vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Afdeling privaatrecht
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/415697 / KG ZA 13-15
Vonnis in kort geding van 11 februari 2013
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. MAGDALENA GREEN,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. MARLENE GREEN,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. MARINUS GREEN,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. MAKIRI GREEN,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. MARISSA GREEN,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LWI HOLDING B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
eiseressen,
advocaat mr. A.A. Krips te Amsterdam,
1. [gedaagde 1],
wonende te Westkapelle,
2. [gedaagde 2],
wonende te Reeuwijk,
3. [gedaagde 3],
wonende te Steenwijkerwold,
4. [gedaagde 4],
wonende te Capelle aan den IJssel,
5. [gedaagde 5],
wonende te Rotterdam,
6. [gedaagde 6],
wonende te Berkel en Rodenrijs,
7. [gedaagde 7],
wonende te Sneek,
8. [gedaagde 8],
wonende te Hoek van Holland,
9. [gedaagde 9],
wonende te Utrecht,
10. [gedaagde 10],
wonende te Oudekerk aan den IJssel,
11. [gedaagde 11],
wonende te Anjum,
12. [gedaagde 12],
wonende te Blije,
13. [gedaagde 13],
wonende te Sassenheim,
14. [gedaagde 14],
wonende te 's-Gravenhage,
15. [gedaagde 15],
wonende te Mugardos-La Coruna, Spanje,
16. [gedaagde 16],
wonende te Eupen, België,
17. [gedaagde 17],
wonende te Antwerpen, België,
gedaagden,
advocaat mr. R.J. Wybenga te Rotterdam.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 januari 2013, met producties;
- de brief van mr. Wybenga van 24 januari 2013, met producties;
- het faxbericht van mr. Krips van 25 januari 2013 te 10:48 uur;
- het faxbericht van mr. Wybenga van 25 januari 2013 te 11:07 uur;
- het faxbericht van mr. Krips van 25 januari 2013 te 12:32 uur;
- het faxbericht van mr. Krips van 25 januari 2013 te 13:31 uur, met producties;
- het faxbericht van mr. Wybenga van 25 januari 2013 te 15:53 uur, met producties;
- de mondelinge behandeling ter zitting van 28 januari 2013;
- de pleitnota van mr. Krips;
- de pleitnota van mr. Wybenga.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1. B.V. Magdalena Green, B.V. Marissa Green, B.V. Makiri Green, B.V. Marinus Green en B.V. Marlene Green (hierna gezamenlijk te noemen: de Rederijen) waren tot voor kort eigenaar van de gelijknamige schepen “Magdalena Green”, “Marissa Green”, “Makiri Green”, “Marinus Green” en “Marlene Green” (hierna gezamenlijk te noemen: de Schepen).
LWI Holding B.V. (hierna te noemen: LWI) is enig aandeelhouder en bestuurder van de Rederijen.
2.2. In september, oktober respectievelijk november 2012 hebben de Rederijen de Schepen overgedragen aan Greenfleet Shipping Co. Limited (hierna te noemen: Greenfleet Shipping), een in de Bahamas gevestigde vennootschap.
2.3. De Schepen werden tot de overdracht beheerd door CEC Shipmanagement B.V. (hierna te noemen: CEC), met wie de Rederijen op 1 januari 2006 een Ship Management Agreement (hierna te noemen: SMA) zijn aangegaan, op grond waarvan CEC als ‘crewing agent’ verantwoordelijk was voor alle personeelszaken met betrekking tot de Schepen, waaronder het selecteren en aannemen van bemanningsleden. CEC heeft deze taak vervolgens uitbesteed aan haar (toenmalige) 100% dochteronderneming Greenfleet Crew B.V. (hierna te noemen: GC). De Bemanningsleden zijn een (schriftelijke) arbeidsovereenkomst aangegaan met GC. In het kader van de voorgenomen overdracht van de Schepen heeft GC in mei 2012 bij het UWV de ontslagaanvragen van de Bemanningsleden ingediend. Het UWV heeft de aanvragen op 16 oktober 2012 afgewezen.
