ECLI:NL:RBROT:2013:BZ2300

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
C/10/416061 / KG ZA 13-30
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over vrijheid van meningsuiting en geluids(overlast) met mediationverzoek

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een burengeschil, heeft eiseres, die samen met haar minderjarige zoon en dochter in een huurwoning woont, een kort geding aangespannen tegen haar buren. De eiseres vordert onder andere een verbod op beledigende uitlatingen over haar zoon, die als pedofiel zou worden bestempeld, en een verbod op geluids(overlast) veroorzaakt door de buren. De gedaagden, die ook kinderen hebben, hebben zich meermaals negatief over eiseres en haar kinderen uitgelaten, wat heeft geleid tot een verstoorde relatie tussen de buren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de uitlatingen van de gedaagden onterecht zijn en dat deze de eer en goede naam van eiseres en haar kinderen aantasten. De rechter heeft gedaagden verboden om beledigende woorden te gebruiken en heeft hen ook beperkingen opgelegd met betrekking tot het afspelen van muziek. Daarnaast is er een vordering in reconventie van de gedaagden, die hebben verzocht om mediation, maar de rechter heeft geoordeeld dat eiseres niet gedwongen kan worden tot mediation, gezien het gebrek aan vertrouwen van haar kant. De rechter heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis benadrukt het belang van goede burenrelaties en de mogelijkheid van mediation als oplossing voor conflicten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Afdeling privaatrecht
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/416061 / KG ZA 13-30
Vonnis in kort geding van 7 februari 2013
in de zaak van
[eiser],
voor zich en in haar hoedanigheid van moeder van
haar minderjarige [zoon A],
wonende te Brielle,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.R. Mes te Zoetermeer,
tegen
1. [gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
beiden wonende te Brielle,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. E. van Veenendaal te Rotterdam.
Eiseres in conventie, verweerster in reconventie, zal hierna worden aangeduid als [eiser]. Gedaagden in conventie, eisers in reconventie, zullen hierna tezamen - in mannelijk enkelvoud - worden aangeduid als [gedaagden] en afzonderlijk als [gedaagde 1] respectievelijk [gedaagde 2].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 16 januari 2013, met producties 1 tot en met 15
- de wijziging van eis
- de aantekeningen voor de mondelinge behandeling van [gedaagden] tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 tot en met 3 en een toevoegingsaanvraag
- de mondelinge behandeling op 24 januari 2013
- productie 16 van [eiser]
- een ter zitting voorgedragen notitie van [gedaagde 2].
1.2. Hoewel niet als zodanig aangeduid heeft de advocaat van [gedaagden] vóór de mondelinge behandeling op schrift een eis in reconventie aangekondigd en vervolgens ter terechtzitting ingediend. Deze eis in reconventie is voorafgaand aan de zitting tijdig medegedeeld aan de voorzieningenrechter en de wederpartij. De reconventionele eis is derhalve in overeenstemming met (artikel 7 van) het thans geldende Procesreglement kort gedingen rechtbanken sector civiel/familie ingediend. [eiser] is in de gelegenheid geweest zich voor te bereiden op deze eis in reconventie - die in het verlengde van de conventie ligt - en daarop inhoudelijk te reageren. De voorzieningenrechter acht deze eis in reconventie dan ook toelaatbaar (voor de formulering zie hierna onder 4).
1.3. Bij beschikking van 7 januari 2013 van de kantonrechter van deze rechtbank is aan [eiser] een machtiging verleend om namens haar minderjarige zoon [A] de onderhavige procedure jegens [gedaagden] te voeren. Daar waar hierna [eiser] (in vrouwelijk enkelvoud) wordt aangeduid en niet ook [A], is tevens bedoeld aan te duiden [eiser] voor en namens [A].
1.4. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] bewoont sinds maart 2008 samen met haar dochter [B], geboren op [datum], en haar zoon [A], geboren op [datum], de huurwoning aan [adres].
2.2. [A] heeft een lichte verstandelijke beperking en een IQ van 78. [B] is ernstig lichamelijk en verstandelijk gehandicapt.
2.3. Sinds oktober 2010 wonen in de naastgelegen huurwoning aan [adres 2] [gedaagde 1], [gedaagde 2] en hun vier kinderen van respectievelijk 9, 6, 4 en 2 jaar oud.
