ECLI:NL:RBROT:2013:BZ2561

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
400617 - HA ZA 12-385
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een vaststellingsovereenkomst en verjaring van de vordering

In deze zaak vorderde de eiseres, [X] B.V., nakoming van een vaststellingsovereenkomst die zij had gesloten met de rechtsvoorgangster van Chevron, Texaco Nederland B.V. De overeenkomst betrof de sanering van een verontreinigd perceel dat door Texaco was gebruikt als tankstation. De eiseres stelde dat Texaco haar verplichtingen uit de overeenkomst niet was nagekomen, terwijl Chevron zich op verjaring beriep. De rechtbank Rotterdam oordeelde dat de vordering van eiseres was verjaard. De verjaringstermijn van vijf jaar begon te lopen na de datum waarop de vordering opeisbaar werd, wat volgens de rechtbank op 2 november 2002 was. De rechtbank overwoog dat er geen stuitingshandelingen waren verricht door eiseres voor de verjaringstermijn verstreek. De rechtbank wees de vordering van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten van Chevron. De uitspraak werd gedaan op 13 februari 2013.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel
zaaknummer / rolnummer: 400617 / HA ZA 12-385
Vonnis van 13 februari 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] B.V.,
gevestigd te Dongen,
eiseres,
advocaat mr. J.P.M.M. Heijkant,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CHEVRON NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. C. Burgemeestre.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Chevron genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres] heeft met de rechtsvoorgangster van Chevron (Texaco Nederland B.V., hierna: Texaco) een vaststellingsovereenkomst gesloten, ondertekend door de respectieve partijen op 10 november 1998 en 5 november 1998. In die overeenkomst komt, voor zover thans van belang, het volgende voor:
“in aanmerking nemende:
a. [eiseres] is eigenares van het perceel met opstallen (…) gelegen te [adres 1] (…).
b. [eiseres] verkreeg bovengenoemde onroerende zaak in eigendom (…) in 1990.
c. Op genoemd perceel is meerdere jaren een Texaco-tankstation gevestigd geweest. Bij vanaf 1984 ter plaatse uitgevoerde ondezoeken is verontreiniging van grond en grondwater aangetroffen.
Ten tijde van de hierboven onder b. bedoelde verkoop had Texaco op onderhavig perceel reeds enkele jaren saneringswerkzaamheden c.q. beheersingswerkzaamheden verricht dan wel doen verrichten.
d. In 1993 zijn de hierboven onder c. bedoelde werkzaamheden gestaakt. Thans is echter nog immer een (rest)verontreiniging op en buiten genoemd perceel aanwezig. Hier zij verwezen naar het bij partijen bekende rapport “Aanvullend bodemonderzoek en saneringsplan voormalig Texaco-tankstation Gerardus Majellastraat 29 te Dongen” van juni 1995, uitgevoerd door Tauw Milieu B.V.
e. Partijen verschilden van mening voor wiens rekening het verwijderen van de thans nog aanwezige verontreiniging dient te komen. (…)
f. Partijen hebben thans overeenstemming bereikt, welke overeenstemming zij, ter beëindiging van het genoemde tussen hen gerezen geschil, wensen vast te leggen zoals hierna omschreven;
verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1. Texaco verbindt zich om de gehele verontreiniging op meergenoemd perceel en voorzover zij zich heeft verspreid op de aanpalende percelen te (doen) saneren conform een door Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Brabant, dan wel het daarvoor in de plaats tredende bevoegd gezag WBB, goed te keuren saneringsplan.
2. Binnen tien dagen na ondertekening van deze overeenkomst door beide partijen zal Texaco aan Tauw Milieu B.V. of aan een ander door Texaco aan te wijzen onderzoeksbureau opdracht geven om een actueel (dat wil zeggen in overeenstemming met de op dit moment bij de overheid bestaande inzichten met betrekking tot de wijze en de mate van saneren) saneringsplan op te stellen en dit plan binnen 8 weken na deze opdrachtverstrekking gereed te hebben. (…)
3. Texaco zal het hierboven bedoelde saneringsplan zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 2 weken na het gereedkomen van het definitieve saneringsplan, bij het bevoegde gezag (Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant) ter goedkeuring indienen.
