beschikking van de kantonrechter ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek
[verzoekster],
gevestigd te [plaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. A. Stamoulis, advocaat te Rotterdam,
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
gemachtigde: mr. G.P. Buise, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘[verzoekster]’ en ‘[verweerster]’ genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
- het verzoekschrift, met producties, ontvangen op 12 december 2012;
- de brief aan de zijde van [verzoekster] van 8 januari 2013, met producties;
- het verweerschrift, met productie, ontvangen op 10 januari 2013;
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen aan de zijde van [verzoekster].
1.2 De mondelinge behandeling van dit verzoek, alsmede van de negen andere gelijktijdig ingediende en grotendeels gelijksoortige verzoeken, heeft plaatsgevonden op 11 januari 2013. Namens [verzoekster] zijn verschenen de heer [A] (directeur) en de heer [B] (P&O-adviseur en juridisch medewerker), bijgestaan door mevrouw mr. A. Stamoulis. [verweerster] is in persoon verschenen, bijgestaan door de heer mr. G.P. Buise.
Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is verhandeld is aantekening gehouden.
1.3 De datum van uitspraak in deze zaak (en in de negen andere zaken) is door de kantonrechter bepaald op heden.
2. De feiten
In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1 [verzoekster] is een payrolling onderneming die zich toelegt op de detachering van personeel naar instellingen op het gebied van welzijn, sociaal cultureel werk en gemeentelijke diensten binnen de regio Rotterdam Rijnmond. [verzoekster] verricht deze activiteiten sinds 1985 en is daartoe als zodanig ook in het leven geroepen.
2.2 De dienstverlening van [verzoekster] bestaat eruit dat zij door haar opdrachtgevers geworven en geselecteerde werknemers in dienst neemt en een aantal formele werkgeverstaken, waaronder de salarisbetaling, op zich neemt, en vervolgens deze werknemers weer bij haar opdrachtgevers detacheert. Bij het door de opdrachtgevers werven en selecteren van personeel voor bij haar opdrachtgevers aanwezige vacatures speelt [verzoekster] geen rol.
2.3 [verzoekster] valt onder de werkingssfeer van de CAO Welzijn en Maatschappelijke Dienstverlening (hierna: de CAO).
2.4 [verzoekster] heeft de voorwaarden van haar dienstverlening vastgelegd in een zogenaamde ‘Aansluitingsovereenkomst’ die zij met haar opdrachtgevers sluit.
2.5 Bij [verzoekster] zijn, inclusief [verweerster], 84 ID-medewerkers in dienst, waarvan 25 ID-medewerkers in het kader van een door de gemeente Rotterdam gefinancierd werkgelegenheidsproject zijn geplaatst in de functie van Buurtmoeder bij diverse scholen en welzijnsinstellingen. Ten aanzien van deze Buurtmoeders is [verzoekster] een zelfstandig ID-werkgever en heeft zij geen aansluitingsovereenkomst met een opdrachtgever gesloten en ook geen detacheringsovereenkomst met scholen en/of welzijnsinstellingen.
Ten aanzien van de overige 59 ID-werknemers geldt dat het verschil tussen de daadwerkelijke personele lasten en de ID-loonkostensubsidie door de afzonderlijke opdrachtgevers aan [verzoekster] wordt vergoed. Ten aanzien van de Buurtmoeders heeft [verzoekster] - zoals hierna verder zal blijken - tot 1 januari 2012 een vergoeding van de gemeente Rotterdam ontvangen en vanaf genoemde datum neemt [verzoekster] het verschil voor haar eigen rekening.
2.6 [verweerster], geboren op [geboortedatum], is op 27 september 2002 op verzoek van de gemeente Rotterdam bij [verzoekster] in dienst getreden in de functie van Buurtmoeder, welke arbeidsplaats met behulp van een ID(Instroom en Doorstroom)-loonkostensubsidie van de gemeente Rotterdam is gecreëerd. [verzoekster] heeft [verweerster] vervolgens geplaatst bij de Stichting Welzijnsgroep Rijnmond.
