Parketnummer: 10/960288-11
Datum uitspraak: 25 februari 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren [geboorteplaats] [geboorteland] op [geboortedatum] 1990,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, Maatschapslaan 1, 2404 CA Alphen aan den Rijn,
raadsman mr. K. Ramdhan, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2013.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van het feit als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is aangepast. De tekst van de aangepaste tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Rip heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
- de verbeurdverklaring ten aanzien van het beslag vermeld onder de nummers 1 tot en met 67 van de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank overweegt ambtshalve dat zij, ook als niet-economische kamer, na de vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten gevolge waarvan het commune delict witwassen is komen te vervallen, bevoegd blijft om kennis te nemen van de ten laste gelegde economische feiten, nu de bevoegdheid van de rechtbank reeds bestond op het moment van de betekening van de dagvaarding aan de verdachte op 9 mei 2012.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, op de wijze dat:
1.
hij in de periode van 14 oktober 2011 tot en met 30 januari 2012, te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van de Wet op het Financieel Toezicht, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) ten behoeve van en/of op verzoek van meerdere begunstigde(n) en/of betaler(s) [ [naam 2] en anderen (contante) geldtransacties en/of (contante) geldtransfers uitgevoerd en voor rekening van een of meer van de voornoemde begunstigden en/of betalers ontvangen en/of aan een of meer van de voornoemde begunstigden en/of betalersbeschikbaar gesteld en voor een of meer van de voornoemde begunstigden en/of betalers gehouden.
2.
hij in de periode van 14 oktober 2011 tot en met 30 januari 2012, te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk als geldtransactiekantoor werkzaam is geweest, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededaders bedrijfsmatig ten behoeve van en op verzoek van begunstigde(n) en/of betaler(s) [naam 3] en/of één of meer ander(en) contantegeldtransacties uitgevoerd, te weten
- (grote) geldbedragen omgewisseld van kleine naar grote coupures.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, zoals vermeld op de aangehechte bijlage II, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
NADERE BEWIJSOVERWEGINGEN
Feit 1: betaaldienstverlening
Op grond van artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (hierna Wft), onderdelen ‘betaaldienst’, ‘betaaldienstverlener’ en ‘richtlijn betaaldiensten’, in samenhang met de bijlage bij richtlijn nr. 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt (hierna: de Richtlijn), moet onder betaaldiensten onder andere worden verstaan:
1. Diensten waarbij de mogelijkheid wordt geboden contanten op een betaalrekening te plaatsen alsook alle verrichtingen die voor het exploiteren van een betaalrekening vereist zijn.
2. Diensten waarbij de mogelijkheid wordt geboden contanten van een betaalrekening op te nemen alsook alle verrichtingen die voor het beheren van een betaalrekening vereist zijn.
3. […]
4. […]
5. […]
6. Geldtransfers.
7. […]
Onder geldtransfer wordt, ingevolge artikel 4, aanhef en onder 13, van de Richtlijn, verstaan: een betalingsdienst waarbij, zonder opening van betaalrekeningen op naam van de betaler of de begunstigde, van een betaler geldmiddelen worden ontvangen met als enig doel het daarmee corresponderende bedrag over te maken aan een begunstigde of aan een andere, voor rekening van de begunstigde handelende betalingsdienstaanbieder en/of waarbij de geldmiddelen voor rekening van de begunstigde worden ontvangen en aan de begunstigde beschikbaar worden gesteld.
Uit de op de Inlaagstraat gevonden administratie blijkt dat van een groot aantal verschillende personen - genoemd onder niet-volledige of bijnamen - gelden zijn ontvangen en ook aan een groot aantal verschillende personen gelden zijn uitgekeerd.
Voor zover gelden tussen ontvangst en uitkering zijn gehouden op een rekening, is sprake van de eerste twee hierboven genoemde betaaldiensten (kort gezegd: betaalrekeningtransacties). Concrete voorbeelden hiervan zijn de berekeningen met betrekking tot “[naam 5]” (ordner 9, bijlagen, p. 61), “[naam 6]” (ordner 9, bijlagen, p. 65) en [naam 7] (ordner 9, bijlagen, p. 66-71), die duiden op een vorm van betaalrekening.
