vonnis van de kantonrechter
de stichting
Stichting Woonstad Rotterdam,
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. J. A. van Strijen, advocaat te Rotterdam,
Cornelia Lena Bloemink,
wonende te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger, advocaat te Rotterdam.
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- dagvaarding van 22 juni 2012 met 14 producties;
- conclusie van antwoord met 8 producties;
- tussenvonnis van 29 augustus 2012;
- brief van mr. Rhijnsburger d.d. 19 oktober 2012;
- proces-verbaal van de op 24 oktober 2012 gehouden comparitie van partijen;
- de pleitaantekeningen van mr J.A. van Strijen.
De kantonrechter heeft bepaald dat heden vonnis wordt gewezen.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties staat tussen partijen – voorzover thans van belang – het volgende vast:
2.1. Gedaagde is sedert 25 juli 2006 huurster van de woonruimte Rusthoflaan 19 M, tweede verdieping, te Rotterdam tegen een huurprijs van laatstelijk € 365,94 per maand. Aan de schriftelijke huurovereenkomst wordt het volgende ontleend:
De overeenkomst heeft als opschrift: “Overeenkomst wisselwoning Nieuw Crooswijk ( Huurovereenkomst woonruimte die vanwege de aard van het gebruik van korte duur is)”.
In de preambule van de overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“dat de woning (kantonrechter:Wandeloordstraat 48 E) onderdeel uitmaakt van het herstructureringsproject Nieuw Crooswijk en zal worden gesloopt,
- dat huurder schriftelijk heeft ingestemd met de beëindiging van de huurovereenkomst met betrekking tot de woning,
- dat verhuurder aan huurder een nieuwe woning zal aanbieden in Nieuw Crooswijk (….),
- dat verhuurder voor de duur van de bouw van de nieuwe woning aan huurder een wisselwoning ter beschikking stelt,
- dat derhalve deze huurovereenkomst naar zijn aard van korte duur is en valt onder artikel 7:232 lid 2 BW,
- dat huurder zich realiseert dat deze huurovereenkomst tijdelijk is en hem dus geen aanspraak kan geven op de gebruikelijke huurbescherming.”
De overeenkomst kent onder meer de volgende bepalingen:
“ artikel 1.2. de wisselwoning is bestemd om te worden gebruikt als tijdelijke huisvesting ten behoeve van huurder en leden van zijn huishouden.
Artikel 1.3 (…) Partijen stellen vast dat deze overeenkomst betrekking heeft op het gebruik van het gehuurde dat naar zijn aard slechts van korte duur is en dat de artikelen 7-232-282 BW hierop niet van toepassing zijn.
Artikel 3.1. De door huurder verschuldigde kale huurprijs voor de wisselwoning is niet hoger dan de kale huurprijs van de te verlaten woning.
Artikel 4.1. Deze overeenkomst eindigt van rechtswege een maand nadat aan de huurder bij aangetekende brief een nieuwe woning in Nieuw Crooswijk ter beschikking is gesteld zonder dat enige aanzegging op opzegging is vereist.”
2.2. Voor aanvang van de huidige huurovereenkomst woonde gedaagde aan de Wandeloordstraat 48 E, begane grond, te Rotterdam voor een huurprijs van € 245,90 per maand. De huur van deze woning is beëindigd en de woning is gesloopt.
2.3. Woonstad heeft in 2006 een begin gemaakt met de herontwikkeling van de wijk Nieuw Crooswijk. De herontwikkeling houdt in dat in verschillende fases woningen worden gesloopt en nieuwbouw plaatsvindt. Woonstad beschikt over een Sociaal Statuut dat de rechten en verplichtingen van Woonstad en haar huurders weergeeft. Voor de herontwikkeling van Nieuw Crooswijk is een aangepast Sociaal Statuut opgesteld. Het Sociaal Statuut uit 2004 is in 2005 en 2008 gewijzigd. Op grond van het Sociaal Statuut konden huurders die op 1 januari 2011 in Nieuw Crooswijk woonden kiezen uit twee mogelijkheden, te weten definitief verhuizen naar een woning elders met behoud van de terugkeergarantie of tijdelijk verhuizen naar een wisselwoning en vervolgens verhuizen naar de nieuwbouw in Nieuw Crooswijk. Op grond van het Sociaal Statuut kon de huurder die naar een wisselwoning verhuist de huurprijs voor de oude woning blijven betalen, ongeacht het aantal punten op grond van bijlage 1 bij het besluit Huurprijzen Woonruimte van de wisselwoning. De huurder behield de stadsvernieuwingsurgentie.
