Parketnummer: 10/660174-12 (en parallelle dagvaarding, t.t.z. gevoegd)
Parketnummer vordering TUL: 10/661387-10
Datum uitspraak: 26 maart 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. A. Jhingoer, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 12 maart 2013.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding met parketnummer 10/660174-12 (gedagtekend 25 juni 2012), zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd, en in de onder hetzelfde parketnummer uitgebrachte parallelle dagvaarding (gedagtekend 27 februari 2013). De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Bijl heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het bij de op 25 juni 2012 gedagtekende dagvaarding primair ten laste gelegde, alsmede van het bij de op 27 februari 2013 gedagtekende dagvaarding ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaar met aftrek van voorarrest.
VORDERING TENUITVOERLEGGING VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de tenuitvoerlegging zal worden gelast van het gedeelte van de straf groot 8 maanden dat aan de verdachte voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis d.d. 13 april 2011 van de meervoudige kamer van deze rechtbank.
BEOORDELING VAN HET TENLASTEGELEGDE
Inleiding
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De verdachte heeft, samen met zijn toenmalige vriendin en medeverdachte [medeverdachte], begin 2012 het plan opgevat om te gaan inbreken bij de 81-jarige heer [slachtoffer 1] (hierna: het slachtoffer), omdat zij hadden gehoord dat deze veel geld in huis had.
Op 9 april 2012 heeft de verdachte zich in de vroege ochtend de toegang tot thuiszorginstelling “De Zellingen” verschaft met behulp van een sleutel die hij heeft meegenomen uit de woning van zijn halfzus [getuige]; die bij De Zellingen had gewerkt. Bij De Zellingen heeft de verdachte de sleutel van het huis van het slachtoffer gepakt uit een kastje, waarin de sleutels van de cliënten hingen. Vervolgens is hij naar de woning van het slachtoffer te Capelle aan den IJssel gegaan. Daar heeft hij de deur van de woning geopend met de ontvreemde sleutel en is naar binnen gegaan. Hierop heeft hij de woning doorzocht en een kluis aangetroffen in een kast. Hij heeft de kluis opgepakt en in een vuilniszak gedaan. Op enig moment heeft de verdachte het slachtoffer in de woning getroffen.
Een thuiszorgmedewerkster van De Zellingen, [slachtoffer 2], kwam rond 8:50 uur bij de woning van het slachtoffer aan. Omdat zij geen sleutel van de woning had en er niet werd gereageerd op haar kloppen, heeft zij steentjes tegen de ruit gegooid en getracht te bellen naar het nummer van het slachtoffer. Vervolgens hoorde zij vanuit de slaapkamer van het slachtoffer gerommel en ze hoorde hem “au, au” roepen en gillen. Op enig moment werd de voordeur geopend door een man - de verdachte - die naar buiten kwam met een capuchon op het hoofd en een sjaal deels voor zijn gezicht. De verdachte pakte haar beet en probeerde haar naar binnen te trekken, waarbij aangeefster [slachtoffer 2] ten val is gekomen. De verdachte is toen de woning weer ingegaan en is uiteindelijk weggerend met de vuilniszak met daarin de kluis. In de kluis zaten medicijnen van het slachtoffer en een geldbedrag van € 7,50.