2.4. Op een gegeven moment is tussen partijen een geschil ontstaan over -kort gezegd-de vraag of tussen de Rederijen en de Bemanningsleden zeearbeidsovereenkomsten bestaan (die niet rechtsgeldig zouden zijn opgezegd). In dat kader hebben de Bemanningsleden, teneinde hun eventuele rechten ter zake veilig te stellen, op 13 september 2012 hun respectieve voorrechten in de zin van artikel 8:211 onder b Burgerlijk Wetboek (BW) op de Schepen laten registreren in het scheepsregister. Vervolgens hebben partijen bij overeenkomst van 18 september 2012 overeenstemming bereikt over het doorhalen van deze registratie. Tevens is op 26 september 2012 een Escrow Agreement gesloten, in het kader waarvan door de Rederijen en LWI een bedrag van € 950.000,00 in escrow is gestort.
2.4.1. De regeling van 18 september 2012 houdt – voor zover van belang – in:
“VERKLAREN PARTIJEN ALS VOLGT TE ZIJN OVEREENGEKOMEN:
1) LWI en de Eigenaars enerzijds en de Crew Members en Nautilus anderzijds verschillen van mening over de vraag of (i) er tussen de Crew Members enerzijds en de Eigenaars anderzijds een zeearbeidsovereenkomst en/of een materieel daarmee gelijkgestelde rechtsverhouding tot stand is gekomen (ii) de Eigenaars uit dien hoofde gehouden zijn om aan de Crew Members een (schade) vergoeding te betalen wegens kennelijk onredelijk ontslag respectievelijk tot (door)betaling van de overeengekomen gages (iii) LWI en de Eigenaars gehouden zijn aan de Crew Members en aan Nautilus alle kosten te vergoeden die de Crew Members respectievelijk Nautilus hebben moeten maken ter veiligstelling van de rechten van de Crew Members; in de onderhavige paragraaf heeft de opsomming van geschillen slechts een enumeratief karakter;
2) LWI en Marlene Green ter ene zijde en de Crew Members en Nautilis ter andere zijde stellen vast dat de doorhaling van het voorrecht ten aanzien van de Marlene Green niet op enigerlei wijze impliceert
(i) dat de zeearbeidsovereenkomsten, respectievelijk de rechtsverhoudingen die materieel gelijk dienen te worden gesteld aan zeearbeidsovereenkomsten tussen Marlene Green enerzijds en de Crew Members anderzijds, indien en voor zover deze rechtens moeten worden geacht te bestaan, worden beëindigd;
(ii) enig recht van de Crew Members jegens LWI en Marlene Green wordt prijsgegeven;
(iii) enig recht door de Crew Members uit te oefenen jegens het m/v “Marlene Green” wordt prijsgegeven;
3) LWI en Marlene Green staan jegens de Crew Members ervoor in dat zij de vorderingen van de Crew Members uit hoofde van de zeearbeidsovereenkomsten respectievelijk de rechtsverhoudingen die volgens de Crew Members materieel gelijk dienen te worden gesteld aan zeearbeidsovereenkomsten tussen de Crew Members en Marlene Green, indien en voor zover deze vorderingen rechtens komen vast te staan, zullen betalen;
4) LWI en Marlene Green ter ene zijde en de Crew Members en Nautilus ter andere zijde stellen vast dat de zinsneden in paragraaf 1 en 2 hierboven ‘indien en voorzover rechtens komt vast te staan’ en ‘indien en voor zover rechtens geacht moet worden te bestaan’ inhouden dat er sprake is van een onherroepelijke en in kracht van gewijsde gegane beslissing van de bevoegde rechter, gewezen tegen LWI en/of Marlene Green;
(…)
7) Op deze Vaststellingsovereenkomst is Nederlands recht van toepassing. Eventuele geschillen in verband met deze Vaststellingsovereenkomst zullen (exclusief) worden voorgelegd aan de Rechtbank te Rotterdam;
8) Voor het overige behouden partijen zich alle rechten en weren voor.”
2.4.2. De regeling van 26 september 2012, waarin de regeling van 18 september 2012 integraal van toepassing wordt verklaard, vermeldt – voor zover van belang – het volgende:
“PURPOSE OF THE ESCROW ACCOUNT
12 The purpose of the Escrow Account is to secure the obligations of the Debtors under any relationship they might have with the Creditors.
PAYMENTS OUT OF THE ESCROW ACCOUNT
(…)
15 If the Creditors have, or any Creditor has obtained an enforceable judgment of a competent court or a final and binding arbitral award (as the case may be) against any of the Debtors, which judgment and/or award are irrevocable and not subject to appeal against one or more of the Debtors, the Debtors shall be obliged to instruct their Representative to co-sign any payment instruction to the Escrow Agent for a sum equal to the amount that shall have been finally adjudged to be payable within 5 Business Days after such judgment or award. Furthermore, if the Escrow Agent is obliged to follow instructions resulting from an irrevocable judgment and/or award referred to above, the Escrow Agent shall be authorized tot do so.