2.4. Het Sociaal Statuut verplicht de huurder op eerste verzoek van Woonstad de wisselwoning te verlaten en de door deze huurder geaccepteerde nieuwbouwwoning te betrekken. Het Sociaal Statuut bepaalt voorts dat: “wensen tot omzetting van de wisselwoning-overeenkomst in een reguliere overeenkomst die na één jaar geuit worden, leiden tot bijbetaling van huur tot het streefhuurniveau met terugwerkende kracht vanaf de aanvang van het tweede jaar van de overeenkomst (…) Stoffering en voorzieningen worden bij de huurder in rekening gebracht.”
2.5. Gedaagde heeft de haar aangeboden nieuwe woning niet geaccepteerd en zij heeft daarna kenbaar gemaakt in de wisselwoning te willen blijven wonen, waarna Woonstad op 25 juli 2011 heeft meegedeeld dat met ingang van 1 oktober 2011 een nieuwe huurovereenkomst kan worden aangegaan waarbij de wisselwoning de definitieve woning wordt. De huurprijs werd aangepast tot een bedrag van € 640,52 te verhogen met servicekosten. Over de nieuwe huurovereenkomst en de huurprijs is geen overeenstemming bereikt. Ook een aanbod voor een nieuwe (beneden-) woning heeft niet geleid tot een huurovereenkomst.
3. De vordering en de grondslag ervan
3.1. Woonstad heeft, naast de hiervoor beschreven vaststaande feiten en voor zover thans van belang, het volgende aan de vordering ten grondslag gelegd.
Woonstad stelt dat de huurovereenkomst op grond van artikel 4 lid 1 van de huurovereenkomst tot een einde is gekomen met ingang van 14 mei 2011, zijnde een maand na de weigering van de nieuwe woning, subsidiar met ingang van 1 oktober 2011, zijnde de ingangsdatum van de nieuwe huurovereenkomst voor de thans bewoonde woning. Sinds het einde van de huurovereenkomst maakt gedaagde zonder recht of titel gebruik van het gehuurde en is zij, op de voet van artikel 7:225 BW een schadevergoeding verschuldigd, die gelijk is aan de huurprijs die voor de nieuwe woning verschuldigd is. Deze schadevergoeding is verschuldigd vanaf het tweede huurjaar, maar Woonstad vordert dit bedrag niet omdat het gaat om een voor gedaagde zeer aanzienlijk bedrag. Woonstad is bereid aan gedaagde alsnog een nieuwe, reguliere, huurovereenkomst aan te bieden voor de nog bewoonde woning. Er is sprake van een huurovereenkomst voor een wisselwoning die naar zijn aard slechts voor korte duur is aangegaan. Dat de ontwikkeling van de sloop- en nieuwbouwplannen langer heeft geduurd dan aanvankelijk voorzien maakt dat niet anders. Gedaagde heeft een enorm financieel voordeel ontvangen doordat zij zo lange tijd niet de werkelijke huurprijs heeft hoeven betalen, maar de huurprijs van de oude woning kon blijven betalen, terwijl de wisselwoning van een veel betere kwaliteit is. De huurprijs is de streefhuur, welke gelijk is aan de maximaal redelijke huurprijs, waar nodig afgetopt om de huurder in aanmerking te kunnen laten komen voor huurtoeslag.