Omstreeks 9.15 uur kregen twee politieambtenaren de opdracht om naar de woning op het adres van het slachtoffer te gaan, naar aanleiding van een melding van een overlopen inbreker. Omstreeks 9:18 uur kwamen de verbalisanten ter plaatse. Zij troffen in de slaapkamer van de woning het slachtoffer liggend op zijn bed aan. De verbalisanten zijn gestart met reanimeren. Na enige tijd zijn medewerkers van de GGD ter plaatse gekomen en die hebben de reanimatie overgenomen. Omstreeks 10:00 uur is door het personeel van de GGD besloten te stoppen met de reanimatie van het slachtoffer. Bij een schouw van het lichaam van het slachtoffer is door een lijkschouwer de dood geconstateerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding van 25 juni 2012 primair ten laste gelegde feit, zijnde een gekwalificeerde doodslag. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte heeft besloten in te breken in een woning en dat hij er rekening mee had kunnen en moeten houden dat de bewoner aanwezig zou zijn. Op het moment dat de bewoner inderdaad thuis bleek te zijn heeft de verdachte niet afgezien van zijn voornemen om de diefstal te plegen. Integendeel, hij heeft zelfs geweld tegen die bewoner - het slachtoffer - gebruikt zodat hij met zijn buit de woning weer kon verlaten. De directe aanleiding voor de dood van het slachtoffer zijn de door de verdachte gepleegde berovings- en geweldshandelingen geweest. De verdachte, die fors geweld op de 81-jarige man heeft toegepast, had er in bijzondere mate rekening mee moeten houden dat deze man daardoor het leven zou laten. Minst genomen is sprake van opzet op de dood in voorwaardelijke zin. Aldus heeft de verdachte opzet gehad op zowel de diefstal (met geweld) als op de dood van het slachtoffer. De doodslag is door de verdachte gepleegd om die diefstal mogelijk te maken en zich te verzekeren van het bezit van de buit.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van aangeefster [slachtoffer 2], zoals omschreven in de dagvaarding van 27 februari 2013.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de bij dagvaarding van 25 juni 2012 primair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag. Daartoe is aangevoerd dat het letsel dat bij het slachtoffer is geconstateerd weliswaar kan worden verklaard door de handelingen die door de verdachte worden erkend, namelijk het geven van een elleboogstoot en de daarop volgende worsteling op het bed, met een val tot gevolg. Maar dat letsel is ontstaan toen de verdachte zich los probeerde te rukken uit de greep van het slachtoffer, waarbij hij deze per ongeluk met zijn elleboog in het gezicht raakte.
Bovendien kan niet tot causaal verband tussen de in de tenlastelegging omschreven handelingen en de dood van het slachtoffer worden geconcludeerd. Er is door de patholoog immers geen anatomische of toxicologische doodsoorzaak vastgesteld. De doodsoorzaak kan ook gelegen zijn geweest in onvakkundig reanimeren door de hulpdiensten. Het fatale gevolg daarvan kan dan ook niet in redelijkheid aan de verdachte worden toegerekend. Bovendien ontbrak bij hem het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Tegen deze achtergrond kan enkel het subsidiair ten laste gelegde bewezen worden verklaard en louter in de variant van een kale diefstal van de kluis in vereniging.
Ook ten aanzien van hetgeen de verdachte in de parallelle dagvaarding ten laste is gelegd, is vrijspraak bepleit. Het opzet op de mishandeling kan niet bewezen worden. De verdachte heeft slechts lichte dwang op aangeefster [slachtoffer 2] uitgeoefend.
Subsidiair is aangevoerd dat er ontslag van rechtsvervolging dient te volgen op grond van overmacht; de verdachte beoogde een hoger doel te dienen, te weten het overdragen van de zorg over het slachtoffer aan aangeefster [slachtoffer 2].
Dagvaarding van 25 juni 2012
Het door de verdachte toegepaste geweld
Bij sectie op het lichaam is door arts-patholoog dr. B. Kubat (hierna: de patholoog) onder andere geconstateerd dat de beide neusbijholten van het slachtoffer waren gebroken, zijn bovenlip was verscheurd, de slijmvliezen van de boven- en onderlip en van het tandvlees van de boven- en onderkaak uitgebreid beschadigd waren, het bruggetje van de onderkaak verscheurd was, sprake was van uitgebreid omgevende bloeduitstortingen en zich in beide neusholten en de mond veel bloed bevond. De patholoog heeft geconcludeerd dat deze letsels kunnen worden verklaard door de inwerking van heftig uitwendig mechanisch stomp en deels botsend geweld, maar ook door uitwendig mechanisch samendrukkend geweld op het gelaat, zoals bijvoorbeeld het dichtdrukken van de mond of smoren.
De verdachte heeft verklaard dat hij per ongeluk een elleboogstoot in het gezicht van het slachtoffer heeft gegeven toen hij zich probeerde los te rukken uit diens greep.