4. Binnen 30 dagen na ontvangst van bedoelde goedkeuring dient Texaco een aanvang te (doen) nemen met de saneringswerkzaamheden conform het door het bevoegde gezag goedgekeurde saneringsplan. De sanering zal zonder onderbreking worden uitgevoerd.
5. (…)
6. (…)
7. (…)
8. [eiseres] levert in genoemde kosten een totale en eenmalige bijdrage van f 15.000,- (zegge: vijftienduizend gulden).
9. (…)
10. Na ontvangst van genoemd bedrag door Texaco zal deze van [eiseres] met betrekking tot onderhavige verontreiniging en al hetgeen daarmede samenhangt niets meer te vorderen hebben.
Nadat de provincie Noord-Brabant, c.q. het daarvoor in de plaats tredend bevoegd gezag WBB, zich schriftelijk akkoord heeft verklaard met de uitgevoerde sanering, zal de eigenaar van het perceel ([eiseres] en/of haar rechtsopvolger(s)) Texaco terzake van de geconstateerde verontreiniging niet nader aanspreken. Deze verplichting kan worden opgevat als een kwalitatieve verbintenis als bedoeld in artikel 6:252 BW. (…)”
2.2. Texaco heeft aan Geofox Oldenzaal opdracht verleend tot het opstellen van een saneringsplan voor de bodemverontreiniging ter plaatse van het voormalige Texaco-tankstation aan de [adres 1] (hierna: de Locatie). Geofox Oldenzaal heeft het saneringsplan op 29 januari 2002 aan Texaco doen toekomen. In dit plan komt, voor zover thans van belang, het volgende voor:
“2.8 Terreingegevens
Voor zover bekend is de tankinstallatie (boven- en ondergronds) na sluiting van het tankstation geheel verwijderd.
Het voormalige garagebedrijf wordt momenteel gebruikt door een automaterialenhandel en een bedrijf in meet- en regeltechniek. Het terrein van het voormalige tankstation is momenteel in gebruik als parkeerplaats. Voorzover bekend blijft het gebruik van het terrein ongewijzigd. (…)
3. Verontreinigingssituatie (…)
3.2 Verontreinigingssituatie
Grond
Op de locatie zijn twee verontreinigingskernen te onderscheiden, nl:
• Een verontreiniging door met name benzineprodukt ter plaatse van de voormalige tankinstallatie. De verontreiniging strekt zich uit tot aan de overzijde van de Majellastraat.
• Een verontreiniging door smeerolie (en/of afgewerkte olieprodukten) onder en buiten de voormalige werkplaats.
Grondwater (…)
4. Risico’s en urgentiebepaling (…)
4.2 Uitgangspunten en aannames voor de risicobeoordeling (…)
De volgende uitgangspunten zijn gehanteerd bij de diverse toetsingen (…):
humaan
• ten aanzien van het bodemgebruik wordt onderscheid gemaakt tussen wonen zonder tuin (woonhuis nr 29) en werken/industrie/maatschappelijk cultureel (bedrijfsruimte en buitenterrein);
• (…)
5. Afweging saneringsvarianten
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een afweging gemaakt tussen de meest sobere en doelmatige multifunctionele variant en de meest sobere en doelmatige IBC-variant. Daarnaast wordt op basis van de MF-IBC-afweging een keuze gemaakt voor de te hanteren saneringsvariant. De afweging vindt plaats op basis van financiële en locatie specifieke omstandigheden (LSO). (…)
5.2 Multifunctionele variant
Doel
Het doel van een multifunctionele variant is herstel van de multifunctionele eigenschappen van de bodem door het verwijderen van de verontreiniging.