4. Het verweer
Gedaagde heeft verweer gevoerd tegen de vordering. De herontwikkeling is niet verlopen zoals voorgespiegeld. Er is wel gesloopt, maar de nieuwbouw is gestagneerd, omdat er weinig of geen belangstelling was voor de nieuwe woningen. De woning van gedaagde is gesloopt, maar er is niet nieuw gebouwd. Woonstad heeft toegezegd dat de verhuizing naar de wisselwoning niet meer dan twee á tweeenhalf jaar zou duren en dat dan een benedenwoning met tuin betrokken zou kunnen worden. Nu dit aanbod niet wordt nagekomen is sprake van een ernstige tekortkoming. Gedaagde is niet betrokken bij het totstandkomen van het Sociaal Statuut en zij voelt zich niet vertegenwoordigd door de ondertekenaars ervan. Gedaagde is niet aan het Sociaal Statuut gebonden, zij het dat de voor gedaagde gunstige bepalingen wel toepasbaar zijn. De huurovereenkomst is niet naar zijn aard voor korte duur aangegaan. Allereerst niet omdat Woonstad een veel beperkter periode heeft voorgespiegeld dan de 6 jaar die inmiddels zijn verstreken. Woonstad is haar beloften niet nagekomen. De thans gehuurde woning zal niet worden gesloopt en is daarom niet naar zijn aard voor korte duur aangegaan. Het gaat om een reguliere huurwoning. De thans betaalde prijs is de vrij overeengekomen huurprijs. Verschillende huurders hebben een lagere huurprijs gekregen dan de streefhuurprijs die was aangekondigd. Alle huurders dienen gelijk te worden behandeld. Het Sociaal Statuut is enkele malen eenzijdig gewijzigd. Op grond van het Sociaal Statuut zou alleen op grond van dringend eigen gebruik opgezegd kunnen worden. Wanneer gedaagde haar woning in 2006 meteen definitief had gehuurd, zou de huurprijs aanzienlijk lager zijn geweest. Destijds werd immers nog niet de maximale huurprijs gevraagd, zoals nu wel het geval is. De streefhuur is hoger geworden door een gewijzigd beleid bij Woonstad. Gedaagde wordt daardoor ongelijk behandeld in vergelijking met huurders die meteen, na een jaar, de keuze hebben gemaakt om definitief te blijven huren in een wisselwoning. Dit is niet te rechtvaardigen.
5. De beoordeling
5.1. Allereerst moet worden beoordeeld of de op 25 juli 2006 aangegane huurovereenkomst wel of niet als een huurovereenkomst in de zin van artikel 7:232 lid 2 BW moet worden gekwalificeerd. De huurovereenkomst als bedoeld in artikel 7:232 lid 2 BW is bedoeld als een uitzondering op de gewone regels van huurbescherming, nu toepassing van het artikel betekent dat aan de huurder geen enkele huurbescherming of huurprijsbescherming toekomt. Omdat sprake is van een uitzondering dient de bepaling met grote terughoudendheid te worden toegepast. Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsartikel heeft de minister in antwoord op Kamervragen geantwoord dat het slechts kan gaan om een beperkte categorie woonruimte waarvoor het voor een ieder duidelijk moet zijn dat er geen sprake kan en mag zijn van een beroep op huurbescherming. De minister zag geen aanleiding het begrip nader in de wet te regelen. Het begrip ‘naar zijn aard voor korte duur aangegaan’ dient derhalve op grond van de concrete feiten en omstandigheden door de rechter te worden ingevuld.
5.2. In dit geval gaat het om een wisselwoning. Gelet op de hiervoor weergegeven bepalingen in de huurovereenkomst kan daarover geen misverstand bestaan. Een wisselwoning is bedoeld om huisvesting te bieden gedurende de tijd die verstrijkt tussen het verlaten van de oude woning wegens sloop, renovatie of anderszins en het betrekken van de nieuwe woning. Naar zijn aard is het gebruik van de wisselwoning dan ook beperkt in tijd. In de parlementaire behandeling is de wisselwoning om die reden uitdrukkelijk genoemd als een voorbeeld van een huurcontract dat naar zijn aard voor korte duur wordt aangegaan. Het is voor een ieder duidelijk dat de wisselwoning door de huurder alleen gebruikt kan worden gedurende de tijd die nodig is voor het realiseren van een nieuwe woning. Daarmee is eveneens duidelijk dat de huurder van een wisselwoning zich niet op huurbescherming kan beroepen en dus moet verhuizen, zodra de nieuwe woning beschikbaar is.
