vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: C/11/98433 / HA ZA 12-2137
Vonnis van 20 februari 2013
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] BEHEER B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
eiseres,
advocaat mr. R. Sinke,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Y] BEHEER B.V.,
gevestigd te Gorinchem,
gedaagde,
advocaat mr. N.M. Jonker.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 februari 2013 waarin een comparitie van partijen is bepaalt;
- het proces-verbaal van comparitie van 23 november 2012.
1.2. Vervolgens is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De heer [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) is enig aandeelhouder/bestuurder van [eiseres]. Deze beheersmaatschappij is enig aandeelhouder/bestuurder van STC Repairs B.V. (hierna: STC). STC houdt zich bezig met technische advisering voor de staalsector, met name op het gebied van zeescheepvaart.
2.2. De heer [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]) is enig aandeelhouder/bestuurder van [gedaagde]. Deze beheersmaatschappij is enig aandeelhouder/bestuurder van HM Holland Contracting (hierna: HMHC) en van [Z] Netherlands B.V. (hierna: [betrokken BV]). HMHC drijft een uitzend- en detacheringsbureau onder meer in de offshore en scheepvaartindustrie. [betrokken BV] houdt zich bezig met het ontwerpen en uitvoeren van projecten ten behoeve van wind-energie, olie en gaswinning. [betrokken BV] is opgericht op 15 juni 2009.
3.3. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn bekenden van elkaar. De naam [betrokken BV] is een samenvoeging van de voornaam van [betrokkene 2] ([a ]) en de voornaam van [betrokkene 1] ([b ]).
3.4. Vanaf 2007 hebben STC en HMHC samengewerkt. Die samenwerking hield (in ieder geval) in dat STC klussen/projecten regelde en contact met klanten onderhield en dat HMHC het daartoe benodigde personeel leverde.
3.5. [betrokken BV] huurt sinds 2009 van Comwonen het voormalige Verolme-terrein (hierna: het Verolme-terrein) aan de Oostdijk 29 in Rotterdam. STC en HMHC huren van [betrokken BV] ieder een deel van dit terrein tegen “kostprijs”.
3.6. Sinds eind 2010 werken STC en HMHC niet meer samen.
3.7. [betrokken BV] heeft aan STC de huur van het terrein per 31 maart 2011 respectievelijk per 30 juni 2012 opgezegd. STC heeft een beroep op huurbescherming (de rechtbank begrijpt: ontruimingsbescherming) gedaan en heeft daartoe een verzoekschrift ex artikel 7:230a BW bij de kantonrechter van deze rechtbank ingediend.
3. De vordering
3.1. [eiseres] vordert – samengevat – dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] wordt veroordeeld om – op straffe van verbeurte van een dwangsom – binnen zeven dagen na betekening van het vonnis 50% van de aandelen in [betrokken BV] Netherlands B.V. (hierna: [betrokken BV]) aan [eiseres] te leveren en over te dragen, ten overstaan van een door [eiseres] aan te wijzen notaris, en mee te werken aan inschrijving van [eiseres] als bestuurder van [betrokken BV] bij de Kamer van Koophandel, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2. [eiseres] stelt daartoe het volgende.
[betrokkene 1] heeft het initiatief genomen om het Verolme-terrein te gaan huren. Speciaal daartoe is [betrokken BV] opgericht. Zolang de echtscheiding waarin [betrokkene 1] toen was verwikkeld nog niet was afgerond, leek het hem verstandig om op papier nog geen binding te hebben met [betrokken BV]. Na afwikkeling van de echtscheiding (inmiddels, in 2011, een feit) zou [betrokkene 1], althans [eiseres] mede-aandeelhouder en bestuurder van [betrokken BV] worden. Alle feiten en omstandigheden wijzen op een dergelijke (overigens mondelinge) overeenkomst, te weten: de aanloop naar de samenwerking en de oprichting van [betrokken BV], de manier waarop [betrokkene 1]/STC zich heeft gedragen (als bestuurder en financier van [betrokken BV]) en de manier waarop is vorm gegeven aan de huurrelatie tussen STC en [betrokken BV].
4. Het verweer
4.1. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, zulks uitvoerbaar bij voorraad.
4.2. [gedaagde] betwist het bestaan van de overeenkomst en betwist ook de door [eiseres] in verband met de overeenkomst gestelde feiten en omstandigheden.
5. De beoordeling
5.1. [gedaagde] betwist de door [eiseres] gestelde koopovereenkomst met betrekking tot 50% van de aandelen in [betrokken BV] integraal. De rechtbank zal hierna veronder-stellenderwijs uitgaan van de juistheid van de stellingen van [eiseres] en beoordelen of het door haar gestelde voldoende is om haar vorderingen te kunnen dragen.
5.2. Daarbij wordt het volgende vooropgesteld. Op grond van het bepaalde in artikel 6:217 lid 1 BW komt een overeenkomst tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Een aanbod zal tenminste de essentiële punten van de beoogde overeenkomst moeten bevatten, terwijl artikel 6:227 BW bepaalt dat de verbintenissen die partijen op zich nemen, bepaalbaar moeten zijn.
5.3. Voor de door [eiseres] gestelde koopovereenkomst zullen in ieder geval moeten zijn gesteld dat er sprake is van aanbod en aanvaarding daarvan – en dus van wilsovereenstemming – met betrekking tot het object van de koop, de persoon van de koper, de prijs (althans de wijze van bepalen daarvan) en (het tijdstip van) de levering.
5.4. [eiseres] stelt dat [gedaagde] aan haar 50% van haar aandelen in [betrokken BV] zou verkopen en leveren. Deze stelling levert het object van de koop op.