2.4. Verhuurder van de woningen aan de [adressen] is Vestia Zuid Nederland.
2.5. [eiser] en [A] hebben meerdere aangiften (tegen [gedaagden]) gedaan, van welke aangiften proces-verbaal is opgemaakt. De feiten waarvan aangifte betroffen vernielingen (aangiften van 24 juli en 12 november 2011, 7 december 2012), smaad/laster (18 april 2012, expliciet gericht tegen [gedaagden]) en bedreiging (16 december 2012, expliciet gericht tegen [gedaagde 1]). Naar aanleiding van de aangifte van smaad en laster heeft de hoofdofficier van justitie van het parket Rotterdam medio november 2012, na eerder sepot, reden aanwezig geacht om de zaak te heropenen en nader onderzoek te verrichten. [gedaagden] is voor nader onderzoek (nog) niet benaderd.
3. Het geschil in conventie
3.1. [eiser] vordert, na wijziging van eis, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, op de minuut en op alle dagen en uren, om [gedaagden] te verbieden voorgoed, althans voor een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen termijn, vanaf de dag der betekening van het in deze te wijzen vonnis:
1. op enigerlei wijze uiting te geven aan hun gedachte dat [A] pedofiel zou zijn en [A] na te roepen met scheldwoorden met betrekking tot zijn vermeende pedo-fiele dan wel homofiele geaardheid of anderszins, noch daarvan bij officiële instanties zoals politie, justitiële autoriteiten, gemeentelijke overheid, de ver-huurder etc., [eiser] en haar dochter uit te schelden, een en ander in de ruimste zin van het woord;
2. evenmin derden, zoals buurtgenoten en hun kinderen, op te stoken om [eiser], [A] en [B] uit te schelden;
3. zich te gedragen in strijd met wat een goed huurder betaamt, wat in ieder geval inhoudt niet zonder toestemming het terrein van [eiser] te betreden en zo mogelijk te voorkomen dat hun kinderen dat doen, niet bij het huis aan [adres] naar binnen te kijken, geen goederen van [eiser] te beschadigen, niemand van de buren van [adres] fysiek te na te komen, geen storend luide muziek af te spelen en na 20.00 uur helemaal geen muziek, een en ander in de ruimste zin van het woord,
op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere keer dat [gedaagden] nalatig blijft aan één van de verboden onder 1, 2 en 3 te voldoen, tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt.
3.2. [gedaagden] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1. [gedaagden] vordert (zakelijk weergegeven) bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
1. partijen te gelasten in te gaan op de uitnodiging van de verhuurder om te komen tot een oplossing van de tussen partijen bestaande geschillen door middel van mediation;
2. te bepalen dat [eiser] wordt veroordeeld in de kosten van het geding vanwege misbruik van procesrecht tot het instellen van de onderhavige procedure, nu een andere wijze van geschillenbeslechting voorligt.
4.2. [eiser] voert verweer.
4.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
Spoedeisend belang
5.1. [eiser] stelt dat zij en haar kinderen zich reeds geruime tijd in een situatie bevinden waarin zij stelselmatig op verschillende wijzen worden lastig gevallen door [gedaagden] als gevolg waarvan zij zich ernstig in hun vrijheid beperkt voelen. Een oplossing op korte termijn ligt niet in de rede, aldus [eiser]. Daarnaast stelt [eiser] dat [gedaagden] ook (geluids-)overlast veroorzaakt, waardoor zij en haar gezin tevens in hun woongenot worden beperkt. Daarmee is het spoedeisend belang reeds in voldoende mate gegeven.