Methode
De multifunctionele variant bestaat in onderhavig geval uit het ontgraven van de met minerale olie en BTEX (opm. rechtbank: BTEX is een acroniem van benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen) verontreinigde grond tot circa 4 meter onder maaiveld en het onttrekken van het met minerale olie en BTEX verontreinigde grondwater, waarbij de betreffende streefwaarden als terugsaneerwaarden gehanteerd worden.
Ten behoeve van de sanering zal het woonhuis (nr 29) en het kantoor (voormalige showroom) van de automaterialenhandel moeten worden gesloopt en opnieuw worden opgebouwd. Tijdens het ontgraven zullen voorzieningen moeten worden getroffen bij de voormalige garage (steunconstructie om graven onder muur mogelijk te maken) en ter hoogte van het woonhuis op nr 35 (grondkerende constructie omdat graven onder talud hier niet mogelijk is). (…)
Kosten (…)
De kosten voor uitvoering van de multifunctionele variant zijn geraamd op circa
€ 631.800,--. (…)
5.3 IBC-variant
Doel (…)
Doel van een IBC-variant is het tegen zo laag mogelijke kosten, tot aanvaardbare waarden terugbrengen van de verspreidingsrisico’s door het isoleren en beheersen van een bodemverontreiniging, waarbij de werking van de hiertoe getroffen maatregelen/ voorzieningen periodiek worden gecontroleerd. Hierbij dienen de voornoemde risico’s te worden beoordeeld op basis van de (toekomstige) bestemming van het terrein.
Methode
Er van uitgaande dat de bestemming en inrichting van het terrein gelijk zal blijven, dienen de saneringsmaatregelen er toe te leiden dat de geconstateerde verspreidingsrisico’s worden opgeheven.
De IBC-sanering bestaat uit de volgende fases:
1. aanbrengen monitorings- en beheerssysteem grondwaterverontreiniging;
2. monitoring/beheersing van de verspreiding. (…)
Kosten (…)
De kosten voor uitvoering van de IBC variant zijn geraamd op circa € 96.850,--. (…)
Op basis van de financiële LSO mag worden gekozen voor de IBC-variant. Teneinde de toekomstige monitorings- en beheersinspanningen te verminderen is in onderhavige situatie er voor gekozen om een zogeheten IBC+sanering uit te voeren. (…)
6 Uitwerking IBC+ saneringsvariant (…)
6.3 Grondwerkzaamheden
De eenvoudig toegankelijke verontreinigde grond zal worden ontgraven en afgevoerd (…). Uitgangspunt hierbij is dat er geen sloop plaatsvindt, de ontgraving plaatsvindt onder talud 1:1 en er geen grondkerende of ondersteunende maatregelen zullen plaatsvinden. In tekening 4 is de omvang van de geplande ontgraving weergegeven.
Opgemerkt wordt dat (vanwege locatiespecifieke omstandigheden en om civieltechnische beperkingen) grondverontreinigingen met minerale olieprodukten in de bodem zullen achterblijven onder het woonhuis, de automaterialenhandel en onder het wegdek van de Gerardus Majellastraat en de aanliggende trottoirs. Ter afscherming van deze verontreiniging van het schone aanvulzand zal er een folie tussen de verontreinigde grond en de ‘schone’ grond worden aangebracht. (…)”
2.3. Bij brief gedateerd 20 maart 2002 heeft de Provincie Noord-Brabant (hierna: de Provincie) het volgende aan Geofox Oldenzaal bericht:
“Naar aanleiding van uw melding op 11 mei 2001 ingevolge artikel 28 van de Wbb, waarin u het voornemen kenbaar maakt de bodem te saneren op de locatie Gerardus Majellastraat 29-33 in Dongen, doen wij u de beschikking met de bijbehorende gewaarmerkte bescheiden ingevolge de artikel 29, 37 en 39 Wbb toekomen.