5.5. Reeds uit de eigen stellingen van [eiseres] volgt dat geen eenduidige afspraken zijn gemaakt over de partij aan wie 50% van de aandelen zouden worden verkocht en geleverd. [eiseres] stelt immers dat, hoewel [betrokkene 1] en [betrokkene 2] niet concreet hebben afgesproken dat de aandelen in [betrokken BV] zouden worden gehouden door hun beheersmaatschappijen, dit wel een logische gang van zaken is, dat vanwege de scheiding van [betrokkene 1] is afgesproken dat alles op naam van [betrokkene 2] zou worden gezet totdat de scheiding zou zijn afgewikkeld en dat het de bedoeling was dat [betrokkene 1] daarna mede-aandeelhouder en bestuurder van [betrokken BV] zou worden (al dan niet via zijn holding).
5.6. In de dagvaarding stelt [eiseres] helemaal niets over de prijs van de aandelen. Tijdens de comparitie heeft zij daarover verklaard dat over de prijs nooit is gesproken. Omdat het een nieuw op te richten vennootschap betrof, moesten de aandelen met € 18.000,-- worden volgestort en omdat partijen later beiden voor 50% aandeelhouder zouden worden, zou de prijs voor de nu door [eiseres] beoogde levering van 50% van de aandelen de helft van dat bedrag en dus € 9.000,-- belopen. Dat volgt ook uit het feit dat zowel STC als HMHC in [betrokken BV] hebben geïnvesteerd, aldus [eiseres] ter comparitie.
Ook uit de verklaring van [eiseres] tijdens de comparitie volgt niet dat partijen een concrete prijs voor de aandelen hebben afgesproken en evenmin volgt daaruit hoe de koopprijs of een redelijke koopprijs (al dan niet door partijen of eventueel in te schakelen derden) zou worden bepaald. De enkele stelling over het bedrag van de volstorting van de aandelen is daartoe, zonder nadere gegevens (bijvoorbeeld betreffende de financiële positie van [betrokken BV]), onvoldoende.
5.7. Over het tijdstip van de levering stelt [eiseres] in de dagvaarding slechts dat dit zou gebeuren nadat de echtscheiding van [betrokkene 1] zou zijn afgewikkeld en verder nog het volgende: “Er is wel eens gesproken over levering van 50 procent van de aandelen in [betrokken BV], maar er zijn nooit concrete stappen genomen.” Ter zitting is namens [eiseres] verklaard dat, nadat de echtscheiding van [betrokkene 1] in 2011 was afgerond, partijen niet specifiek hebben gesproken over levering van 50% van de aandelen. Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de stellingen van [eiseres] onvoldoende concrete aanwijzingen over (de wijze van vaststellen van) de datum van levering van de aandelen.
5.8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door [eiseres] gestelde (indien al juist, [gedaagde] betwist dit alles immers) onvoldoende is om te kunnen komen tot vaststelling van (een aanbod en aanvaarding daarvan, leidend tot) een perfecte koopovereenkomst met betrekking tot 50% van de aandelen in [betrokken BV]. Ook indien de overigens door [eiseres] in dit verband naar voren gebrachte feiten en omstandig-heden – die door [gedaagde] worden betwist – daarbij in aanmerking worden genomen, kan niet tot het oordeel worden gekomen dat een koopovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Deze feiten en omstandigheden zeggen immers niets over de essentialia van een koopovereenkomst. Daar komt nog bij dat het, zoals [gedaagde] terecht aanvoert, de vraag is welke vennootschapsrechtelijke gevolgen de door [eiseres] beoogde overdracht zou hebben. Ook hierover heeft [eiseres] niets gesteld. Het komt er op neer dat het door [eiseres] gestelde de vordering onder 1 niet kan dragen. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. De vordering onder 1 zal worden afgewezen.
5.9. Ten aanzien van de vordering tot inschrijving van [eiseres] als directeur van [betrokken BV] (vordering onder 2) stelt zij in de dagvaarding slechts dat (het de bedoeling was dat) [betrokkene 1], althans zijn holding na de echtscheiding van [betrokkene 1] naast aandeelhouder ook bestuurder van [betrokken BV] zou worden. Tijdens de comparitie is namens [eiseres] verklaard dat over directeurschap niet specifiek is gesproken maar dat dit wel een logisch gevolg is van de beoogde gelijkwaardige samenwerking.
5.10. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] niet stelt dat zij met HMHC is overeengekomen dat [eiseres] bij de overdracht van de aandelen ook bestuurder van [betrokken BV] zou worden. In die zin is de daarop gerichte vordering onvoldoende onderbouwd. Indien als juist zou moeten worden aangenomen dat het bestuurderschap zou voortvloeien uit overdracht van de aandelen in [betrokken BV] aan [eiseres] c.q. uit het aandeelhouder-schap van [eiseres] in [betrokken BV], dan zou dit ook niet kunnen leiden tot toewijzing van de vordering. In het voorgaande is immers geoordeeld dat [eiseres] onvoldoende heeft gesteld om te komen tot vaststelling van een overeenkomst met betrekking tot koop en levering van 50% van de aandelen in [betrokken BV] aan haar. Ook op die grondslag kan de vordering onder 2 daarom niet worden toegewezen.
5.11. Slotsom is dat de vorderingen zullen worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, inclusief de rente en de nakosten, die onbestreden zijn gebleven. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- griffierecht 575,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 904,00 (2 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 1.479,00
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. wijst de vorderingen af,
6.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.479,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3. veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bouter en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2013.?