Materiële beoordeling
5.2. Vooropgesteld zij dat aannemelijk is dat de onderlinge verhouding tussen partijen ernstig is verstoord. Partijen lijken niet meer in staat om op een behoorlijke manier als buren naast elkaar te leven en met elkaar te communiceren, hetgeen tot escalaties leidt. Aannemelijk is geworden dat [eiser] en haar kinderen zich reeds gedurende lange tijd in een situatie bevinden waarin zij het onderwerp zijn van pesterijen, intimidaties en scheldpartijen. Deze situatie bestond deels reeds voor het moment van bewoning van [gedaagden] en hun kinderen van de woning aan [adres 2] (dit leidt de voorzieningenrechter af uit de door [eiser] overgelegde productie 6 en uit de mededeling van [A] ter terechtzitting dat de pesterijen al eerder bestonden) en kan dus niet geheel op het conto van [gedaagden] worden geschreven. Dat [gedaagden] zich sinds oktober 2010, althans sinds begin 2011 (aldus [A] ter zitting), meer dan incidenteel negatief heeft uitgelaten over en jegens [eiser] en haar kinderen is, gelet op de door [gedaagden] onvoldoende gemotiveerd bestreden stelling van [eiser] op dat punt en de overgelegde stukken (zie o.a. producties 2 en 7 bij dagvaarding) wel aannemelijk geworden. Hoewel [gedaagden] ter zitting heeft gesteld dat [gedaagde 1] slechts één keer het woord ‘pedofiel’ jegens [A] heeft geuit, acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat [gedaagden], gelet op de klachten van [eiser], de eigen rol beperkter heeft voorgesteld dan in werkelijkheid het geval is. Tegelijkertijd is aannemelijk dat [eiser], vanwege de aanhoudende negatieve en, begrijpelijkerwijs, stressvolle situatie waarin zij en haar kinderen zich reeds gedurende lange tijd bevinden, wantrouwig is geworden en de handelwijze van [gedaagden], mede gestuurd door machteloze gevoelens, gekleurd ziet.
In dat licht overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Vordering onder 3.1 sub 1
5.3. Allereerst zij opgemerkt dat het enkele feit dat [gedaagden] zich negatief heeft uitgelaten over [eiser] en haar kinderen niet vanzelfsprekend inhoudt dat hij daardoor onrechtmatig handelt jegens [eiser], [B] en/of [A]. Of dit het geval is hangt af van het antwoord op de vraag of het fundamentele recht van [gedaagden] op vrijheid van meningsuiting moet wijken voor het belang van [eiser] en haar kinderen gelegen in het gevrijwaard blijven van uitingen die hun eer en goede naam aantasten. Hierbij zijn onder meer van belang de ernst van de beschuldigingen in samenhang met de mate waarin deze op dit moment waargemaakt kunnen worden.
5.4. Aannemelijk is dat (één van) [gedaagden] zich meer dan incidenteel over [eiser] heeft uitgelaten in de term ‘kankerhoer’, over [B] in de term ‘schapenkut’ en over [A] in de termen ‘pedo’ of ‘pedofiel’, al dan niet met de toevoeging ‘kanker’. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting en de overgelegde producties blijkt niet dat voor deze uitingen enige grond bestaat. Het zijn bewust gehanteerde beledigende uitingen die de eer en goede naam van [eiser] en/of haar kinderen aantasten. Meer in het bijzonder is ten aanzien van de uitingen jegens [A] - waar het zwaartepunt van de bezwaren van [eiser] ligt - niet aannemelijk geworden dat [A] pedofiele neigingen heeft. Dit is kennelijk ook niet geconstateerd in de gesprekken met de politie (zie de niet betwiste productie 6 bij dagvaarding). [A] heeft ter zitting verklaard dat de uitlatingen van [gedaagden] hem verdriet doen en dat hij er last van heeft - hij heeft slaap- en concentratieproblemen, op school gaat het niet zo goed -, hij begrijpt ook niet waarom op die wijze tegen hem wordt opgetreden, net zo min als [eiser] de opstelling van [gedaagden] jegens haar en haar gezin begrijpt.
De andere gebezigde termen zijn scheldwoorden die geen verband houden met enige concrete verwijten en waarmee geen redelijk doel gediend is.
Dit alles in aanmerking nemende en in de gegeven situatie dat het gezin van [eiser] kenbaar kwetsbaar is vanwege de lichamelijke en verstandelijke beperkingen van de kinderen en ook beschadigd vanwege de niet weersproken incest tussen [A] en zijn vader, acht de voorzieningenrechter het op zijn plaats om [gedaagden] te verbieden jegens [eiser], [B] en [A] de scheldwoorden ‘kankerhoer’, ‘schapenkut’, ‘pedo’ en ‘pedofiel’, de laatste twee al dan niet met de toevoeging ‘kanker’, te uiten, zulks op straffe van een gematigde en gemaximeerde dwangsom, op de wijze als hierna in het dictum bepaald.