(…)
TERM AND TERMINATION
21 This Agreement shall remain in force as from 25 September 2012 until 25 September 2013, and shall remain in force afterwards if one or more of the Creditors have filed proceedings against either Owners and/or LWI.”
2.5. CEC heeft haar aandelen in GC overgedragen aan CFL Shipman B.V. (hierna te noemen: CFL). CFL is een 100% dochteronderneming van Canada Feeder Lines B.V. De Bemanningsleden zijn vervolgens met volledige instandhouding van hun arbeidsovereenkomsten met GC en met volledige inachtneming van hun arbeidsverleden bij CFL te werk gesteld.
2.6. Op 9 oktober 2012 is ter griffie van deze rechtbank, sector kanton, een verzoekschrift ontvangen van de Bemanningsleden, strekkende tot ontbinding van de litigieuze tussen partijen bestaande zeearbeidsovereenkomsten (zulks onder betaling van een eventuele ontbindingsvergoeding). Bij beschikking van 11 december 2012 heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen en daartoe -onder meer- als volgt overwogen:
“5.2 (…) Anderzijds geldt naar het oordeel van de kantonrechter dat verzoekers onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld, op grond waarvan geconcludeerd kan worden dat tussen hen en ieder van de verweersters een zeearbeidsovereenkomst bestaat, ingevolge waarvan ieder van de verweersters hoofdelijk verplicht is tot nakoming van de daaruit voortvloeiende verplichtingen. Immers, op grond van hetgeen verzoekers hebben gesteld, is niet gebleken dat verzoekers en verweersters uitvoering hebben gegeven aan een overeenkomst die voldoet aan de kenmerken van een arbeidsovereenkomst. Bovendien is onduidelijk gebleven of alle verzoekers bij alle verweersters werkzaam zijn (geweest) of dat bepaalde verzoekers zijn ingezet bij bepaalde verweerders. Vast staat voorts dat ieder van de verzoekers een ‘gewone’ (schriftelijke) arbeidsovereenkomst heeft gesloten met GC, dat GC uit hoofde van die arbeidsovereenkomsten verzoekers hebben ingezet op de schepen en dat verzoekers voor deze werkzaamheden uitsluitend van GC gages en de daarbij behorende loonstroken hebben ontvangen. Onder die omstandigheden moet worden aangenomen dat zowel partijen als GC de bedoeling hebben gehad verzoekers bij verweersters in te zetten als uitzendkracht. Het kan vervolgens niet zo zijn dat deze uitzendconstructie een zeearbeidsovereenkomst tussen partijen tot gevolg heeft, doordat verzoekers anders in strijd zouden handelen met artikel 406 WvK.
(…)
5.4 Op grond van vorenstaande overwegingen moet worden geconcludeerd dat onvoldoende is gebleken dat tussen partijen een zeearbeidsovereenkomst tot stand is gekomen (…).
(…)
5.6 Gelet op de omstandigheden van het geval ziet de kantonrechter aanleiding de kosten van het geding te compenseren. Daarbij is in het bijzonder van belang de kwetsbare rechtspositie van verzoekers in relatie tot de complexe en ondoorzichtige eigendoms- en exploitatieconstructie van verweersters.”
3.1. De Rederijen en LWI vorderen -zakelijk en samengevat weergegeven- de Bemanningsleden te gebieden het in escrow gehouden en door de Rederijen en LWI gestorte bedrag van € 950.000,00 vrij te geven, althans te reduceren tot een bedrag van € 75.000,00, zulks op straffe van een dwangsom, kosten rechtens.
3.2. De Bemanningsleden voeren verweer, dat strekt tot afwijzing van de vordering, kosten rechtens.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De Escrow Agreement dient tot zekerheid van eventuele verplichtingen die de Rederijen en LWI mochten hebben jegens de Bemanningsleden en is tot stand gekomen naar aanleiding van een geschil tussen partijen over de vraag of tussen de Rederijen en de Bemanningsleden zeearbeidsovereenkomsten bestaan (die niet rechtsgeldig zouden zijn opgezegd). Niet alleen wordt daaraan in overweging G tot en met J en artikel 1 van de regeling van 18 september 2012 gerefereerd, maar ook is in artikel 12 van de regeling van 26 september 2012 bepaald dat “the purpose of the Escrow Account is to secure the obligations of the Debtors under any relationship they might have with the Creditors” als ook in artikel 4 “to secure the obligations of the Debtors vis-à-vis Creditors”.