De rechtbank acht dit niet aannemelijk, gelet op enerzijds de aard en de omvang van de door de hiervoor genoemde letsels en anderzijds de inhoud van een in de penitentiaire inrichting gevoerd gesprek tussen de verdachte, zijn vriendin en [deelnemer gesprek], welk gesprek is afgeluisterd. Daarin zegt de verdachte tot twee maal toe dat hij “hem” (de rechtbank begrijpt: het slachtoffer) één keer heeft geslagen, waaraan hij toevoegt: “op zijn neus”. Ook de medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat de verdachte haar heeft verteld dat hij het slachtoffer één keer heeft geslagen. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat de verdachte het slachtoffer in ieder geval één keer hard en opzettelijk in het gezicht heeft gestompt.
Zoals hierna nog aan de orde zal komen, zijn bij de sectie voorts enige aanwijzingen gevonden voor smorend geweld en verstikking. Echter, smoren en/of de dood ten gevolge van verstikking kan, zo rapporteert de patholoog, middels een sectie niet worden aangetoond. De rechtbank is van oordeel dat een scenario waarin de verdachte het slachtoffer heeft verstikt of daartoe pogingen heeft ondernomen niet helemaal kan worden uitgesloten, mede omdat door de politie op het hoofd van het slachtoffer een kussen is aangetroffen. Daarnaast is door medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat de verdachte haar heeft verteld dat hij teneinde het slachtoffer stil te krijgen diens mond heeft bedekt met zijn, verdachtes, lichaam. Nu het kussen evenwel niet nader is onderzocht, de verklaring van [medeverdachte] geen verdere weerklank vindt in het dossier en de conclusies van de patholoog in dit verband onvoldoende significantie hebben, is evengenoemd scenario - waarvan de officier van justitie in zijn requisitoir evenmin lijkt te zijn uitgegaan - niet buiten redelijke twijfel komen vast te staan.
Voor één van de andere in het primair ten laste gelegde omschreven geweldshandelingen, zoals bijvoorbeeld het schoppen tegen het hoofd, biedt het dossier geen of in ieder geval onvoldoende aanknopingspunten.
Opzet op dood van het slachtoffer
De rechtbank gaat er, zoals hiervoor is overwogen, van uit dat de verdachte in ieder geval één harde stomp in het gezicht van het slachtoffer heeft gegeven. Er is geen reden om te veronderstellen dat de verdachte het oogmerk (‘de rechtstreekse bedoeling’) heeft gehad om het slachtoffer op die wijze om het leven te brengen, zodat de rechtbank aan de vraag toekomt of de verdachte, zoals de officier van justitie heeft betoogd, in voorwaardelijke zin opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Naar bestendige jurisprudentie is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van het slachtoffer - aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank is het geen algemene ervaringsregel dat het geven van een harde stomp op of onder de neus - hoe verwerpelijk dit ook is - een aanmerkelijke kans op de dood van een ander in het leven roept, ook niet indien hierbij in dit geval de hoge leeftijd van het slachtoffer wordt betrokken.
De vraag of de dood van het slachtoffer aan de handelwijze van de verdachte kan worden toegerekend is een weer andere, omdat daarbij ook gedragingen en omstandigheden kunnen worden betrokken die niet zijn omschreven in het primair ten laste gelegde. Aan deze vraag komt de rechtbank dadelijk toe.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag.
Causaal verband handelingen verdachte en dood van het slachtoffer
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen komt de rechtbank zonder meer tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde diefstal in de woning van het slachtoffer en acht zij tevens bewezen dat de verdachte, teneinde die diefstal te vergemakkelijken en/of om zich na betrapping uit de voeten te kunnen maken of zich van de buit te verzekeren, geweld heeft toegepast op het slachtoffer, te weten een stomp in het gezicht.
De vraag die evenwel dient te worden beantwoord is, of het handelen van de verdachte heeft geleid tot de dood van het slachtoffer, met andere woorden of er causaal verband bestaat tussen de gedragingen van de verdachte en de dood van het slachtoffer.