Voor het overige is de vordering onder 3.1 sub 1 als te onbepaald niet voor toewijzing vatbaar. Dat sprake is van uitingen van [gedaagden] jegens [A] over zijn vermeende homoseksuele geaardheid is, op basis van het verhandelde ter terechtzitting en de overgelegde producties, niet aannemelijk geworden.
De voorzieningenrechter wenst in dit verband nog op te merken dat, hoewel niet ieder scheldwoord dat [gedaagden] jegens [eiser] en haar gezin uit tot een verbod in rechte kan leiden, van [gedaagden] wel verwacht mag worden dat hij, gelet op de situatie waarin [eiser] en haar gezin verkeren, rekening houdt met de gevoeligheid van [eiser] voor een dergelijke benaderingswijze van haar en haar gezin. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn volwassen mensen die daartoe in staat moeten worden geacht. Daartegenover, van [eiser] en haar gezin mag verwacht worden dat zij trachten niet alle problemen die zij stellen te ondervinden te herleiden tot [gedaagden]
Vordering onder 3.1 sub 2
5.5. Aannemelijk is dat ook anderen dan [gedaagden] met name [A] uitschelden en beledigen. Dat [gedaagden] derden, zoals buurtgenoten en hun kinderen, opstookt om [eiser], [B] en [A] uit te schelden is door [eiser] gesteld, doch niet aannemelijk geworden. [gedaagden] heeft dit ten stelligste betwist en in de overgelegde producties zijn daarvoor geen aanwijzingen gevonden. De mededeling ter terechtzitting dat dit probleem al langer bestaat maakt een actieve rol van [gedaagden] ook onwaarschijnlijk. Gelet hierop en nu de vordering tevens als te onbepaald wordt beschouwd zal deze worden afgewezen.
Vordering onder 3.1 sub 3
5.6. [eiser] heeft toegelicht waaruit de in haar visie door [gedaagden] veroorzaakte (geluids-)overlast bestaat, waardoor zij en haar kinderen ernstig in hun woongenot worden aangetast. [gedaagden] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5.7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
5.8. [eiser] heeft bij Vestia Zuid Nederland kennelijk meermaals melding gemaakt van de door haar ervaren (geluids-)overlast van [gedaagden] Blijkens de als productie 2 door [gedaagden] overgelegde brief d.d. 31 oktober 2012 van Vestia Zuid Nederland heeft Vestia Zuid Nederland de overlastzaak als afgehandeld beschouwd; kennelijk is Vestia Zuid Nederland niet gebleken van een (noemenswaardige) overlastsituatie. De overzichten die [eiser] zelf heeft opgesteld ter zake van de beweerdelijke overlast veroorzaakt door [gedaagden] zijn als producties 4 en 12 bij dagvaarding overgelegd. Deze zijn gedateerd (zij betreffen de periode tot medio juni 2012). De thans kenbaar meest recent geuite klacht namens [eiser] dateert van 10 december 2012 en is neergelegd in een brief van de advocaat van [eiser] aan Vestia Zuid Nederland (productie 15 bij dagvaarding).
Dat ook andere buren zich meer dan incidenteel beklagen over door [gedaagden] veroorzaakte (geluids-) overlast is in dit kort geding onvoldoende uit de verf gekomen. Immers, daartoe heeft [eiser] enkel productie 16 overgelegd, terwijl [gedaagden] heeft betwist dat van frequente, laat staan min of meer structurele, geluidsoverlast sprake is.
[gedaagden] heeft wel erkend dat het in hun gezin met vier jonge kinderen druk is en dat kinderen nu eenmaal schreeuwen, gillen en spelen. Tussen 7:00 en 8:00 uur ’s ochtends, tussen de middag en - naar de voorzieningenrechter aanneemt - na schooltijd tot ’s avonds 20:00 uur is het een drukte van belang en zullen kindergeluiden gehoord worden. [gedaagden] heeft verder min of meer toegegeven tot voor kort geregeld muziek te hebben gedraaid (nu is de stereo niet meer aangesloten, aldus [gedaagde 2]) met een wellicht voor [eiser] onaanvaardbaar, althans bezwaarlijk, volume.
