ECLI:NL:RBROT:2013:BZ6002

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
12/439
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • mr. Beudeker
  • mrs. Bade
  • De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift ex artikel 591a Sv inzake vergoeding van kosten voor rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 februari 2013 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van de verzoekster, die in een strafzaak was vrijgesproken. De verzoekster had verzocht om vergoeding van kosten voor rechtsbijstand en reiskosten, die zij had gemaakt in verband met de strafzaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster een betalingsverplichting had aan haar advocaat, wat betekent dat de kosten voor rechtsbijstand daadwerkelijk ten laste van haar zijn gekomen, ondanks het feit dat zij de factuur nog niet had voldaan. De rechtbank verwierp het standpunt van het Openbaar Ministerie dat de verzoekster niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het verzoek tijdig was ingediend. De rechtbank oordeelde dat er gronden van billijkheid waren om de kosten voor rechtsbijstand en reiskosten te vergoeden. Uiteindelijk werd aan de verzoekster een totale vergoeding van € 2.674,55 toegekend, bestaande uit € 2.129,15 voor rechtsbijstand, € 5,40 voor reiskosten en € 540 voor de kosten van het indienen en behandelen van het verzoekschrift. De rechtbank verklaarde de verzoekster ontvankelijk in haar verzoek en wees het verzoek toe.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Team straf 2
Parketnummer: 10/690229-09
Raadkamernummer: 12/439
Beslissing van de rechtbank te Rotterdam, meervoudige raadkamer, op het verzoekschrift
ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoekster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
wonende te [adres],
te dezer zake domicilie kiezende te 8439 SM Oude Willem, Oude Willemsweg 5, ten kantore van haar advocaat mr. M. Baijens.
Procedure
Het verzoekschrift is op 1 maart 2012 ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de stukken in het bijbehorende raadkamerdossier, alsmede de stukken in het dossier van de onder bovenvermeld parketnummer geregistreerde strafzaak tegen de verzoekster als verdachte.
Het verzoek is op 22 januari 2013 in het openbaar behandeld door de enkelvoudige raadkamer. Daar zijn gehoord de officier van justitie mr. Tiebosch en de advocaat van de verzoekster.
De verzoekster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De zaak is door de enkelvoudige raadkamer verwezen naar de meervoudige raadkamer, waarna de behandeling is onderbroken tot 19 februari 2013. Op deze laatste datum heeft de meervoudige raadkamer in het openbaar de behandeling voortgezet en gesloten.
Feiten
Bij vonnis van de kantonrechter in deze rechtbank, uitgesproken op 29 november 2011, is de verzoekster - op daartoe strekkende vordering van de officier van justitie - vrijgesproken van hetgeen haar in de strafzaak ten laste was gelegd. Dit vonnis is inmiddels onherroepelijk geworden.
Inhoud verzoek
Het verzoek strekt tot het toekennen van
- een bedrag van € 2.129,15 ter vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand, inclusief 5% opslag voor kantoorkosten en 19% BTW, gemaakt ten behoeve van de noodzakelijke verdediging in de tegen verzoekster geëntameerde strafzaak;
- een bedrag van € 5,40 ter vergoeding van door de verzoekster in verband met zittingen gemaakte reiskosten;
- de forfaitaire vergoeding voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het onderhavige verzoek.
Ontvankelijkheid verzoekster
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het vonnis van de kantonrechter van 29 november 2011 op diezelfde datum onherroepelijk is geworden, aangezien het openbaar ministerie in die zaak vrijspraak heeft gevorderd en verzoekster vervolgens ook is vrijgesproken. Het verzoekschrift, dat op 1 maart 2012 is ingekomen, is daarom niet binnen de bij de wet gestelde termijn van drie maanden na het eindigen van de strafzaak ingediend. De officier van justitie tegen deze achtergrond bepleit dat de verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek.
De advocaat van de verzoekster heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie (OM) zich in een eerder stadium niet tegen toewijzing van het gevraagde heeft verzet. Hij heeft zich nu niet kunnen voorbereiden op het gewijzigde standpunt officier van justitie, reden waarom de rechtbank dit standpunt buiten beschouwing moet laten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat het OM, al dan niet door voortschrijdend inzicht, zijn standpunt omtrent de ontvankelijkheid van een op artikel 591a Sv gestoeld verzoek aanpast, zodat het verweer van de advocaat reeds om die reden moet worden verworpen. De rechtbank gaat ervan uit dat de advocaat hierop adequaat heeft kunnen reageren.
De kennelijk door de officier van justitie gehuldigde opvatting dat de enkele omstandigheid dat het OM in eerste aanleg vrijspraak heeft gevorderd, zonder meer in de weg staat aan zijn recht om hoger beroep in te stellen tegen een vrijsprekend vonnis, vindt echter geen steun in het recht (vgl. HR 26 oktober 2010, LJN: BN4322). Waar het OM op de terechtzitting voorts geen afstand heeft gedaan van het recht hoger beroep in te stellen, is het vonnis van de kantonrechter van 29 november 2011 pas op 14 december 2011 onherroepelijk geworden. Op laatstgenoemde datum is de strafzaak derhalve geëindigd en de uit de artikelen 591a jo. 591, tweede lid, Sv voorvloeiende termijn van drie maanden aangevangen. Het verzoekschrift, dat op 1 maart 2013 bij de rechtbank is ingekomen, is dan ook tijdig ingediend.
De verzoekster kan in haar verzoek worden ontvangen.