Uit de bevindingen en conclusies van de patholoog blijkt dat het slachtoffer is komen te overlijden als gevolg van hetzij hartfalen, veroorzaakt door een ziekelijke afwijking van het hart van het slachtoffer in combinatie met de extra belasting die de door de diefstal met geweld teweeggebrachte geestelijke en/of lichamelijke stress (angst en pijn) heeft opgeleverd, hetzij door smoren en/of samendrukkend geweld op de borstkas, dan wel de samenloop van meerdere van deze factoren.
De stelling van de raadsman dat het slachtoffer mogelijk is overleden door onjuist uitgevoerde reanimatie wordt door de rechtbank verworpen. Verbalisant [verbalisant] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard te hebben gecontroleerd of het slachtoffer nog een hartslag had. Pas nadat was geconstateerd dat hij geen hartslag meer had, is tevergeefs getracht het slachtoffer te reanimeren. De stelling dat deze reanimatie tot de dood van het slachtoffer zou hebben geleid, mist derhalve feitelijke grondslag.
De rechtbank heeft eerder overwogen dat zij bewezen acht dat de verdachte het slachtoffer hard in het gezicht heeft gestompt. Hiervoor is reeds uiteengezet tot welk letsel dit heeft geleid. Daarnaast is van belang dat de patholoog heeft vastgesteld dat zich bij de rechterduim van het slachtoffer scherprandige huidklievingen bevonden, die kunnen passen bij afweerletsel. Ook was er een scherprandige huidperforatie aan de linkerzijde van de hals. Of - zoals de verdachte heeft verklaard - het slachtoffer zelf een mes in handen heeft gehad en deze verwondingen bij een worsteling moet hebben opgelopen, dan wel dat de verdachte bijvoorbeeld stekende bewegingen richting het slachtoffer heeft gemaakt, waarbij deze zich heeft geprobeerd af te weren, kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting niet met voldoende mate van zekerheid vastgesteld worden. Echter, gelet op dit letsel, maar ook vanwege het letsel dat in het gezicht van de verdachte door aangeefster [slachtoffer 2] en (later) door de politie is waargenomen, gaat de rechtbank er wel vanuit dat zich een worsteling heeft voorgedaan en dat er een mes in het spel is geweest, hetgeen overigens ook volgt uit de verklaring van de verdachte. Ter zitting heeft de verdachte daar nog aan toegevoegd dat het slachtoffer toen zij samen van het bed afrolden, met zijn hoofd de grond hard heeft geraakt.
De beantwoording van de vraag of causaal verband bestaat tussen de door de verdachte verrichte handelingen en de dood van het slachtoffer dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of de dood redelijkerwijs als gevolg van het die gedragingen aan de verdachte kan worden toegerekend.
Vooropgesteld moet worden dat de verdachte door zijn handelen, bestaande uit het in de vroege ochtend inbreken in de woning van een hoogbejaarde en licht dementerende man, een buitengewoon stresserende omstandigheid heeft gecreëerd voor een op zich al zeer kwetsbaar slachtoffer. Vervolgens heeft hij de situatie laten ontstaan dat hij met deze man in een worsteling terecht is gekomen, een worsteling waarbij een mes is betrokken en een harde stomp is uitgedeeld, waarbij de oude man met zijn hoofd hard op de grond is gevallen en de verdachte bovenop hem. Het slachtoffer had ten gevolge hiervan ernstige verwondingen in zijn gezicht en heeft, ook volgens de verklaring van de verdachte, een aanzienlijke hoeveelheid bloed verloren.
Toen de politie kort na het vertrek van de verdachte in de woning aankwam, voelde het slachtoffer nog wel warm aan, maar had hij al geen hartslag meer.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de dood van het slachtoffer, wiens lichamelijke conditie gelet op zijn leeftijd volgens de patholoog goed was, redelijkerwijs moet worden toegerekend aan de gedragingen van de verdachte. Zeer aannemelijk is dat het slachtoffer ten gevolge van deze gedragingen een aanzienlijke hoeveelheid geestelijke en lichamelijke stress te verwerken heeft gekregen, hetgeen hem in combinatie met een voor mensen op hoge leeftijd niet uitzonderlijke hartafwijking, fataal is geworden.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair tenlastegelegde diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbende.