5.9. Onder de precaire gezinsomstandigheden van [eiser] en gelet op de hiervoor onder 5.8 vermelde erkenning van [gedaagden] ziet de voorzieningenrechter aanleiding om aan te nemen dat de geluidsoverlast die door (de kinderen van) [gedaagden] en het luisteren naar luide muziek wordt veroorzaakt (indien [gedaagden] de stereo heeft aangesloten) een beperkt verbod rechtvaardigt, zulks op straffe van een gematigde en gemaximeerde dwangsom, op de wijze als hierna in het dictum bepaald. Zeer luide muziek afspelen, die voor [eiser] als zij (met gesloten ramen en deuren) in haar woning verblijft storend is, wordt de gehele dag verboden. Voor de periode na 22:00 uur wordt elke voor [eiser] hoorbare muziek verboden, in verband met de slaap van [B]. De dwangsommen ten aanzien van de onder 7.2 en 7.3 te formuleren verboden cumuleren onderling niet.
Het zonder toestemming betreden van het terrein dat behoort bij het gehuurde huis van [eiser] door (de kinderen van) [gedaagden] rechtvaardigt geen verbod als gevorderd onder 3.1 sub 3 op straffe van een dwangsom. Niet aannemelijk is dat daarvan in aanzienlijke mate sprake is geweest. Hoewel op zich duidelijk moet zijn dat het ongewenst is dat de kinderen van [gedaagden] zich in de tuin van [eiser] begeven gaat het te ver (mede gelet op de leeftijd van de kinderen) om daaraan een verbod te koppelen.
De voorzieningenrechter vermag voorts niet in te zien hoe in de rechtsverhouding tussen buren goed huurderschap de norm zou moeten zijn voor de gedragingen over en weer en hoe of waarom te verbieden valt dat [gedaagden] bij het langs de woning van [eiser] lopen naar binnenkijkt. Het staat een ieder vrij zich op straat te begeven. Hoe moeilijk de situatie van [eiser] ook is, van haar buren kan niet verwacht worden dat zij daarmee in zo vergaande mate rekening houden. Van stalking o.i.d. is niets aannemelijk geworden, zodat dit deel van de vordering onder 3.1 sub 3 (eveneens) zal worden afgewezen.
Dat het [gedaagden] niet is toegestaan goederen van [eiser] te vernielen en het gezin fysiek te na te komen vloeit reeds voort uit de wet (met name diverse bepalingen in het wetboek van strafrecht). Daaraan behoeft thans geen civielrechtelijke sanctie te worden verbonden. De incidenten die [eiser] noemt zijn volgens [eiser] aan [gedaagden] te (ver)wijten, maar enige deugdelijke aanwijzing in die richting ontbreekt. Ook een concrete aanleiding om dergelijk gedrag in de toekomst te verwachten ontbreekt; ter zitting bleek het de laatste tijd rustig te zijn, ook volgens [eiser].
5.10. Meer algemeen merkt de voorzieningenrechter op dat als een woning gehorig is van de bewoners mag worden verwacht dat zij enige geluidsoverlast van elkaar tolereren. Dat neemt niet weg dat eveneens verwacht mag worden dat de bewoners hun gedrag aanpassen aan die omstandigheid door zich minder luidruchtig te gedragen dan zij wellicht zouden willen. Daaronder valt het in toom houden van minderjarige kinderen en het beluisteren van muziek op een aanvaardbaar geluidsniveau of met een koptelefoon op. Hoewel [eiser] heeft gesteld van de vorige bewoners van [adres 2] dan wel van de bewoners van [adres 3] geen geluidsoverlast te (hebben) ervaren, zodat geconcludeerd zou moeten worden dat de huizen niet gehorig zijn (en de gestelde geluidsoverlast dus daadwerkelijk aan [gedaagden] kan worden verweten), kan dit niet uit die enkele omstandigheid blijken nu [eiser] tegelijkertijd heeft verklaard dat de bewoners van [adres 3] de woning met een oudere zoon delen. In welke mate geluid wordt geproduceerd ligt - naar verwachting - nu eenmaal anders in een gezin met jonge kinderen. Voorts geldt dat het er in een stedelijke omgeving bij hoort dat buren een zekere mate van geluid(soverlast) van elkaar ervaren.