4.2. Uit de Escrow Agreement volgt dat partijen zich ten aanzien van de vraag of er al dan niet sprake is van zeearbeidsovereenkomsten tussen de Rederijen en de Bemanningsleden hebben gecommitteerd aan het oordeel van de rechter. Zo bepaalt ook artikel 15 van de regeling van 26 september 2012 dat de Bemanningsleden alleen mogen uitwinnen onder de Escrow Agreement “if the Creditors have, or any Creditor has obtained an enforceable judgment of a competent court or a final and binding arbitral award (as the case may be) against any of the Debtors, which judgment and/or award are irrevocable and not subject to appeal against one or more of the Debtors”.
4.3. Hetzelfde volgt uit de artikelen 2 en 3 van de regeling van 18 september 2012, waarin wordt gerefereerd aan “zeearbeidsovereenkomsten, respectievelijk de rechtsverhoudingen die materieel gelijk dienen te worden gesteld aan zeearbeidsovereenkomsten tussen Marlene Green enerzijds en de Crew Members anderzijds, indien en voor zover deze rechtens moeten worden geacht te bestaan” en “zeearbeidsovereenkomsten respectievelijk de rechtsverhoudingen die volgens de Crew Members materieel gelijk dienen te worden gesteld aan zeearbeidsovereenkomsten tussen de Crew Members en Marlene Green, indien en voor zover deze vorderingen rechtens komen vast te staan”. In artikel 4 van de regeling van 18 september 2012 wordt vervolgens nog verduidelijkt dat onder de zinsneden “indien en voorzover rechtens komt vast te staan”en “indien en voor zover rechtens geacht moet worden te bestaan” inhouden dat er sprake is van een onherroepelijke en in kracht van gewijsde gegane beslissing van de bevoegde rechter.
4.4. Hetgeen partijen thans verdeeld houdt ziet op de vraag of en in hoeverre de procedure, welke tussen partijen eind vorig jaar is gevoerd ten overstaan van de kantonrechter te Rotterdam, althans de daarin gegeven beschikking van 11 december 2012 van invloed is op (de uitvoering van) de Escrow Agreement.
4.5. De Rederijen en LWI stellen zich op het standpunt dat door het in de ontbindingsprocedure door de kantonrechter gegeven oordeel tussen partijen rechtens vast is komen te staan dat er geen sprake is van zeearbeidsovereenkomsten tussen de Bemanningsleden en de Rederijen. In artikel 15 van de regeling van 26 september 2012 is bepaald dat alleen onder de escrow kan worden getrokken indien er sprake is van een rechterlijke en/of arbitrale uitspraak die niet langer onderhevig is aan hoger beroep. Na de beschikking van 11 december 2012 van de kantonrechter is een dergelijke rechterlijke uitspraak gegeven. Tegen de beschikking van 11 december 2012 van de kantonrechter staat ingevolge het bepaalde in artikel 7:685 lid 11 BW geen hoger beroep open. Bovendien hebben de Bemanningsleden te kennen gegeven dat zij geen cassatie zullen instellen. Een redelijke uitleg van de Escrow Agreement, bezien in samenhang met de inhoud van de beschikking van 11 december 2012 van de kantonrechter, brengt mee dat de Bemanningsleden de in escrow gehouden gelden dienen vrij te geven, althans dat zij geen belang meer hebben bij voortzetting van de escrow. Subsidiair kwalificeert de weigering van de Bemanningsleden om het bedrag in escrow vrij te geven als misbruik van recht en daarmee als onrechtmatig. De Bemanningsleden hebben geen schade geleden en zullen in de toekomst ook geen schade lijden. Daarmee is het doel van de escrow vervallen, aldus de Rederijen en LWI.
4.6. De Bemanningsleden betwisten dat en voeren aan dat het feit dat zij aanleiding hebben gezien om een ontbindingsprocedure te beproeven op generlei wijze afdoet aan hun rechten om ten principale, in een civielrechtelijke procedure, een ‘enforceable judgement’ dan wel (ingeval partijen omtrent arbitrage overeenstemming zouden bereiken) een ‘arbitral award’ te verkrijgen.