5.3. De duur van het gebruik van een wisselwoning is niet in tijd begrensd. De duur is in het algemeen afhankelijk van het verloop van de nieuwbouw of renovatie. In dit geval heeft gedaagde 6 jaar in de wisselwoning gewoond tengevolge van het stagneren van het project Nieuw Crooswijk. Gedaagde heeft dit stagneren in de conclusie van antwoord uitgebreid beschreven. Dat het gebruik van de wisselwoning daardoor (veel) langer heeft geduurd dan aanvankelijk werd aangenomen betekent evenwel niet dat de aard van de huurovereenkomst is gewijzigd. De woning bleef als wisselwoning in gebruik en is door het enkele tijdverloop niet van kleur verschoten. Dat de wisselwoning niet voor sloop was bestemd doet niet af aan de aard van de overeenkomst. Het gaat erom dat de woning bestemd is om als wisselwoning te worden gebruikt. Desgevraagd heeft gedaagde ter zitting verklaard op de hoogte te zijn geweest van het feit dat een wisselwoning gehuurd werd.
5.4. Op grond van artikel 4.1 van de huurovereenkomst eindigt de huur van rechtswege een maand nadat een nieuwe woning in Nieuw Crooswijk ter beschikking is gesteld.
Bijzonder in het project Nieuw Crooswijk is dat gedaagde de mogelijkheid is geboden om binnen een jaar te kiezen voor het definitief gaan wonen in de wisselwoning. Gedaagde heeft daarvoor in de eerste jaren niet gekozen, maar toen Woonstad haar een vervangende nieuwbouwwoning heeft aangeboden heeft zij alsnog de keuze gemaakt om in de wisselwoning te blijven wonen. Door de keuze om de wisselwoning om te zetten in een definitieve woning verschiet de wisselwoning wel van kleur. Woonstad stelt daarvoor als voorwaarde dat een nieuwe huurovereenkomst wordt aangegaan, met een nieuwe huurprijs. Deze mogelijkheid is een toepassing van het bepaalde in artikel 4.1 van de huurovereenkomst en nader geregeld in het Sociaal Statuut voor Nieuw Crooswijk (artikel 3, lid 6). Op deze wijze eindigt het wisselwoning contract zodra gedaagde kiest voor het definitief blijven wonen in de wisselwoning en doet deze omstandigheid niet af aan de aard van de oorspronkelijke (wisselwoning-) overeenkomst.
5.5. Het voorgaande samenvattend komt de kantonrechter tot het oordeel dat partijen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid een huurovereenkomst aan te gaan die naar zijn aard van korte duur is voor de wisselwoning. Dit betekent dat de huurovereenkomst ten einde is gekomen op het moment dat gedaagde ervoor heeft gekozen definitief in de wisselwoning te blijven wonen. Een redelijke toepassing van het contract brengt met zich mee dat de einddatum van het contract samen moet vallen met de door Woonstad voorgestelde begindatum van het nieuwe contract, te weten 1 oktober 2011. Nu geen overeenstemming is bereikt over de voorwaarden van het contract moet worden geoordeeld dat gedaagde sedert 1 oktober 2011 zonder recht of titel in het gehuurde verblijft. Dit vormt reden om de gevorderde ontruiming van het gehuurde toe te wijzen. Gelet op het doorlopende aanbod van Woonstad om een definitief contract aan te gaan met gedaagde bepaalt de kantonrechter dat de ontruimingstermijn twee weken beloopt en gaat hij er van uit dat gedaagde die periode kan benutten om alsnog een huurcontract aan te gaan voor het gehuurde.
5.6. Het Sociaal Statuut dat door Woonstad wordt gehanteerd is niet een overeenkomst tussen Woonstad en gedaagde. Niet is gesteld of gebleken dat gedaagde het Sociaal Statuut heeft getekend of dat zij zich op een andere wijze aan het Sociaal Statuut heeft gebonden. Woonstad heeft niet gesteld dat de ondertekenaars van het Sociaal Statuut gedaagde representeren en kunnen binden. In beginsel is het Sociaal Statuut dan ook niet van toepassing in de relatie tussen partijen.