Voorts
5.11. De griffier geeft onmiddellijk na de uitspraak een grosse van het vonnis af. De gevorderde uitvoerbaar verklaring op de minuut zal dan ook wegens gebrek aan belang worden afgewezen.
Het vonnis zal, anders dan gevorderd, niet uitvoerbaar worden verklaard op alle dagen en uren, nu van de noodzaak daarvan niet is gebleken.
Proceskosten
5.12. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
De kostenveroordeling wordt, nu [eiser] in het petitum van de dagvaarding daarom niet heeft verzocht, ambtshalve gegeven.
6. De beoordeling in reconventie
6.1. Bij brief d.d. 14 januari 2013 (zie productie 3 van [gedaagden]) heeft Vestia Zuid Nederland [gedaagden], althans [gedaagde 2], de mogelijkheid van bemiddeling via een externe mediator aangeboden. [gedaagden] heeft aan Vestia Zuid Nederland aangegeven, en ter zitting herhaald, van deze mogelijkheid gebruik te willen maken (zoals zij ook eerder voor bemiddelingspogingen hebben opengestaan, aldus [gedaagden]). Ter zitting heeft [eiser] daarop uitdrukkelijk aangegeven geen vertrouwen te hebben in deze mediation. De voorzieningenrechter acht dit betreurenswaardig. In een langdurige (verstoorde) burenrelatie is mediation één van de weinige manieren om de situatie te normaliseren. Het zou daarom zeer aan te raden zijn om dit traject in te gaan. Mediation is echter een vrijwillige wijze van conflictoplossing. Nu duidelijk de wil tot en het vertrouwen in bemiddeling bij [eiser] ontbreekt, kan zij daartoe bij vonnis niet gedwongen worden. De vordering in reconventie zal dan ook moeten worden afgewezen.
6.2. Het voorgaande laat echter onverlet dat de voorzieningenrechter het raadzaam acht dat partijen met elkaar in gesprek geraken om voor hen allen de angel uit het geschil te halen. Dit zou moeten gebeuren onder begeleiding van een objectief persoon. De door Vestia Zuid Nederland aangeboden mediation via een externe mediator lijkt daartoe uitermate geschikt. [gedaagden] heeft aangegeven bereid te zijn te praten en is hopelijk ook bereid de hand in eigen boezem te steken. [eiser] lijkt ieder vertrouwen in voor haar en haar kinderen leefbaar herstel van haar woon- en leefsituatie kwijt te zijn. Wellicht is dat begrijpelijk in de geschetste, al lang aanhoudende, omstandigheden, doch [eiser] dient te beseffen dat, indien zij het gesprek niet aangaat, de situatie in elk geval niet wijzigt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] dus niets te verliezen en veel te winnen indien zij een bemiddelingstraject ingaat. Feit blijft dat (het gezin van) [eiser] en (het gezin van) [gedaagden] als buren tot elkaar zijn veroordeeld.
6.3. [gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Nu de vordering in reconventie geacht kan worden een vervolg te zijn op de ingestelde vorderingen in conventie worden de kosten aan de zijde van [eiser] begroot op:
- salaris advocaat € 408,00 (factor 0,5 × tarief € 816,00)
Totaal € 408,00
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
7.1. verbiedt [gedaagden] onmiddellijk na betekening van dit vonnis om jegens [eiser], [B] en [A] de woorden ‘kankerhoer’, ‘schapenkut’ ‘pedo’ of ‘pedofiel’, al dan niet met de toevoeging ‘kanker’, te uiten,
7.2. verbiedt [gedaagden] onmiddellijk na betekening van dit vonnis om muziek af te spelen die zo luid is dat deze voor [eiser] in haar woning storend is,
7.3. verbiedt [gedaagden] onmiddellijk na betekening van dit vonnis om na 22:00 uur muziek af te spelen die voor [eiser] in haar woning te horen is,
7.4. veroordeelt [gedaagden] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 75,00 voor iedere keer dat hij niet aan de in 7.1, 7.2 en 7.3 uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van (in totaal) € 7.500,00 is bereikt,
7.5. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.7. wijst het meer of anders gevorderde af
in reconventie
7.8. wijst de vordering af,
7.9. veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 408,00,
7.10. verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. G.C.M. van Rheeden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2013.
1734/106