ECLI:NL:RBROT:2013:BZ4792

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
413196 FT/SN 12-2693
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W. Reinds
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot gedwongen schuldregeling in faillissementsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 februari 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot gedwongen schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Verzoeker, die een eenmanszaak heeft gevoerd, heeft op 22 november 2012 een verzoek ingediend om de schuldeisers, waaronder NEM, de gemeente Rotterdam en Medicas, te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. Tijdens de zitting op 19 februari 2013 bleek dat de gemeente Rotterdam en NEM, vertegenwoordigd door EDR, inmiddels akkoord waren gegaan met de regeling, maar Medicas weigerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker geen jaarstukken heeft overgelegd, waardoor niet kon worden vastgesteld dat het aanbod aan de schuldeisers het uiterste was waartoe hij in staat was. Bovendien heeft verzoeker een vordering op drie debiteuren, wat een mogelijk actief vormt dat onder de schuldeisers verdeeld moet worden.

De rechtbank oordeelde dat het voorstel van verzoeker niet volledig en betrouwbaar gedocumenteerd was, en dat er geen inzicht werd verschaft in zijn financiële situatie ten tijde van de opheffing van zijn onderneming. Hierdoor kon niet worden geoordeeld dat Medicas in redelijkheid niet tot weigering van instemming kon komen. Het verzoek om de weigerachtige schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling werd afgewezen. De rechtbank heeft tevens aangegeven dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen bij afzonderlijk vonnis zal worden beslist.

De beslissing van de rechtbank was dat het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen werd afgewezen, en dit vonnis werd openbaar uitgesproken door mr. W. Reinds.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Team insolventie
zaaknummer: 413196
uitspraakdatum: 27 februari 2013
afwijzing gedwongen schuldregeling
in de zaak van
A,
geboren op [datum],
wonende [straat], [plaats],
voorheen handelende onder de naam: [handelsnaam],
verzoeker.
1. De procedure
Verzoeker heeft op 22 november 2012, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om de schuldeisers NEM, voor wie incassobureau EDR optreedt, de gemeente Rotterdam en Medicas die weigeren mee te werken aan een door verzoeker aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Bij faxbericht van 23 januari 2013 heeft Plangroep bericht dat EDR namens NEM alsnog akkoord is gegaan met de door verzoeker aangeboden schuldregeling.
Ter terechtzitting van 19 februari 2013 is verzoeker, bijgestaan door [Persoon 1] van Plangroep Ridderkerk verschenen en gehoord. De schuldeisers zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.
2. Het verzoek
Verzoeker heeft volgens het ingediende verzoekschrift dertien schuldeisers, waarvan één preferente en twaalf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 59.597,01 van verzoeker te vorderen.
Verzoeker heeft bij brief van 2 augustus 2012 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers.
Verzoeker handhaaft zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in het geval de rechtbank zijn verzoek om een schuldregeling te bevelen, mocht afwijzen.
[Persoon 1] heeft ter zitting medegedeeld dat de gemeente Rotterdam alsnog instemt met de door verzoeker aangeboden schuldregeling en het daartoe strekkende faxbericht in het geding gebracht..
3. De beoordeling
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Medicas bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Medicas in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
Bij deze belangenafweging dient onder meer in aanmerking te worden genomen of het voorstel is getoetst door een onafhankelijke en deskundige partij, of het voorstel goed en betrouwbaar is gedocumenteerd, of voldoende duidelijk is dat bod het uiterste is waartoe verzoeker financieel in staat moet worden geacht en of het alternatief van een faillissement of schuldsanering enig uitzicht voor de schuldeisers biedt (Kamerstukken II, 29 942, nr. 3 p. 18). Daarbij dient te worden bedacht dat tot de belangen die aan de zijde van de schuldeiser een rol kunnen spelen, behoort dat bij een buitengerechtelijk akkoord de waarborgen ontbreken die de Faillissementswet biedt met betrekking tot de vaststelling van het toezicht op de vermogenspositie van verzoeker door de bewindvoerder of de curator en de rechter-commissaris (Hoge Raad, 12 augustus 2005, LJN: AT7799).
Uit de bijlagen bij het verzoekschrift blijkt dat verzoeker van 2004 tot 2010 een eenmanszaak heeft gevoerd en dat hij van drie aannemers nog geen betaling heeft ontvangen. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij door zijn boekhouder en (wijlen) zijn vader is bedrogen en dat de administratie van zijn onderneming verloren is gegaan na de verkoop van zijn woning.
Naar het oordeel van de rechtbank is het voorstel van verzoeker niet volledig en betrouwbaar gedocumenteerd nu verzoeker geen jaarstukken van zijn inmiddels gestaakte onderneming heeft overgelegd. Daardoor staat niet vast dat het aanbod aan de schuldeisers het uiterste is waartoe verzoeker in staat moeten worden geacht; er wordt immers geen inzicht verschaft in zijn financiële situatie ten tijde van de opheffing van zijn onderneming. Ook is gebleken dat verzoeker een vordering heeft op een drietal debiteuren. Dit betreft dus een mogelijk actief dat onder de schuldeisers verdeeld moet worden.
Tegen de achtergrond van genoemde feiten en omstandigheden kan niet geoordeeld worden dat de weigerachtige schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming kon komen. Het verzoek om de weigerachtige schuldeiser te bevelen in te stemmen met de schuldregeling zal derhalve worden afgewezen.
Op het verzoek van verzoeker tot toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen zal bij afzonderlijk vonnis per gelijke datum worden beslist.
4. De beslissing
De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Reinds, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2013.