Dagvaarding van 27 februari 2013
Aangeefster [aangeefster] heeft verklaard dat de verdachte, nadat hij de deur had geopend, haar gezicht stevig beetpakte. Door de kracht die de man gebruikte toen hij haar kaak vastpakte en de daarop volgende worsteling kwam aangeefster [slachtoffer 2] ten val. Zij voelde vervolgens dat de man op haar zat en dat hij zijn hand over haar mond hield. Met zijn andere hand trok hij aan haar haren. Deze verklaring wordt in belangrijke mate ondersteund door de medische verklaring van forensisch arts Van Leeuwen van 20 augustus 2012, waarin staat vermeld dat aangeefster [slachtoffer 2] op 11 april 2012 - twee dagen na het incident - kampte met pijn in de kaak, kneuzing van de rechterschouder, kneuzing van de ribben linksonder en ontsteking van de rechterschouder. Dit letsel past bij de door aangeefster [slachtoffer 2] gegeven lezing en de rechtbank ziet dan ook geen enkele reden om aan die lezing te twijfelen. Gelet daarop verwerpt zij de stelling van de verdediging dat de verdachte niet meer dan ‘lichte dwang’ op aangeefster [slachtoffer 2] heeft uitgeoefend als zijnde niet aannemelijk. Om die laatste reden wordt het verweer dat het ten laste gelegde bestanddeel ‘opzet’ niet kan worden bewezen, evenzeer verworpen.
Het beroep op overmacht wordt ook verworpen en wel bij gebrek aan een feitelijke grondslag; de rechtbank gaat immers uit van de lezing van aangeefster [slachtoffer 2] die erop neerkomt dat de verdachte veeleer probeerde te voorkomen dat de politie zou worden ingeschakeld om op die manier zeker te stellen dat hij kon ontkomen.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van aangeefster [slachtoffer 2].
De rechtbank hecht er nog aan te benadrukken dat zij de door de verdediging gedane suggestie dat aangeefster [slachtoffer 2] haar plicht tot hulpverlening zou hebben verzaakt door niet de woning van het slachtoffer in te gaan verre van zich werpt.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Dagvaarding van 25 juni 2012
hij op 9 april 2012 te Capelle aan den IJssel met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een kluis met inhoud, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld bestond uit het die [slachtoffer] in het gezicht stompen, in elk geval (heftig) uitwendig mechanisch botsend geweld op het hoofd van die [slachtoffer 1] toepassen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
Dagvaarding van 27 februari 2013
hij op 09 april 2012 te Capelle aan den IJssel opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer 2], met kracht
-bij de kaak, heeft vastgepakt en vastgehouden, en
- ten val heeft gebracht, en
-aan de haren heeft getrokken,
waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De inhoud van de wettige bewijsmiddelen is als bijlage II aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Dagvaarding van 25 juni 2012
Door de raadsman is aangevoerd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging terzake van de in het subsidiair ten laste gelegde omschreven geweldshandelingen. De elleboogstoot is een actieve eenzijdige handeling geweest die juridisch gekwalificeerd moet worden als noodweer; de verdachte probeerde zich los te rukken uit de greep van het slachtoffer en raakte deze daarbij per ongeluk in het gezicht.
Vooropgesteld zij dat de rechtbank anders dan de raadsman niet uitgaat van een elleboogstoot tijdens een worsteling. De rechtbank acht immers bewezen dat de verdachte het slachtoffer hard in het gezicht heeft gestompt. Niet aannemelijk is geworden dat dit noodzakelijk was ter verdediging. Het verweer wordt verworpen.
Het bewezen feit levert op:
diefstal vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
Er zijn geen (andere) feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.
Dagvaarding d.d. 27 februari 2013
Het bewezen feit levert op:
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft om een grote schuldenlast het hoofd te bieden, het plan opgevat om te gaan inbreken in de woning van een 81-jarige man. Nadat hij daartoe samen met zijn medeverdachte gedurende een langere periode de nodige voorbereidingen had getroffen en voorafgaand aan de woninginbraak de sleutel van de betreffende woning had ontvreemd bij een thuiszorginstelling, heeft hij zijn plan tot uitvoering gebracht. Eenmaal in de woning heeft hij de woning doorzocht en is hij op enig moment betrapt door het slachtoffer.