4.7. Partijen twisten feitelijk over de vraag welke uitleg moet worden gegeven aan de bepalingen van de Escrow Agreement. Vooropgesteld wordt dat het daarbij gaat om de uitleg van een geschrift waarin de verhouding tussen partijen is geregeld. Die uitleg kan niet alleen worden gegeven op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen ervan, maar daarbij komt het tevens aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 - Haviltex). Voorts volgt uit HR 20 februari 2004, NJ 2005, 493 (DSM/Fox) dat bij de uitleg van een dergelijk geschrift telkens van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen, alsmede dat in praktisch opzicht vaak van groot belang is de taalkundige betekenis van de bewoordingen van het geschrift, gelezen in de context ervan als geheel, die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben. Verder zijn bij de uitleg van belang de aard van de transactie, de omvang en gedetailleerdheid van de contractsbevestiging, de wijze van totstandkoming ervan – waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden – en de overige bepalingen ervan (vgl. HR 29 juni 2007, NJ 2007, 576 - Derksen/Homburg; HR 19 januari 2007, NJ 2007, 575 - Meyer Europe/Pont Meyer).
4.8. Niet in geschil is dat partijen bij de opstelling van de Escrow Agreement deskundige bijstand hadden. Om deze reden is de tekst van de Escrow Agreement een belangrijke factor bij de uitleg daarvan. In de Escrow Agreement is afgesproken dat een bedrag in escrow zal worden gehouden, ten minste in de periode tot 25 september van het jaar 2013, en nog langer “if one or more of the Creditors have filed proceedings against either Owners and/or LWI”. Door partijen is dus uitdrukkelijk voorzien in een periode van een jaar gedurende welke het bedrag in escrow zou worden gehouden, alsmede voor een langere periode ingeval van (potentieel langdurige) procedures die zouden kunnen leiden tot een rechterlijk vonnis of arbitrale uitspraak die voldoet aan de omschrijving “irrevocable and not subject to appeal”.
4.9. In artikel 1 van de regeling van 18 september 2012 wordt onder meer gerefereerd aan (schade)vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag en/of door de Rederijen en LWI aan de Bemanningsleden krachtens de gestelde zeearbeidsovereenkomsten door te betalen gages, waarbij voorts uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat “in de onderhavige paragraaf de opsomming van geschillen slechts een enumeratief karakter heeft”.
4.10. De beschikking van 11 december 2012 van de kantonrechter is nog niet in kracht van gewijsde is gegaan. Voor een dergelijke beschikking geldt weliswaar een appelverbod (artikel 7:685 lid 11 BW geldt ook nu de werking daarvan door het Wetboek van Koophandel niet is uitgezonderd, zie Rechtbank Rotterdam 4 februari 1983, NJ 1984, 624), maar dat appelverbod is onder meer niet van toepassing indien de kantonrechter het artikel (in casu artikel 383 en artikel 439 K) ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten.
De appeltermijn bedraagt drie maanden. Ter zitting is gebleken dat de Bemanningsleden de vraag of appel zal worden ingesteld op dit moment nog in beraad hebben en dat thans een bodemprocedure wordt voorbereid.
4.11. De Rederijen en LWI stellen zich op het standpunt dat aan het feit dat geen ontbindingen zijn uitgesproken en dus ook geen ontbindingsvergoedingen zijn vastgesteld, het gevolg verbonden moet worden dat de Bemanningsleden hun recht onder de Escrow Agreement hebben verloren om een “enforceable judgment of a competent court or a final and binding arbitral award (as the case may be) against any of the Debtors” te verkrijgen ter zake van (bijvoorbeeld) kennelijk onredelijk ontslag dan wel onbetaald gebleven gages. Daarbij zien de Rederijen en LWI echter over het hoofd dat de Bemanningsleden geen enkel recht onder de Escrow Agreement hebben prijsgegeven, ook niet het instellen jegens dezelfde wederpartij van een herhaalde vordering van gelijke inhoud en strekking. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hetgeen door de Bemanningsleden in dit verband is aangevoerd (vide de producties IV, V en VI bij het faxbericht van 25 januari 2013 te 15:53 uur van mr. Wybenga), kwalificeert als een nieuw relevant feit, waarmee de kantonrechter nog geen rekening heeft kunnen houden. Daarnaast staan bovendien ook nog andere processuele wegen open, waaronder een procedure tot het verkrijgen van een krachtens de gestelde zeearbeidsovereenkomsten door te betalen gage, een procedure tot het verkrijgen van schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag of een procedure tot het verkrijgen van een verklaring voor recht.