Vanaf 21 maart 2002 zal de beschikking met de hieraan ten grondslag liggende stukken gedurende zes weken (…) ter inzage liggen. (…)”
In de beschikking staat, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
“(…)3. Zienswijze (…)
De mondelinge zienswijze van dhr. [belanghebbende eiseres] heeft betrekking op:
1. het niet voorzien van volledige verwijdering van de grond- en grondwaterveronreiniging in verband met eerder gemaakte afspraken met de opdrachtgever van de saneerder (Texaco).(…)
Overwegingen ten aanzien van de mondeling ingebrachte zienswijze van dhr. [belanghebbende eiseres]
1. Voor de motivatie inzake afwijkingen van de multifunctionele saneringsvariant wordt verwezen naar de overwegingen ten aanzien van de ingebrachte zienswijze van (…). Volledigheidshalve voegen wij hieraan toe dat de afspraken tussen de opdrachtgever van de sanering en private partijen een privaatrechtelijke kwestie betreft. De rol van de provincie inzake deze kwestie beperkt zich tot het beoordelen van de ingediende stukken aan de wettelijke uitgangspunten cq. de provinciale beleidsregels.
Het vorenstaande brengt ons tot de conclusie dat de ingebrachte zienswijzen voor ons geen aanleiding zijn de beschikking te wijzigen ten opzichte van de ontwerp-beschikking. (…)
5. Overwegingen (…)
Sanering (…)
Op basis van deze afweging is gekozen voor de uitvoering van een IBC+-variant. De uitvoering van een IBC+-saneringsvariant heeft tot gevolg, dat de functionele eigenschappen van de bodem voor mens, plant en dier niet worden hersteld. De verontreiniging wordt immers niet of niet geheel verwijderd. (…)
6 Besluit
GEDEPUTEERDE STATEN VAN NOORD-BRABANT;
gelet op de Wet bodembescherming en de Provinciale Milieuverordening Noord-Brabant;
BESLUITEN:
1. vast te stellen dat er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging;
2. vast te stellen dat direct na het onherroepelijk worden van deze beschikking met de sanering moet worden begonnen;
3. in te stemmen met het saneringsplan. ”
2.4. Op 21 november 2002 heeft de Provincie het volgende aan Geofox bericht:
“Op 19 augustus 2002 hebben Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een beslissing genomen op het bezwaar van de heer Albers inzake de sanering van de [adres 1].
Deze beslissing zenden wij u hierbij toe. U treft bij dit schrijven ook de definitieve beschikking voor de betreffende locatie aan.
Abusievelijk hebben wij u de stukken niet onmiddellijk na het nemen van de beslissing toegestuurd.”
2.5. Bij brief van 17 augustus 2004 heeft de Provincie het volgende aan Geofox-Lexmond bericht:
“Naar aanleiding van het bij uw brief van 23 april 2004 ontvangen evaluatierapport inzake een uitgevoerde grondsanering ter plaatse van [adres 1], berichten wij u het volgende. (…)
Op grond van de evaluatiegegevens (…) blijkt, dat aan de doelstelling om uiteindelijk te komen tot een stabiele eindsituatie met gehalten beneden de tussenwaarden nog niet is voldaan.
Hierover heeft overleg plaatsgevonden (…)
Wij kunnen thans instemmen met de uitgevoerde sanering tot nu toe.
Verder onderschrijven wij de vervolgfase van de grond- en grondwatersanering inhoudende de monitoring van de natuurlijke afbraak conform het saneringsplan hetgeen ook beschreven staat in onze beschikking van 20 maart 2002, kenmerk 820872. (…)”
2.6. Op 11 februari 2009 heeft Chevron het volgende aan [eiseres] geschreven:
“Allereerst onze excuses voor de tijd die het heeft geduurd om bij u op de bovenstaande kwestie terug te komen. Zoals reeds is gezegd, hebben wij besloten ons in deze kwestie juridisch te laten adviseren, hetgeen enige tijd in beslag heeft genomen.