2.7 De werkzaamheden behorende bij de functie van Buurtmoeder bestaan uit het bezoeken van gezinnen met jonge kinderen, teneinde de ouders voor te lichten over de diverse mogelijkheden en regelingen die bestaan voor de ontwikkeling van jonge kinderen en de ouders te steunen.
2.8 Het salaris van [verweerster] bedraagt € 1.682,74 bruto per maand (bij een parttime percentage van 88,89%), te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en met 8,3% eindejaarsuitkering.
2.9 De dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de dienst SoZaWe) van de gemeente Rotterdam heeft [verweerster] (bij beschikking van 31 december 2005) aangemerkt als “blijvend aangewezen” op subsidiëring van haar arbeidsplaats.
2.10 In 2011 heeft de dienst SoZaWe van de gemeente Rotterdam besloten tot afbouw van de aan de ID-werkgevers (waaronder [verzoekster]) te verstrekken ID-loonkostensubsidie voor alle ID-medewerkers.
2.11 In het kader van de afbouw van de ID-loonkostensubsidie zijn er twee opties, te weten (i) afbouw van de ID-loonkostensubsidie in drie stappen met een volledige beëindiging per 1 juni 2014, waarbij per 1 juni 2012 de subsidie met 40% verminderd wordt en (ii) voortzetting van de volledige ID-loonkostensubsidie tot 1 april 2013, waarna de subsidie per die datum volledig wordt stopgezet. [verzoekster] heeft gekozen voor de tweede door de dienst SoZaWe van de gemeente Rotterdam geboden optie, te weten het volledig voortzetten van de ID-loonkostensubsidie tot 1 april 2013.
2.12 Ten aanzien van de Buurtmoeders heeft de gemeente Rotterdam tot 1 januari 2012 het verschil tussen de werkelijke personele lasten en de ID-loonkostensubsidie aan [verzoekster] vergoed. Vanaf 1 januari 2012 neemt [verzoekster] deze kosten voor eigen rekening.
2.13 Bij brief van 27 april 2012 heeft [verzoekster] de Stichting Welzijnsgroep Rijnmond bericht over de beëindiging van de subsidie voor de arbeidsplaats van [verweerster] per 1 april 2013. Tevens heeft [verzoekster] de Stichting Welzijnsgroep Rijnmond verzocht om voor 1 juni 2012 te berichten of zij bereid is de financiering voor de arbeidsplaats van [verweerster] over te nemen.
2.14 De Stichting Welzijnsgroep Rijnmond heeft op de brief van [verzoekster] van 27 april 2012 niet gereageerd.
2.15 Bij brief van 10 mei 2012 heeft [verzoekster] [verweerster] bericht over de beëindiging van de ID-loonkostensubsidie per 1 april 2013 en heeft [verzoekster] [verweerster] uitgenodigd om deel te nemen aan een mobiliteitstraject verzorgd door het door de gemeente Rotterdam ingerichte Mobiliteitscentrum ID/WIW.
2.16 Op 31 juli 2012 heeft [verzoekster] bij haar Ondernemingsraad (hierna: OR) een adviesaanvraag ingediend ten aanzien van het voorgenomen besluit om per 1 april 2013 de arbeidsovereenkomst van een aantal ID-medewerkers de arbeidsovereenkomsten op te zeggen.
2.17 [verweerster] is sinds 20 augustus 2012 arbeidsongeschikt.
2.18 Bij brief van 4 oktober 2012 heeft [verzoekster] ingevolge de Wet melding collectief ontslag bij het UWV melding gedaan van collectief ontslag voor in totaal 70 ID-werknemers. Voor de 14 ID-medewerkers, die door [verzoekster] bij Stichting Perspect gedetacheerd waren, is al in eerder stadium een ontslagvergunning aangevraagd en verkregen.
2.19 Op 30 november 2012 heeft de OR een positief advies uitgebracht.
2.20 Op 10 december 2012 heeft het UWV de ontslagvergunning ten aanzien van [verweerster] verleend. Daarbij is overwogen dat voldoende gebleken is dat de ID-loonkostensubsidie per 1 april 2013 eindigt en dat de instelling waar werknemer werkzaam is, niet bereid is de financiering van de arbeidsplaats van [verweerster] over te nemen. Tevens is daarbij overwogen dat in casu sprake is van payrolling en dat ingevolge de Beleidsregels het afspiegelingsbeginsel dan niet onverkort van toepassing is. Bovendien heeft het UWV geoordeeld dat binnen de organisatie van [verzoekster] geen ID-werknemers meer resteren, zodat ook op die grond geoordeeld is dat het afspiegelingsbeginsel niet aan ontslag van [verweerster] in de weg staat.