Standpunten officier van justitie en verzoekster omtrent toewijsbaarheid verzoek
De officier van justitie heeft zich - subsidiair - op het standpunt gesteld dat slechts kosten en schade die de verzoekster als verdachte daadwerkelijk heeft geleden toewijsbaar zijn. Aangezien de advocaat van de verzoekster heeft meegedeeld dat de declaratie voor de verleende rechtsbijstand nog niet door de verzoekster is voldaan, is geen sprake van zuivere vermogensschade en heeft de verzoekster geen kosten voor rechtsbijstand in de zin van artikel 591a Sv gemaakt. Dit deel van het verzoek komt niet voor toewijzing in aanmerking. Wel kan een vergoeding voor de opgevoerde reiskosten en de forfaitaire vergoeding worden toegekend, aldus de officier.
De advocaat van de verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat de geclaimde kosten voor rechtsbijstand geheel voor toewijzing in aanmerking komen. Tussen de advocaat en de verzoekster zijn er (standaard)afspraken gemaakt, inhoudende dat de declaratie, in afwachting van de beslissing op onderhavig verzoek, vooralsnog onbetaald wordt gelaten. Indien dit verzoek evenwel wordt afgewezen, zal de verzoekster alsnog de gehele declaratie dienen te voldoen. Er is sprake van een ‘keiharde vordering’, aldus de advocaat.
Beoordeling verzoek
Voorop gesteld wordt dat de gewezen verdachte - indien de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - op de voet van artikel 591a, eerste lid, Sv recht heeft op ten behoeve van de behandeling van de zaak gemaakte reiskosten, welke moeten worden berekend op de voet van het bepaalde in en krachtens de Wet tarieven in strafzaken, en ingevolge artikel 591a, tweede en vierde lid, jo. artikel 90 Sv in beginsel ook aanspraak kan maken op vergoeding van de ten laste van de gewezen verdachte gekomen kosten voor de rechtsbijstand, dit laatste voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn.
Uit de feiten volgt dat de strafzaak tegen de verzoekster is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Kosten noodzakelijke verdediging strafzaak
Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de kosten voor de noodzakelijke verdediging van de verzoekster in de strafzaak geldt dat de declaratie van de advocaat niet bepalend is voor het beoordelen van het verzoek, maar een belangrijk uitgangspunt is dat door de rechtbank wordt betrokken bij haar oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn aan de verzoekster een vergoeding toe te kennen voor de kosten voor rechtsbijstand en zo ja, tot welk bedrag.
De officier van justitie heeft er terecht op gewezen dat kosten voor rechtsbijstand op de voet van artikel 591a Sv slechts voor vergoeding in aanmerking komen voor zover deze daadwerkelijk ten laste van de verzoekster zijn gekomen. De rechtbank verwerpt evenwel stelling van de officier dat de kosten voor rechtsbijstand niet daadwerkelijk ten laste van verzoekster zijn gekomen zolang zij de factuur van haar advocaat nog niet heeft voldaan.
Gebleken is immers dat de verzoekster een schuld aan haar advocaat heeft in de vorm van een betalings¬verplichting. Een dergelijke schuld tast naar haar aard het vermogen van de cliënt van een advocaat in negatieve zin aan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het ontstaan van een betalingsverplichting krachtens een vooraf gemaakte afspraak tussen een advocaat en zijn cliënt reeds meebrengt dat de kosten voor rechtsbijstand daadwerkelijk ten laste van betrokken cliënt zijn gekomen. Naast een urenstaat, de declaratie(s) en een opgave van het uurtarief van de advocaat - zulks teneinde de betalingsverplichting te kunnen beoordelen - acht de rechtbank het in beginsel niet noodzakelijk dat dienaangaande nog andere informatie wordt verstrekt. Uitgaande van een reële betalingsverplichting behoeven de door de officier van justitie in openbare raadkamer opgeworpen vragen of de verzoekster ten tijde van de beoordeling van haar verzoek al aan haar betalingsverplichting had voldaan en welke afspraken omtrent de (termijnen van de) daadwerkelijke betaling zijn gemaakt dan ook geen beantwoording.
Er worden, mede in het licht van het voorgaande, gronden van billijkheid gezien om alle opgevoerde kosten voor de noodzakelijke verdediging van de tegen de verzoekster geëntameerde strafzaak voor vergoeding in aanmerking te brengen, in totaal € 2.129,16, inclusief 5% opslag voor kantoorkosten en 19% BTW.
Reiskosten verzoekster
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek tot vergoeding van reiskosten voor het bijwonen van de behandelingen van de strafzaak op 11 augustus 2011, 1 september 2011 en 29 november 2011 geheel voor toewijzing in aanmerking komt; het gevraagde bedrag van € 5,40 is zelfs lager dan de vergoeding waarop de verzoekster recht heeft op grond van het tarief als bedoeld in het op de Wet tarieven in strafzaken gestoelde artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, bestaande uit driemaal de kostprijs van een reis per openbaar vervoer van de woning van de verzoekster naar het gerechtsgebouw en vice versa.
Kosten voor juridische bijstand voor indienen en behandeling verzoekschrift
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om aan de verzoekster voor de kosten voor het opstellen, indienen en behandelen van het op de voet van artikel 591a Sv ingediende verzoekschrift een vergoeding van € 540,= toe te kennen.
Besluit
Resumerend zal aan de verzoekster op de voet van artikel 591a Sv een totale vergoeding van € 2.674,55 (€ 2.129,15 + € 5,40 + € 540,=) worden toegekend.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de verzoekster ontvankelijk in haar verzoek;
- kent aan de verzoekster uit ’s Rijks kas een vergoeding toe ten bedrage van € 2.674,55
(zegge: tweeduizendzeshonderdvierenzeventig euro en vijfenvijftig eurocent).
Deze beschikking is gegeven door:
mr. Beudeker, voorzitter,
mrs. Bade en De Jong, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Erasmus, griffier,
en uitgesproken ter openbare raadkamer van deze rechtbank op 19 februari 2013.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.