Parketnummer: 10/960274-11
Datum uitspraak: 25 februari 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres] [woonplaats],
raadsman mr. C.F. Korvinus, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2013.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging, waarbij de oorspronkelijke opgave van het feit als bedoeld in artikel 261, derde lid van het Wetboek van Strafvordering op vordering van de officier van justitie is aangepast. De tekst van de aangepaste tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Rip heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
- de verbeurdverklaring ten aanzien van de voorwerpen vermeld onder de nummers 1 tot en met 3 van de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 26 oktober 2011 tot en met 30 januari 2012, te Amsterdam en Frankrijk en Duitsland tezamen en in vereniging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en zijn mededaders, meerdere voorwerpen, te weten meerdere grote geldbedragen verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en gebruik gemaakt van deze voorwerpen, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar,
- grote geldbedragen vanuit Frankrijk en Duitsland opgehaald en vervolgens overgebracht naar Nederland en
- grote geldbedragen in Nederland in ontvangst genomen en
- grote geldbedragen voorhanden gehad.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlasteleggingen kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaringen verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, zoals vermeld op de aangehechte bijlage II, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
NADERE BEWIJSOVERWEGINGEN
De raadsman heeft vrijspraak bepleit omdat - kort weergegeven - op geen enkele wijze bewezen kan worden dat de door de verdachte en zijn vader vervoerde gelden afkomstig zijn uit enig misdrijf. Uit het dossier is gebleken dat het legale gelden van kledingverkoop door kledinggroothandels betreffen. Er kan derhalve geen sprake zijn van enige vorm van witwassen.
De rechtbank komt evenwel tot een ander oordeel.
De verdachte heeft geldbedragen in samenwerking met anderen voorhanden gehad die middellijk of onmiddellijk afkomstig waren van enig misdrijf en heeft hiervan wetenschap gehad. Gezien het aantal transporten waarmee de geldbedragen tussen Frankrijk, Duitsland en Nederland werden vervoerd, de wijze waarop en de langere periode waarin een en ander plaatsvond is dit witwassen bovendien te kwalificeren als gewoontewitwassen.
De bewezenverklaarde geldtransporten vonden plaats onder voor transport van legale gelden ongebruikelijke omstandigheden die aanzienlijke veiligheidsrisico’s met zich meebrachten. Voorts zijn ook de wijze waarop bij de verdachte en zijn mededaders het geld is aangetroffen, de grootte van de aangetroffen coupures, de in versluierd taalgebruik gevoerde telefoongesprekken - in onderlinge samenhang bezien - aan te merken als objectieve omstandigheden, zogeheten typologieën, die kenmerkend zijn voor witwassen.
De verdachte heeft in opdracht van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geldbedragen opgehaald bij onbekenden in Frankrijk en Duitsland. Het vervoer van deze geldbedragen geschiedde in heimelijke ruimtes in personenvoertuigen. De grote hoeveelheden contant geld voor een groot deel bestaande uit kleine coupures werden niet bij een officiële bancaire instelling afgeleverd, maar vervolgens in (plastic) zakken afgegeven aan medeverdachte [medeverdachte 1] in woningen te Amsterdam. Daarnaast kreeg de verdachte van de medeverdachten te horen in welke (al dan niet grote) coupures hij de geldbedragen moest omzetten. Ook maakte verdachte gebruik van de geldbedragen, doordat zijn ‘maandsalaris’ hieruit afkomstig was.
Van de gelden is niets bekend geworden over de herkomst, de bestemming en de uiteindelijke begunstigden. Na inbeslagname heeft niemand zich als eigenaar van het in beslag genomen geld gemeld, hetgeen zeer onwaarschijnlijk is bij een legale herkomst van zo grote geldbedragen. Ook heeft de verdachte geen verifieerbare verklaring gegeven over de (legale) herkomst van het geldbedragen met een dergelijke omvang. Voornoemde omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden van witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Bij gebreke van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk aan te merken verklaring omtrent de herkomst van het geld kan het niet anders zijn, dan dat de geldbedragen die de verdachte voorhanden heeft gehad toen hij deze vervoerde op de hiervoor omschreven wijze, van misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dat wist. Daarmee heeft de verdachte zich ten aanzien van die geldbedragen schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen.
Het bewezen feit levert op:
het medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen.
De verdachte is strafbaar.
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit,
de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders gedurende enkele maanden schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. De verdachte is met de auto - ook in aanwezigheid van anderen - naar plaatsen in Frankrijk en Duitsland gereden en heeft van onbekende derden grote geldbedragen ontvangen. Hij heeft deze geldbedragen geplaatst in een verborgen compartiment in de auto, vanuit Frankrijk en Duitsland vervoerd naar Amsterdam en afgegeven aan de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. De verdachte heeft ook gebruik gemaakt van die geldbedragen door salaris voor zijn diensten als geldtransporteur te incasseren.
Door zo te handelen, heeft de verdachte zijn mededaders in staat gesteld om ondergronds en zonder vergunning te bankieren.
Dit is een ernstig feit. Witwassen faciliteert onderliggende criminaliteit en crimineel vermogen, vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de samenleving. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Hoofdstraf
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 14 januari 2013 niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Hierin wordt aanleiding gezien een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Een voorwaardelijk strafdeel moet de verdachte er voorts van weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Bijkomende straf
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen voorwerpen op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd te verklaren. Van deze lijst is een kopie aan dit vonnis gehecht als bijlage III.
De in beslag genomen voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 3 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden verbeurd verklaard. Die verbeurdverklaring zal worden opgelegd als bijkomende straf voor het bewezenverklaarde feit, nu het feit met behulp van voorwerp 1 en met betrekking tot de voorwerpen 2 en 3 is begaan.
Alles afwegend worden na te noemen straffen passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes (6) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op twee (2) jaar, na te melden voorwaarden overtreedt;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor het feit de voorwerpen met de nummers 1 tot en met 3 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van den Bos, voorzitter,
en mrs. Kalk en Blagrove, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 februari 2013.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I bij vonnis van 25 februari 2013:
TEKST NADER OMSCHREVEN TENLASTELEGGING.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 oktober 2011 tot en met 30 januari 2012, te Amsterdam, althans (elders) in Nederland, en/of Frankrijk en/of Duitsland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, althans zich schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen, immers heeft hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s), meerdere voorwerpen, te weten meerdere grote geldbedragen (van in totaal enkele miljoenen euro’s) verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en/of gebruik gemaakt van deze voorwerpen, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met elkaar, althans ieder voor zich, toen en daar (telkens),
- grote geldbedragen vanuit Frankrijk en/of Duitsland opgehaald en/of laten ophalen en/of vervolgens overgebracht en/of (laten) overbrengen naar Nederland en/of
- grote geldbedragen in Nederland in ontvangst genomen en/of
- grote geldbedragen voorhanden gehad;
(artikel 420 ter/ bis/quater Wetboek van Strafrecht)