[verzoekster] kan van die vergunning in de zaak van [verweerster] geen gebruik maken, gezien haar voortdurende arbeidsongeschiktheid.
3. Het verzoek en de grondslag daarvan
3.1 Het verzoek van [verzoekster] strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 april 2013, dan wel op een zo kort mogelijke termijn daarna, wegens gewichtige redenen bestaande uit veranderingen in de omstandigheden, zonder toekenning van een vergoeding, kosten rechtens.
3.2 Aan haar verzoek heeft [verzoekster] – naast de voormelde feiten, zakelijk weergegeven en voor zover thans relevant – het volgende ten grondslag gelegd.
a) [verzoekster] verzoekt reflexwerking toe te kennen aan de Beleidsregels Ontslagtaak UWV, hoofdstuk 16 inzake Payrolling.
b) Door het stopzetten van de ID-loonkostensubsidie door de gemeente Rotterdam komt de gesubsidieerde arbeidsplaats van [verweerster] als Buurtmoeder bij de Stichting Welzijnsgroep Rijnmond te vervallen. Dit betreft een bedrijfseconomische omstandigheid.
De Stichting Welzijnsgroep Rijnmond heeft niet bericht bereid te zijn de financiering van de arbeidsplaats van [verweerster] van [verzoekster] over te nemen en voort te zetten.
Toepassing van het afspiegelingsbeginsel is niet aan de orde, aangezien alle arbeidsplaatsen van de bij [verzoekster] in dienst zijnde ID-werknemers komen te vervallen.
c) [verzoekster] hanteert een herplaatsingsbeleid. In het geval van de ID-medewerkers is binnen dat beleid primair de aandacht gevestigd op het versterken van de positie van de ID-medewerkers op de arbeidsmarkt en het vergroten van hun mobiliteit. Daartoe heeft [verzoekster] de ID-medewerkers gestimuleerd deel te nemen aan een uitgebreid mobiliteitsprogramma bij het Mobiliteitscentrum ID/WIW. Deze voorziening staat open tot 1 juni 2014.
[verweerster] is ook uitgenodigd hieraan deel te nemen. Er is echter nog geen sprake van enig vooruitzicht op een herplaatsingsmogelijkheid. Daarnaast heeft [verzoekster] in het belang van de ID-medewerkers over de periode 1 januari 2012 tot 1 april 2013 het verschil tussen het aan de ID-werknemers werkzaam als Buurtmoeder te betalen salaris en de voor hen ontvangen ID-loonkostensubsidie voor eigen rekening genomen.
De ID-medewerkers vallen niet onder de werkingssfeer van artikel 11.6 lid 2 en lid 3 van de CAO. Dit betekent dat er, behalve de door [verzoekster] reeds genomen sociale maatregelen, geen andere sociale maatregelen van toepassing zijn.
Het toekennen van een vergoeding aan [verweerster] ter zake van de ontbinding van haar arbeidsovereenkomst is niet geïndiceerd, omdat het hier om gesubsidieerde arbeid gaat. [verzoekster] kan ook geen enkel verwijt worden gemaakt ter zake van de beëindigingsgrond. Voor een eventueel toegekende vergoeding wordt ook geen subsidie aan [verzoekster] verstrekt.
4. Het verweer
4.1 Het verweer strekt, indien het verzoek van [verzoekster] om de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2013 wordt toegewezen, tot toekenning van een vergoeding aan [verweerster] van € 24.523,56, dan wel het bedrag dat de kantonrechter in het onderhavige geval redelijk acht. Daartoe heeft [verweerster] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd.