Het voorgaande zou evenwel betekenen dat gedaagde met lege handen komt te staan en bijvoorbeeld ook geen aanspraak kan maken op toewijzing van een nieuwe woning, het behoud van de stadsvernieuwingsurgentie of de vervanging van het contract voor de wisselwoning in een definitief contract voor deze woning. Het moge duidelijk zijn dat die consequenties door beide partijen niet worden beoogd. Woonstad wenst zich aan het Sociaal Statuut te houden en gedaagde heeft bepleit dat de voor haar voordelige elementen van het Sociaal Statuut wel van toepassing zullen zijn. De kantonrechter zal daarom in het vervolg het Sociaal Statuut hanteren. Wanneer het Sociaal Statuut voor gedaagde belastende bepalingen bevat zal de kantonrechter daarover afzonderlijk oordelen. De hiervoor in 5.4 bedoelde mogelijkheid om te kiezen voor een definitief huurcontract voor de wisselwoning is een bepaling in het Sociaal Statuut die tot voordeel van de huurder strekt. De huurder heeft op deze wijze meer mogelijkheden dan alleen het accepteren van een nieuwbouwwoning.
5.7. Gedaagde heeft gesteld dat haar toezeggingen zijn gedaan bij het betrekken van de wisselwoning. Toegezegd zou zijn dat gedaagde niet meer dan 2,5 jaar in de wisselwoning zou hoeven wonen, dat de huurprijs van een nieuwe woning niet meer dan € 150,-- hoger zou zijn dan de huurprijs van de oude woning en ook dat een benedenwoning met tuin zou worden aangeboden. Woonstad betwist deze toezeggingen. De kantonrechter oordeelt dat de toezeggingen, als deze al zouden zijn gedaan, niet betekenen dat de huurovereenkomst van de wisselwoning niet zou kunnen eindigen. Gedaagde heeft niet weersproken dat de aangeboden nieuwbouwwoning passend was en ook de thans bewoonde wisselwoning moet, na ondertekening van het nieuwe huurcontract, kennelijk als passend worden beschouwd. Voorzover gedaagde bedoelt te stellen dat de toezeggingen niet gestand zijn gedaan oordeelt de kantonrechter dat dit feitelijk niet juist is omdat een benedenwoning werd aangeboden en geweigerd. Dat het verblijf in de wisselwoning langer heeft geduurd tengevolge van de vertraging in de uitvoering van het project betekent niet dat sprake is van een tekortkoming. Een bouwproces is nu eenmaal met onzekerheden omgeven en de uitloop van het project kan jegens gedaagde niet als een tekortkoming worden aangemerkt. Dat de huurprijs hoger is geworden dan aanvankelijk bedacht doordat Woonstad haar beleid op dat punt heeft aangepast kan al evenmin als een tekortkomen worden aangemerkt. De kantonrechter stelt vast dat bij aanvang van de huur van de wisselwoning in elk geval geen gefixeerde prijs is afgesproken. De prijs die thans wordt gevraagd is ongeveer € 280,-- hoger dan de huurprijs die laatstelijk voor de wisselwoning heeft gegolden. Desondanks is van een tekortkomen geen sprake omdat de huurprijs, onweersproken, nog altijd onder de grens ligt die wordt gehanteerd om een huurtoeslag te kunnen aanvragen. Dat in de loop van 6 jaren beleid kan wijzigen is een omstandigheid die niet als een tekortkomen kan worden aangemerkt. Een dergelijke beleidswijziging staat Woonstad vrij, zolang de nieuwe woning maar bereikbaar blijft en dus passend is voor gedaagde.
5.8. De overeenkomst met betrekking tot de wisselwoning is beëindigd. Voor de voortzetting van de huurovereenkomst kan een nieuwe huurovereenkomst worden aangegaan met een nieuwe huurprijs. De oorspronkelijk overeengekomen huurprijs (voor de wisselwoning) is dan ook niet meer van toepassing. Of de huurprijs in het nieuwe huurcontract (de streefhuur) in overeenstemming is met de voor deze woning geldende maximale huurprijs is niet aan de kantonrechter te beoordelen, nu op dit moment geen nieuwe huurovereenkomst werd aangegaan. In het algemeen geldt dat het de huurder vrijstaat de nieuwe aanvangshuurprijs te laten toetsen op grond van het bepaalde in artikel 7: 249 BW. Gedaagde heeft een aantal voorbeelden genoemd van huurders die een huurprijs onder de streefhuur kregen aangeboden. Woonstad heeft deze voorbeelden besproken en toegelicht waarom sprake is van een afwijking. Door gedaagde is die toelichting niet weersproken. De kantonrechter stelt vast dat het gaat om incidentele afwijkingen, waar een specifieke reden aan ten grondslag heeft gelegen. Daarom kan aan deze voorbeelden geen afwijking van het gewone beleid worden ontleend.