Uit dit juridisch advies is gebleken dat er in ieder geval op juridische gronden geen verplichting op Chevron rust om de kosten van de sanering (in verband met de wijziging van het gebruik) van het voornoemde perceel te dragen. Bij nadere bestudering van de door u aangehaalde vaststellingsovereenkomst van 10 november 1998 (“de vaststellingsovereenkomst”) is Chevron gebleken dat zij aan haar verplichtingen op basis van deze vaststellingsovereenkomst heeft voldaan. Zij heeft immers de sanering conform het saneringsplan uitgevoerd, welk saneringsplan (en het evaluatierapport van de uitgevoerde sanering) door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant is goedgekeurd. Op dit moment treft Chevron – ter uitvoering van het nazorgplan – nog nazorgmaatregelen. (…)”
2.7. Op 21 december 2011 heeft de Provincie een Beschikking vaststellen ernst en spoed en instemmen deelsaneringsplan Wet Bodembescherming (Wbb) aan [eiseres] doen toekomen. In die Beschikking, komt voor zover thans van belang, het volgende voor:
“(…) 4. Beschrijving verontreinigingssituatie
Op 20 maart 2002 is een beschikking (…) genomen op de ernst van de grond(water) verontreiniging (…). Daarnaast is destijds is ingestemd met het sanerings- en monitoringsplan uitgaand van een IBC+-variant. Bij gebruikswijzigingen dient echter een nieuwe beoordeling te worden uitgevoerd. (…)
In verband met de geplande gebruikswijziging is in mei 2011 door Geofox-Lexmond een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd. Hierin is vastgesteld dat de verontreinigingssituatie nagenoeg hetzelfde is als na de uitgevoerde sanering in 2003. Uitzondering hierop vormt de verontreiniging met minerale olie (zwaardere oliesoort). Ter plaatse van de voormalige werkplaats, waar nog geen bodemsanering is uitgevoerd, is een verontreiniging met minerale olie (zwaardere oliesoort) aangetroffen. (…) De verontreiniging met minerale olie (zwaardere oliesoort) valt geheel binnen de contour van de grond(water)verontreiniging met minerale olie en vluchtige aromaten (BTEXN) waarop wij op 20 maart 2002 een beschikking hebben genomen.
4.1 Bepaling ernst
Binnen het in 2002 door ons beschikte geval van ernstige bodemverontreiniging is sprake van een verontreinigingsspot met minerale olie (zwaardere oliesoort) in de grond en het grondwater. (…)
6. Saneringsplan
De locatie is momenteel braakliggend. Het gebruik wijzigt na afloop van de sanering in “wonen zonder tuin”. (…)
6.4 Nazorg en gebruiksbeperkingen na afloop sanering
Na afloop van de sanering zal er een restverontreiniging op de locatie achterblijven. Daarom moeten, naast de al op basis van het nazorgplan met kenmerk N8594/JBR/bth, d.d. april 2004 van toepassing zijnde nazorg, nazorgmaatregelen worden genomen en gelden er gebruiksbeperkingen. (…)”
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert (kort gezegd) bij vonnis Chevron te veroordelen haar onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de vaststellingsovereenkomst die zij heeft gesloten in november 1998 met de rechtsvoorgangster van Chevron (Texaco Nederland B.V.), met veroordeling van Chevron in de kosten van het geding.
3.2. Chevron heeft tegen de vordering – samengevat - het volgende aangevoerd.
- De vordering van [eiseres] is verjaard.
- Chevron was op grond van de vaststellingsovereenkomst slechts verplicht tot het uitvoeren van een functiegerichte sanering conform de Wbb. Aan de deze verplichting heeft Chevron voldaan.
- [eiseres] heeft geen schade geleden nu zij ten tijde van de aankoop van de Locatie op de hoogte was van de verontreiniging en derhalve een lagere koopprijs daarvoor heeft betaald dan wel had moeten betalen,
met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het geding.
4. De beoordeling
4.1. Chevron beroept zich op verjaring van de vordering van [eiseres]. Chevron stelt daartoe dat, nu niet is gebleken dat er stuitingshandelingen zijn verricht, de vordering vijf jaren na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, ofwel omstreeks 11 november 2003 is verjaard.