Daarna is het tot een worsteling gekomen en heeft hij het slachtoffer fors letsel toegebracht. Het slachtoffer is uiteindelijk ten gevolge van het handelen van de verdachte overleden.
Dit is een zeer ernstig feit. De rechtbank acht het daarbij uiterst kwalijk dat de verdachte op een weloverwogen manier tot de inbraak is gekomen. Hij heeft daarvoor informatie verzameld en wist op basis daarvan dat het slachtoffer zeer kwetsbaar was, te weten een oude, licht dementerende en alleenstaande man, die zeer afgelegen woonde. De verdachte heeft het slachtoffer door zijn daad het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen en heeft bovendien groot en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden. Een dergelijk vergrijp veroorzaakt gevoelens van afschuw, onveiligheid en grote onrust in de samenleving, niet in de laatste plaats bij ouderen.
Daarnaast wordt het de verdachte aangerekend dat hij hierin ook nog een volledige buitenstaander, een thuiszorgmedewerkster die het slachtoffer kwam verzorgen, heeft betrokken. Hij heeft haar niet alleen bijzonder veel angst aangejaagd, maar ook nog eens mishandeld. Deze vrouw ondervindt hiervan nog steeds psychische problemen en is nog altijd niet in staat haar werk te hervatten.
Hoewel vermoedelijk geen enkele straf het leed van de nabestaanden van het overleden slachtoffer kan verzachten, kan op dergelijke feiten niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van zeer aanzienlijke duur. De rechtbank heeft bij het bepalen daarvan ermee rekening te houden, dat niet bewezen is dat de verdachte de dood van het bejaarde slachtoffer opzettelijk heeft veroorzaakt, maar kan anderzijds de ogen niet sluiten voor de hiervoor beschreven weloverwogen en lafhartige wijze waarop de verdachte tot zijn daden is gekomen en de catastrofale gevolgen die hij heeft veroorzaakt.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 februari 2013 reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en terzake van één van die feiten in een proeftijd liep die was gekoppeld aan een fors voorwaardelijk strafdeel. Dit heeft op hem kennelijk geen enkele indruk gemaakt.
Alles overziend zijn er geen omstandigheden die in het voordeel van de verdachte spreken.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt d.d. 19 december 2012. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte kent problemen op de velerlei leefgebieden. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog gemiddeld. De reclassering adviseert, indien de ernst van de feiten dit toelaten en de verdachte schuldig wordt bevonden, een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Als daarbij te stellen bijzondere voorwaarden worden daarbij geadviseerd een meldingsgebod, deelname aan een gedragsinterventie en een locatiegebod.
Uit de omtrent de verdachte opgemaakte rapporten van psycholoog J.P.M. van der Leeuw d.d. 21 juli 2012 en psychiater F.C.J. Starrenburg d.d. 27 juli 2012 blijkt dat de verdachte goeddeels niet aan het gedragskundig onderzoek heeft willen meewerken. Behalve dat er tijdens het gesprekscontact met de psychiater geen aanwijzingen voor psychiatrische problematiek werden gezien en de psycholoog in de persoon van de verdachte wel aanwijzingen heeft gezien voor oppervlakkige charme, pathologisch liegen, het ontbreken van emotionele diepgang, impulsiviteit en onverantwoordelijk gedrag, kon vanwege de opstelling van de verdachte geen diagnose worden gesteld en kon geen uitspraak worden gedaan omtrent een eventueel verband tussen een diagnose en het tenlastegelegde, de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en de kans op herhaling.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie nu deze bij de formulering van zijn eis is uitgegaan van een delict waarvoor als strafmaximum een levenslange gevangenisstraf geldt en de rechtbank is gekomen tot een bewezenverklaring van een delict waarvoor een strafmaximum van 15 jaar gevangenisstraf geldt.
Gelet op de duur van de op te leggen straf is het advies van de reclassering, om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, wettelijk gezien onmogelijk. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel ook geen enkele aanleiding bestaat nu de verdachte, zoals gezegd, de onderhavige feiten heeft gepleegd in een proeftijd.