5.9. Gedaagde heeft een beroep gedaan op artikel 4 lid 5 van het Sociaal Statuut 2005. In dit artikel is bepaald dat de huurder die de nieuwe aangeboden woning weigert kan worden opgezegd op grond van dringend eigen gebruik. Gedaagde meent dat Woonstad deze bepaling ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. De kantonrechter deelt deze opvatting niet. Het bedoelde artikel ziet op het verlaten van de oorspronkelijk bewoonde woning en niet op een wisselwoningcontract. Daarom mist de bepaling toepassing in de onderhavige situatie.
5.10. Gedaagde stelt dat zij wordt benadeeld doordat zij niet meteen na een jaar heeft gekozen voor het blijven bewonen van de wisselwoning. Als zij op dat moment de woning definitief gehuurd had, zou de streefhuur op een lager niveau hebben gelegen. Door een beleidswijziging is de streefhuur nadien op een hoger niveau gekomen. Gedaagde duidt dit aan als een wijziging van de spelregels tijdens het spel. Gedaagde bedoelt kennelijk te stellen dat de thans aangeboden streefhuur niet toepasbaar mag zijn. Hier heeft te gelden dat het Woonstad vrij staat haar beleid ten aanzien van de hoogte van de streefhuur aan te passen, wanneer zij meent dat daarvoor reden is. Het kan niet worden ontkend dat dit voor gedaagde tot gevolg heeft dat de aanvangshuur voor de woning inmiddels hoger is dan deze zou zijn geweest wanneer zij de wisselwoning eerder had willen omzetten in de definitieve overeenkomst. Tegenover dit nadeel staat evenwel dat gedaagde langere tijd voor een aanzienlijk lagere huurprijs in de wisselwoning heeft kunnen wonen. Juridisch heeft te gelden dat een schadevergoeding wordt gevorderd voor de tijd sinds het eindigen van de wisselwoningovereenkomst totdat een nieuwe huurovereenkomst wordt aangegaan, dan wel het gehuurde ontruimd wordt. Die schadevergoeding is gebaseerd op de huurprijs die thans voor de woning gevraagd zou kunnen worden. Het is redelijk de gebruiksvergoeding te stellen op de thans voor de woning geldende huurprijs. Dit deel van de vordering is daarom toewijsbaar.
5.11. Tegen de gevorderde wettelijke rente wordt geen verweer gevoerd. De wettelijke rente is in overeenstemming met de wettelijke regels gevorderd en toewijsbaar.
5.12. De vorderingen worden toegewezen en gedaagde wordt, als de partij die in het ongelijk wordt gesteld, belast met de kosten van het geding.
verklaart voor recht dat de tijdelijke huurovereenkomst voor de woning Rusthoflaan 19 M 3034 XE Rotterdam is geëindigd met ingang van 1 oktober 2011;
veroordeelt gedaagde tot betaling van een schadevergoeding van € 640,52 per maand te vermeerderen met servicekosten ad € 32,46 per maand vanaf 1 oktober 2011 en van € 676,03 (€ 643,43 huur + € 32,60 servicekosten) vanaf 1 juli 2012 tot aan de dag waarop een nieuwe huurovereenkomst tot stand is gekomen althans de dag van ontruiming, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldag tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt gedaagde om binnen twee weken na de betekening van het vonnis de woning aan de Rusthoflaan 19 M te 3034 XE Rotterdam met medeneming van het hare en de haren te ontruimen en te verlaten en door afgifte van de in haar bezit zijnde sleutels aan Woonstad ter beschikking te stellen;
veroordeelt gedaagde tot betaling van de kosten van dit geding, welke tot op heden zijn vastgesteld op € 535,02 aan verschotten en op € 400,-- voor het salaris van de gemachtigde een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de betekening van het vonnis indien en voorzover gedaagde deze kosten niet voordien heeft voldaan;
wijst af het meer of anders gevorderde en verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.