Volgens [eiseres] is de vordering niet verjaard en zij voert daartoe aan dat
- er een voorwaardelijke goedkeuring van Gedeputeerde Staten (hierna: GS) d.d. 20 maart 2002 was voor het saneringsplan van Chevron;
- Chevron tot begin 2009 de overeenkomst is nagekomen en zij verwijst daartoe naar de onder 2.6 aangehaalde brief.
In reactie op het eerste door [eiseres] aangevoerde punt stelt Chevron er geen sprake was een voorwaardelijke goedkeuring. De bepaling dat bij wijziging van het gebruik de risico’s opnieuw dienen te worden beoordeeld, is een standaardoverweging die volgt uit de Wbb.
Ten aanzien van het tweede punt stelt Chevron dat [eiseres] hiermee heeft bevestigd dat zij voor de betekening van de inleidende dagvaarding geen stuitingshandelingen heeft verricht. Zoals reeds bij conclusie van antwoord gesteld was de vordering opeisbaar direct na 10 november 1998. Bij haar conclusie van repliek stelt Chevron verder dat, indien zulks niet opgaat, de vordering opeisbaar was direct na 29 januari 2002 (datum saneringsplan), na 20 maart 2002 (instemming GS met het saneringsplan), of na 17 augustus 2004 (goedkeuring van het Evaluatierapport door GS).
4.2. Ingevolge artikel 3:307 lid 1 BW verjaart een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit een overeenkomst tot een doen door verloop van vijf jaren na aanvang van de dag, volgende op die waarop de vordering opeisbaar is geworden.
Gelet op het bepaalde in artikel 3 van de vaststellingsovereenkomst diende Chevron 30 dagen na ontvangst van de goedkeuring van het saneringsplan door de Provincie aan te vangen met de saneringswerkzaamheden.
Er was dan ook sprake van een verbintenis onder tijdsbepaling. De beschikking van de Provincie van 20 maart 2002 ter zake (zie hiervoor onder 2.3) is 6 weken na de beslissing van 19 augustus 2002 (de brief van de Provincie aangehaald hiervoor onder 2.4.) definitief geworden. Chevron gaat weliswaar uit van opeisbaarheid vanaf 20 maart 2002, maar zij kon de saneringswerkzaamheden destijds nog niet (doen) aanvangen nu die beschikking nog niet definitief was, zoals [eiseres] terecht heeft aangevoerd.
Onduidelijk is wat [eiseres] heeft bedoeld met haar beroep op de onder 2.7 aangehaalde brief. Uit deze brief blijkt noch dat de verjaring niet is aangevangen noch dat [eiseres] de verjaring heeft gestuit.
De termijn van verjaring van de verbintenis tot saneren is derhalve 30 dagen na 2 oktober 2002 (vlg. sub 4 van de vaststellingsovereenkomst, zoals aangehaald onder 2.1) gaan lopen, ofwel op 2 november 2002 en was vanaf dat moment opeisbaar. De vordering is dan ook vijf jaar daarna, op 2 november 2007 verjaard.
Zelfs indien wordt uitgegaan van de datum van aanvang van de feitelijke sanering (16 juni 2003) geldt dat de vordering is verjaard, nl. op 16 juni 2008.
Immers, vaststaat dat [eiseres] voor 23 april 2012 (betekening dagvaarding) geen stuitingshandelingen heeft verricht.
4.3. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Chevron tot op heden begroot op:
- griffierechten € 575,-
- advocaatkosten € 904,- (2 punten x tarief II ad € 452)
€ 1.479,-
==========
4.4. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook op de navolgende wijze worden toegewezen.
4.5. De door Chevron over de proceskosten en de nakosten gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen, nu die niet door [eiseres] is bestreden en voldoende steun vindt in de wet.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Chevron Netherlands B.V. tot op heden begroot op € 1.479,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de uitspraak van dit vonnis;
veroordeelt [eiseres] in de kosten die na dit vonnis zullen ontstaan, begroot op:
- €131,- aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de uitspraak van dit vonnis;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op
13 februari 2013.?