De rechtbank geeft het openbaar ministerie bij de tenuitvoerlegging van dit vonnis wel in overweging om te zijner tijd aan een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling, de voorwaarde van deelname aan gedragskundig onderzoek en, indien geïndiceerd, behandeling te verbinden.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], ter zake van het bij dagvaarding van 27 februari 2013 ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 499,11 aan materiële schade en een bedrag van € 2.150,- aan immateriële schade.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank is echter van oordeel dat de vordering voor zover deze strekt tot vergoeding van belkosten onvoldoende is onderbouwd, zodat dit deel van de vordering zal worden afgewezen. Voor het overige (€ 449,11) is de vordering genoegzaam onderbouwd zodat deze, ondanks de betwisting door de verdachte, zal worden toegewezen.
Verder is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde straf¬bare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij is door het bewezen verklaarde strafbare feit onderdeel geworden van een intriest voorval; bij een gewelddadige inbraak in een woning van één van haar cliënten heeft deze het leven gelaten. Dit heeft voor de benadeelde veel verder strekkende gevolgen gehad dan alleen de pijn en het letsel die bewezen zijn verklaard. Daarom zal de rechtbank in deze uitzonderingssituatie de immateriële schade vaststellen op € 1.500,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, met afwijzing van hetgeen meer is gevorderd.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
VORDERING TENUITVOERLEGGING
Bij op tegenspraak gewezen vonnis d.d. 13 april 2011 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van medeplegen van voorbereiding van diefstal met geweld veroordeeld voor zover hier van belang tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan een gedeelte groot 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De proeftijd is op grond van artikel 14b, derde lid van het Wetboek van Strafrecht ingegaan op 28 april 2011. De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd.
Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 24c, 36f, 57, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het bij de op 25 juni 2012 gedagtekende dagvaarding primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het bij de op 25 juni 2012 gedagtekende dagvaarding subsidiair ten laste gelegde feit, alsmede het bij de op 27 februari 2013 gedagtekende dagvaarding ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 (elf) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [woonplaats] toe tot een bedrag van € 1.949,11 (duizend negenhonderdnegenenveertig euro en elf eurocent) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen;
bepaalt dat dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen € 1.949,11 (duizend negenhonderdnegenenveertig euro en elf eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 april 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.949,11 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 29 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
gelast de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte, groot 8 (acht) maanden, van de bij vonnis d.d. 13 april 2011 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van der Bijl-de Jong, voorzitter,
en mrs. Laukens en De Jong, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 maart 2013.
BIJLAGE I BIJ HET VONNIS VAN 26 MAART 2013
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt tenlastegelegd dat
Dagvaarding d.d. 25 juni 2012
hij op of omstreeks 09 april 2012 te Capelle aan den 1Jsse1
tezamen en vereniging( met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk
die [slachtoffer 1] meermalen op/tegen het hoofd en/of in het gezicht gestompt/geslagen en/of geschopt/getrapt en/of door middel van een kussen, in elk geval enig voorwerp de ademhaling van die [slachtoffer 1] gesmoord, in elk geval (heftig) uitwendig mechanisch botsend en/of smorend geweld op (het hoofd van) die [slachtoffer 1] toegepast,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om het bezit van het wederrechtelijke verkregene te verzekeren ;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 april 2012 te Capelle aan den IJssel
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een kluis met inhoud, in elk geval enig goed en/of geld,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1], gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het die [slachtoffer 1] meermalen op/tegen het hoofd en/of in het gezicht stompen/slaan en/of schoppen/trappen en/of door middel van een kussen, in elk geval enig voorwerp de ademhaling van die [slachtoffer] smoren, in elk geval (heftig) uitwendig mechanisch botsend en/of smorend geweld op (het hoofd van) die [slachtoffer 1] toepassen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
(artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht)
Dagvaarding d.d. 27 februari 2013
hij op of omstreeks 09 april 2012 te Capelle aan den IJssel
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), (met kracht)
-bij de kaak, althans het gezicht heeft vastgepakt en/of vastgehouden, en/of
-op de grond heeft gegooid/geduwd, althans ten val heeft gebracht, en/of
-aan de haren heeft getrokken,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
(artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht);