der nalatenschap’ is van belang het bepaalde in artikel 4:6 BW. Met waarde wordt bedoeld de waarde op het tijdstip onmiddellijk na het overlijden van de erflater.
4.10. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting en de overgelegde stukken is de voorzieningenrechter op het eerste gezicht van oordeel dat [eiser] met de namens haar op 10 september 2012 verstrekte informatie in onvoldoende mate heeft voldaan aan hetgeen waartoe zij op grond van de beschikking van 31 augustus 2012 was gehouden, daarbij gelet op het doel en de strekking van het gegeven bevel: [gedaagde] in staat te stellen de legitieme portie van [A] in de nalatenschap van erflater te berekenen.
Het enkele verstrekken aan [gedaagde] van de informatie in de brief d.d. 10 september 2012 met daarbij slechts gevoegd de, overigens niet complete, aangifte erfbelasting en (beperkte) correspondentie met de belastingdienst is daartoe te weinig. De informatie die benodigd is voor de bepaling van de legitieme portie omvat meer dan de informatie nodig voor het opstellen van de aangifte erfbelasting. Voor het berekenen van de legitieme portie is de waarde van alle goederen der nalatenschap van belang (zie hiervoor onder 4.9), terwijl voor de berekening van de erfbelasting het voor een erfgenaam juist financieel interessant is dat sprake is van een nalatenschap in beperkte omvang, in verband met de hoogte van de (mogelijk) geldende vrijstelling en de verschuldigde erfbelasting.
Tot alle goederen der nalatenschap behoren onder meer ook de inboedel en de voertuigen van erflater, met betrekking tot de waarde van welke goederen [gedaagde] bij brief d.d. 8 oktober 2012 informatie heeft gevraagd die - dat is wel aannemelijk - door of namens [eiser] niet is verstrekt.
Gebleken is verder dat over de in de aangifte erfbelasting opgenomen gegevens over de waarde van het ondernemingsvermogen, welke opgave als uitgangspunt kan dienen voor de bepaling van de legitieme portie, discussie met de belastingdienst bestaat. Niet inzichtelijk is geworden of en zo ja, met welke uitkomst deze discussie is beëindigd; (onderliggende) stukken zijn daartoe (aan [gedaagde] noch thans aan de voorzieningenrechter) niet overgelegd.
Voorts lijkt het erop dat de tot de nalatenschap behorende onroerende zaken voor de aangifte erfbelasting niet overeenkomstig artikel 4:6 BW zijn gewaardeerd naar het tijdstip onmiddellijk na het overlijden van erflater, doch naar de WOZ-waarde per 1 januari 2009. Voor de bepaling van de legitieme portie is een waardering ex artikel 4:6 BW benodigd (de economische waarde onmiddellijk na het overlijden van erflater). [eiser] heeft nagelaten [gedaagde] ook hierover te informeren.
Naast de hiervoor aan de orde gekomen bestanddelen van de nalatenschap, kan de voor het overige in de brief d.d. 8 oktober 2012 door [gedaagde] opgevraagde informatie eveneens (in meer of mindere mate) relevant worden geacht bij de berekening van de legitieme portie van [A]. Voorshands is aannemelijk dat deze informatie ook enkel met het doel is opgevraagd om de legitieme portie te bepalen en niet ook om inzicht te verkrijgen in de werkzaamheden van [eiser] als executeur (daarmee vervalt hetgeen [eiser] secundair aan de vorderingen ten grondslag heeft gelegd). Niet in geschil is dat ook deze overige gegevens - meer dan de hiervoor reeds besproken informatie die niet is overhandigd - niet zijn verstrekt.
Gelet op de voorgeschiedenis, het tijdsverloop tussen 17 oktober 2012 (het moment waarop de dwangsom is gaan lopen) en deze kort gedingprocedure en in het licht van de uitingen in de correspondentie en ter zitting van [C] dat hij het er moedwillig op zou kunnen aansturen dat, vanwege het gestelde disfunctioneren van erflater in de jaren voor zijn overlijden en de door de onderneming in die jaren gesteld geleden verliezen, de waarde van het ondernemingsvermogen op nul gesteld wordt, is mede te verklaren dat [gedaagde] (de indruk bestaat deels gevoed door de door/namens [eiser] zelf gewekte achterdocht) inzage verlangt in al deze stukken. Het belang van deze stukken voor de bepaling van de legitieme portie wordt ook onderschreven door de heer [D] (van [X], een brief d.d. 20 december 2012 gericht aan [gedaagde], door haar overgelegd als productie 16) en mevrouw mr. F. Soeltan (kandidaat-notaris bij notaris mr. A.W. van Spreeuwel, een brief d.d. 17 januari 2013 aan [gedaagde], door haar overgelegd als productie 17), aan de inhoudelijke juistheid van welke brieven de voorzieningenrechter op het eerste gezicht geen reden heeft te twijfelen. Dat mr. Soeltan enkel aanbevelingen doet, zoals is betoogd door [eiser], acht de voorzieningenrechter een te beperkte lezing van de brief d.d. 17 januari 2013.
Dat [eiser] in de onmogelijkheid zou verkeren om aan het bevel te voldoen, waarvan - ook - sprake kan zijn indien niet meer inspanning en zorgvuldigheid kan worden gevergd dan de veroordeelde heeft betracht, is gesteld noch gebleken. Dat [eiser] enkel de als productie 2 overgelegde bescheiden in het kader van de informatieverstrekking ex artikel 4:78 lid 1 BW beschikbaar heeft is in het geheel niet aannemelijk te achten.
4.11. [eiser] heeft dus dwangsommen verbeurd. De raadsvrouwe van [gedaagde] heeft ter zitting aangegeven dat de dwangsommen die tot de dag van de terechtzitting zijn verbeurd in totaal € 24.250,00 bedragen. [eiser] heeft geen feiten en/of omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding zouden kunnen geven om (voorlopig) tot een matiging van de verbeurde dwangsommen over te gaan en om die reden de executie - al dan niet gedeeltelijk - te schorsen. Indien en voor zover [eiser] een wijziging van de dwangsom wenst te bewerkstelligen zal zij zich, gelet op het bepaalde in artikel 611d Rv, dienen te wenden tot de rechter die de dwangsom heeft opgelegd.
4.12. Gezien het voorgaande is van enig misbruik van de executiebevoegdheid door [gedaagde] geen sprake en bestaat er thans geen grond de executie van de beschikking van 31 augustus 2012 te schorsen en daaraan, zo [eiser] kennelijk wenst, een dwangsom te verbinden. De vorderingen van [eiser] zullen dan ook worden afgewezen.
4.13. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 274,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.090,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.090,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.C.M. van Rheeden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2013.
1734/2009