Het is echter niet noodzakelijk dat de betaalrekeningen afzonderlijk worden geadministreerd, nu immers de saldi kunnen worden afgeleid uit de geadministreerde kasstromen. Bovendien staat allerminst vast dat de administratie die op de [straatnaam] in beslag is genomen, de volledige administratie was. Veeleer is aannemelijk dat [medeverdachte 1], die [verdachte] telefonisch opdrachten gaf en ook door hem werd geïnformeerd, zelf ook een administratie heeft bijgehouden.
Dit kan mede verklaren waarom er veel meer klanten in het kasstroomoverzicht zijn opgenomen dan er apart geadministreerde rekeningen zijn aangetroffen.
Voor zover gelden tussen ontvangst en uitkering niet zijn gehouden op een rekening, is sprake van de zesde hierboven genoemde betaaldienst, de geldtransfer.
Omdat (1) elke transactie ofwel een betaalrekeningtransactie, ofwel een geldtransfer is, (2) beide onder het begrip betaaldienst vallen en (3) beide vormen ten laste zijn gelegd, behoeft niet elke transactie afzonderlijke te worden geduid.
Het beroep van de raadsman op de uitzonderingen, genoemd in artikel 1:5a, lid 2, onder a, c en f, van de Wft, wordt verworpen. Voornoemd onderdeel a behelst de juridische omschrijving van een contante betaling. Daarvan is in deze zaak geen sprake, omdat [verdachte] en zijn medeverdachten niet gelden als betaler of betalingsbegunstigde. Onderdeel c ziet op feitelijke handelingen waarbij de betrokken chartale gelden zich niet onderscheiden van andere mogelijk te vervoeren zaken. Daarvan is in deze zaak geen sprake, omdat telkens kennelijk vermenging en verrekening van gelden plaatsvindt; zulks blijkt uit de aangetroffen administratie. Aldus kan niet worden gezegd dat de betreffende gelden slechts zijn behandeld als een willekeurige andere zaak die kan worden vervoerd, verwerkt, opgehaald of geleverd. Ten slotte heeft de officier van justitie geen geldwisseltransacties ten laste gelegd onder 1, zodat onderdeel f onbesproken kan blijven.
De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van een overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 2:3a, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht, opzettelijk begaan.
2.
medeplegen van een overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 3, eerste lid van de Wet inzake de geldtransactiekantoren, opzettelijk begaan.
De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
Hoofdstraf
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende enkele maanden als medepleger schuldig gemaakt aan het zonder vergunning van de Nederlandsche Bank uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener en het werkzaam zijn als een geldtransactiekantoor. Hij heeft voor derden internationale geldtransfers en betaalrekeningtransacties uitgevoerd en onderhield telefonische contacten met de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3].
[medeverdachte 4] en met derden. De verdachte beheerde de tegoeden voor derden op betaalrekeningen waarop ontvangen en uitgekeerde gelden geadministreerd werden. Hij noteerde de ingelegde en de uitgaande gelden met vermelding van viercijferige codes met bijnamen waaruit de saldi van de betaalrekeningen kunnen worden afgeleid uit de geadministreerde kassaldi. In de administratie werden bovendien bedragen in Britse ponden en in euro’s met een omwisselkoers opgenomen. De verdachte voerde ook geldwisseltransacties uit; hij wisselde grote geldbedragen van kleine naar grote coupures. Daarnaast beheerde hij een zogenaamde geldstash en gaf hij instructies aan geldkoeriers die grote geldbedragen vanuit Frankrijk en Duitsland vervoerden naar Amsterdam waar die geldbedragen werden ontvangen door de verdachte. Hierdoor heeft de verdachten niet alleen deelgenomen aan het ondergronds bankieren, maar ook anderen daartoe in staat gesteld.
De verdachte heeft met zijn handelen de integriteit van het financiële stelsel geschaad. Dit is een ernstig feit. Verdachte heeft het overheidstoezicht op geldstromen doorkruist. Het overheidstoezicht dient juist ter bescherming van de integriteit van het financiële stelsel, van de consument en van de samenleving. De verdachte heeft zich bewust onttrokken aan het toezicht dat op bankkantoren behoort te worden gesteld en heeft dusdoende het witwassen van crimineel vermogen en de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Een dergelijke handelwijze vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Op dergelijke ernstige feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 februari 2012 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Hierin wordt aanleiding gezien een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Een voorwaardelijk strafdeel moet de verdachte er voorts van weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Bijkomende straf
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen voorwerpen op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd te verklaren. Van deze lijst is een kopie aan dit vonnis gehecht als bijlage III.
De in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 7 en onder de nummers 16 tot en met 69 van de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden verbeurd verklaard. Die verbeurdverklaring zal worden opgelegd als bijkomende straf voor de bewezenverklaarde feiten. Voor een deel betreft het voorwerpen met betrekking tot welke de feiten zijn begaan (de gelden, geldtelmachines en valsgelddetector), voor een deel betreft het voorwerpen die tot het begaan van het misdrijf zijn bestemd (de nog niet gebruikte communicatieapparatuur), voor het overige deel betreft het voorwerpen met behulp van welke de feiten zijn begaan (overige voorwerpen).
Van de in beslag genomen voorwerpen vermeld op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 8 tot en met 15 zal de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende, nu niet kan worden vastgesteld dat deze goederen aan de verdachte toebehoren.
Alles afwegend worden na te noemen straffen passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1, 2, 6 en 7 van de Wet op de economische delicten, artikel 2: 3a van de Wet op het financieel toezicht en de artikelen 1 en 3 van de Wet inzake de geldtransactiekantoren zoals deze luidden ten tijde van het plegen van de feiten.
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, twaalf (12) maanden groot niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op twee (2) jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten 1 en 2 de voorwerpen met de nummers 1 tot en met 7 en 16 tot en met 69 op de lijst van lijst van inbeslaggenomen voorwerpen;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de voorwerpen met de nummers 8 tot en met 15 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van den Bos, voorzitter,
en mrs. Kalk en Blagrove, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 februari 2013.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I bij vonnis van 25 januari 2013:
TEKST NADER OMSCHREVEN TENLASTELEGGING.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 oktober 2011 tot en met 30 januari 2012, te Amsterdam, althans (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens)
opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van
betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van
de Wet op het Financieel Toezicht, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of
zijn mededader(s) ten behoeve van en/of op verzoek van meerdere begunstigde(n) en/of
betaler(s) [naam 1] en/of [naam 2] en/of één of meer ander(en) één of meer (contante) geldtransactie(s) en/of (één of meer (contante) geldtransfer(s) uitgevoerd en/of voor rekening van een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) ontvangen en/of aan een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) beschikbaar gesteld en/of voor een of meer van de voornoemde begunstigde(n) en/of betaler(s) gehouden;
Artikel 2:3a lid 1 Wet op het Financieel Toezicht
Artikelen 1, 2 en 6 Wet op de Economische Delicten
(bankieren zonder vergunning)
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 14 oktober 2011 tot en met 30 januari 2012, te Amsterdam, althans (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (telkens)
opzettelijk als geldtransactiekantoor werkzaam is geweest, immers
heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) beroepsmatig en/of
bedrijfsmatig ten behoeve van en/of op verzoek van begunstigde(n) en/of
betaler(s) [naam 3] (Zaaksdossier Gesner) en/of [naam 4] (Zaaksdossier Coanda) en/of één of meer ander(en) één of meer (contante) geldtransactie(s) uitgevoerd, te weten
-(meermalen) (grote) geldbedragen omgewisseld van kleine naar grote coupures;
Artikelen 1 en 3 Wet inzake de Geldtransactiekantoren
Artikelen 1, 2 en 6 Wet op de Economische Delicten
(wisselen zonder vergunning)