4.12. In confesso is dat de Escrow Agreement kwalificeert als een vaststellingsovereenkomst (artikel 7:900 BW), die naar zijn aard bedoeld is om een einde te maken aan een geschil tussen partijen en eenduidig de rechtsverhouding van partijen tot elkaar te regelen. De Bemanningsleden krijgen gedurende een bepaalde periode de mogelijkheid om aan de rechter of (in onderling overleg) aan een arbiter hun vorderingen ter beoordeling voor te leggen. Ingevolge artikel 15 van de regeling van 26 september 2012 zijn partijen overeengekomen dat de vaststelling van hetgeen tussen hen rechtens zal gelden tot stand zal komen krachtens een aan een derde opgedragen beslissing, zoals bedoeld in artikel 7:900 lid 2 BW.
4.13. In het onderhavige geval zijn partijen door Escrow Agreement gebonden. Voor rechterlijk ingrijpen kan alleen dan ruimte zijn indien rechtens het ervoor moet worden gehouden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de Rederijen en LWI aan het bepaalde in de Escrow Agreement zouden worden gehouden. A fortiori geldt in kort geding dat terughoudendheid bij het type oordeel als de onderhavige uitgangspunt dient te zijn. Wanneer immers als gevolg van een uitspraak in kort geding zekerheid (al dan niet deels) verloren gaat, is dan van definitieve aard. De enkele stelling dat de Bemanningsleden geen schade hebben geleden en/of zullen lijden is onvoldoende om aan te nemen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de Rederijen en LWI aan het bepaalde in de Escrow Agreement zouden worden gehouden. Dat de Bemanningsleden geen schade zullen lijden is bovendien betwist. Ter zitting hebben de Bemanningsleden aangegeven dat thans nog onzeker is of niet bepaalbaar is dat c.q. in hoeverre schade wordt geleden en dat zij gedurende een jaar de tijd hebben hieromtrent meer zekerheid te krijgen. De voorzieningenrechter acht dit een te respecteren belang.
4.14. Blijkens artikel 3:13 lid 2 BW kan het uitoefenen van een bevoegdheid, in casu het niet vrijgeven van het in escrow gestorte bedrag, onder meer misbruik van recht opleveren door die bevoegdheid uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of doordat men in redelijkheid niet tot de uitoefening van die bevoegdheid heeft kunnen komen gelet op de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad.
4.15. In het licht van het voorgaande is de enkele stelling dat de Bemanningsleden geen schade hebben geleden en/of zullen lijden onvoldoende om misbruik van recht aan te nemen. Van omstandigheden, onder meer zoals omschreven in artikel 3:13 lid 2 BW, waaruit zou kunnen volgen dat de Bemanningsleden misbruik van recht maken, is overigens ook niet gebleken.
4.16. Een afweging van de wederzijdse belangen noopt niet tot een ander oordeel. Indien en voor zover de Rederijen en LWI hebben bedoeld te betogen dat zij onevenredig nadeel lijden als gevolg van het niet vrij geven van het in escrow gestorte bedrag, doordat zij aanzienlijke schade hebben geleden en lijden, worden zij daarin niet gevolgd. Dat de Rederijen en LWI het escrowbedrag bij derden hebben geleend tegen een aanzienlijke rente en dat zij (een deel van) het escrowbedrag graag voor andere doeleinden zouden willen aanwenden, betreft omstandigheden die niet aan de Bemanningsleden kunnen worden tegengeworpen. De door de Bemanningsleden betwiste stelling dat het bedrag dat de Bemanningsleden aan schade zouden (hebben) kunnen leiden maximaal een bedrag van ongeveer € 75.000,00 zou kunnen zijn, is niet aannemelijk gemaakt. Dit brengt mee dat niet op voorhand gezegd kan worden dat het bedrag dat thans in escrow wordt gehouden buitenproportioneel is. Daar tegenover staat de nog immer onzekere positie waarin de Bemanningsleden zich bevinden. In dat kader is van belang dat
-naar zij zelf hebben gesteld- de Rederijen en LWI is financieel zwaar weer verkeren. Mitsdien kan niet worden gezegd dat de bestaansreden c.q. ratio voor de door de Rederijen en LWI verschafte zekerheid is komen te vervallen.
4.17. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering zal worden afgewezen.
4.18. De Rederijen en LWI zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de Bemanningsleden begroot op:
- verschotten € 1.474,00
- salaris advocaat € 816,00
Totaal € 2.290,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vordering af.
5.2. veroordeelt de Rederijen en LWI in de kosten van dit kort geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Bemanningsleden begroot op € 2.290,00.
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2013.