4.2 [verweerster] verricht haar werkzaamheden in dienst van [verzoekster] nu al meer dan tien jaar. Hoewel [verweerster] in dienst is gekomen als Buurtmoeder heeft zij feitelijk bijna voortdurend als peuterleidster gewerkt en zij heeft in die hoedanigheid op veel verschillende adressen gewerkt. In dat kader heeft [verweerster] in 2004 de opleiding voor peuterleidster gevolgd, welke opleiding zij zelf geheel heeft bekostigd. De gronden voor het door [verzoekster] ingediende verzoek kunnen op geen enkele wijze aan [verweerster] worden verweten, zodat [verweerster] aanspraak mag maken op een naar redelijkheid en billijkheid toe te kennen vergoeding.
Zij heeft tevens aangevoerd dat [verzoekster] kennelijk over de financiële mogelijkheden beschikt om vanaf 31 december 2011 haar salaris in ieder geval gedeeltelijk voor haar rekening te nemen. Daarnaast kan niet uitgesloten worden dat de gemeente Rotterdam en/of de dienst SoZaWe bereid zouden zijn om in de financiële gevolgen van een toegekende vergoeding te delen. Een aan [verweerster] toe te kennen vergoeding zou volgens de kantonrechtersformule € 24.523,56 bedragen.
Vooraf
5.1 Nu [verzoekster] de tien ontbindingsverzoeken tegelijkertijd heeft ingediend en deze verzoeken vrijwel gelijktijdig inhoudelijk zijn behandeld, zullen de verweren die door de verweerders individueel naar voren zijn gebracht, beoordeeld worden als zijnde gevoerd door alle verweerders, behoudens voor zover het strikt individuele verweren betreft. In een aantal gevallen hebben verweerders, althans hun gemachtigden, zich expliciet bij de door anderen al gevoerde verweren aangesloten. Bovenal geldt dat in situaties als de onderhavige zoveel mogelijk voorkomen dient te worden dat in gelijke gevallen verschillend wordt beslist om de enkele reden dat een verweer door een der verweerders niet zou zijn gevoerd, temeer nu de kantonrechter in de ontbindingsprocedure niet (strikt) lijdelijk behoort op te treden.
Opzegverbod
5.2 [verzoekster] heeft gesteld dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met een opzegverbod. Dit is door [verweerster] niet betwist en er is ook overigens geen aanleiding aan de juistheid van bedoelde stelling van [verzoekster] te twijfelen.
Toetsingskader; bedrijfseconomische omstandigheden
5.3 Ontbinding van een arbeidsovereenkomst is (onder meer) mogelijk indien sprake is van een verandering in de omstandigheden welke van dien aard is dat de dienstbetrekking dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. Zodanige gewijzigde omstandigheden doen zich voor wanneer aan de zijde van de werkgever sprake is van verslechterde financiële omstandigheden, waardoor aan het verlies van een of meer arbeidsplaatsen niet te ontkomen is.
In het onderhavige geval staat tussen partijen vast dat de ID-loonkostensubsidie, waarmee de arbeidsplaats van [verweerster] door [verzoekster] is gecreëerd en in stand is gehouden, door de gemeente Rotterdam volledig wordt beëindigd per 1 april 2013. Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling door [verzoekster] naar voren is gebracht, is het voldoende aannemelijk dat als gevolg daarvan de arbeidsplaats van [verweerster] per 1 april 2013 komt te vervallen. Tevens is voldoende aannemelijk geworden dat [verzoekster] op dit moment, althans op korte termijn, geen mogelijkheden heeft om [verweerster] (al dan niet intern) te herplaatsen.
Een en ander leidt tot de conclusie dat sprake is van een voldoende gewichtige reden om de bestaande arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. De door [verzoekster] verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] wordt dan ook toegewezen. De arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden per 1 april 2013.
Vergoeding
5.4 Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of aan [verweerster] ten laste van [verzoekster] een vergoeding naar billijkheid moet worden toegekend. Bij toekenning van een vergoeding aan [verweerster] ten laste van [verzoekster] dient te worden beoordeeld in hoeverre de thans ontstane situatie - welke de grond vormt voor de ontbinding van de arbeidsovereenkomst - aan [verzoekster] is te verwijten of toe te rekenen. Uitgangspunt hierbij is een neutrale toepassing van de kantonrechtersformule.
In het onderhavige geval is, zoals [verzoekster] terecht heeft gesteld, sprake van een bijzondere arbeidsverhouding veroorzaakt door het feit dat de arbeidsplaats van [verweerster] door [verzoekster] is gecreëerd en in stand is gehouden door middel van een door de gemeente Rotterdam verstrekte subsidie. Hoewel deze bijzondere arbeidsverhouding destijds is ontstaan in het kader van een door de gemeente opgestart werkgelegenheidsproject, is het karakter daarvan in de loop der tijd als het ware vervaagd en kan nu redelijkerwijs niet meer van een “project” gesproken worden. [verweerster] verricht haar werkzaamheden als Buurtmoeder immers al ruim tien jaar in dienst van [verzoekster] en daardoor heeft de arbeidplaats het karakter van een reguliere betrekking gekregen. Hoewel de oorzaak van het vervallen van de arbeidsplaats van [verweerster], namelijk het wegvallen van de ID-loonkostensubsidie, noch [verzoekster] noch [verweerster] kan worden verweten, is de kantonrechter van oordeel dat die oorzaak in de risicosfeer van [verzoekster] als zelfstandig ID-werkgever ligt. Hierbij wordt tevens rekening gehouden met de huidige arbeidsongeschiktheid van [verweerster] en haar positie op de arbeidsmarkt, alsmede het feit dat [verzoekster] niet gebleken is dat zij totaal niet in staat is om een eventuele vergoeding te betalen. Op grond van het bovenstaande zal aan [verweerster] dan ook een vergoeding naar billijkheid worden toegekend.
5.5 Bij de vaststelling van de hoogte van de vergoeding moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. In het onderhavige geval is van belang dat [verzoekster] reeds vanaf 1 januari 2012 de kosten van het verschil tussen het salaris van [verweerster] en de voor haar ontvangen ID-loonkostensubsidie op zich heeft genomen. Tijdens de mondelinge behandeling is ook voldoende aannemelijk geworden dat, in tegenstelling tot hetgeen [verweerster] op dit punt heeft aangevoerd, [verzoekster] na 1 april 2013 van de gemeente Rotterdam geen enkele compensatie ontvangt om een vergoeding te financieren. Tevens wordt meegewogen dat [verweerster] gedurende ruim tien jaar kennelijk steeds tot tevredenheid heeft gefunctioneerd en dat zij sinds 20 augustus 2012 arbeidsongeschikt is met weinig kans op herstel. Ook de leeftijd van [verweerster] op 1 april 2013 (48 jaar) speelt in deze afweging een rol. Op basis van de voornoemde omstandigheden en met inachtneming van de kantonrechtersformule wordt aan [verweerster] ten laste van [verzoekster] een vergoeding toegekend van in totaal (afgerond) € 4.700,-- bruto, waarbij de C-factor op 0,2 is bepaald.
Termijn ex artikel 7:685 lid 9 BW
5.6 Nu aan [verweerster] een vergoeding wordt toegekend die [verzoekster] niet heeft aangeboden, wordt aan [verzoekster] op de voet van artikel 7:685 lid 9 BW een termijn geboden om het verzoek in te trekken.
Proceskosten
5.7 Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te melden wijze. Indien [verzoekster] het verzoek intrekt, zal zij in de proceskosten van [verweerster] worden veroordeeld.
6. De beslissing
De kantonrechter:
stelt [verzoekster] in de gelegenheid het verzoek in te trekken door middel van een uiterlijk op donderdag 31 januari 2013 te 12.00 uur ter griffie te ontvangen schriftelijke mededeling met gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan de wederpartij;
veroordeelt in dat geval [verzoekster] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] vastgesteld op € 400,-- aan salaris voor haar gemachtigde, rechtstreeks aan die gemachtigde te voldoen;
en voor het geval het verzoek niet of niet tijdig wordt ingetrokken:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2013;
kent aan [verweerster] ten laste van [verzoekster] een vergoeding toe van €?4.700,-- bruto en veroordeelt [verzoekster] deze vergoeding te betalen aan [verweerster] binnen één maand na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst;
bepaalt dat elk der partijen de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.