vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 390063 / HA ZA 11-2054
Vonnis van 27 februari 2013
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BARANT INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. E.A. Bik
die Gesellschaft mit beschränkter Haftung (vennootschap naar Duits recht)
SIEMENS FINANCE & LEASING GMBH,
gevestigd te München, Bondsrepubliek Duitsland
gedaagde,
advocaat mr. M.E.C. Lok.
Partijen zullen hierna Barant en Siemens genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 maart 2012, alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de brief van Barant d.d. 1 mei 2012, met producties;
- de brief van Siemens d.d. 1 mei 2012, met producties;
- de akte van Siemens d.d. 16 mei 2012 met producties
- het proces-verbaal van comparitie van 16 mei 2012, met aangehecht de brief van mr. van Leeuwen d.d. 7 juni 2012;
- de brief d.d. 26 juni 2012 van mr. Lok, inhoudende dat partijen er niet in zijn geslaagd een minnelijke regeling te treffen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1.
Barant maakt haar bedrijf van de handel in (mobiele) tweedehands kranen. Zij maakt deel uit van een groep van bedrijven.
2.2
Barant heeft in 2002 een mobiele kraan in Duitsland gekocht; de verkoper, KSR, was op dat moment geen eigenaar van de kraan. Eigenaar was Siemens, KSR was huurkoper.
2.3
Van 21 juli 2004 tot 4 juli 2008 zijn door een andere financier van kranen, DLL, en ten laste van Barant in verband met een niet aan de in 2.2 bedoelde transactie gerelateerde (maar vergelijkbare) kwestie beslagen gelegd. In die periode heeft de bedrijfsvoering van Barant stilgelegen. De kredietfaciliteit van Barant is in 2004/2005 opgezegd.
2.4
In verband met de onder 2.2 bedoelde aankoop is tussen Barant en Siemens een procedure gevoerd, waarin in mei 2008 een tussenvonnis en op 25 maart 2009 een, uitvoerbaar bij voorraad verklaard, eindvonnis is gewezen. Bij dat eindvonnis is Barant veroordeeld om aan Siemens € 640.000,= in hoofdsom (alsmede enige bijkomende posten) te betalen.
2.5
Siemens heeft ingevolge genoemd eindvonnis op 8 juni 2009 executoriale beslagen gelegd onder verschillende banken ten laste van Barant. Het beslag onder ABN Amrobank heeft een bedrag van € 248,42 (na aftrek van kosten) geraakt.
2.6
Rabobank Krimpenerwaard (of Krimpen aan den IJssel) heeft verklaard dat Barant in haar administratie niet voorkwam, ING heeft verklaard dat Barant bij haar geen positie innam, beide banken hebben gemeld de beslagen als vervallen te beschouwen. Fortis, Rabobank Rotterdam en SNS Bank hebben verklaard dat zij geen rechtsverhouding met Barant hadden uit hoofde waarvan Barant op het tijdstip van beslagleggen iets te vorderen had.
2.7
Tegen het vonnis van 8 juni 2009 is door Barant appel ingesteld. Siemens heeft in die appelprocedure een incidentele vordering ingesteld, strekkende tot, kort samengevat, het verstrekken van informatie. Het Hof heeft bij arrest van 22 juni 2010 die incidentele vordering toegewezen.
2.8
Het vonnis van 25 maart 2009 is bij arrest van 24 mei 2011 vernietigd; bij dat arrest zijn de vorderingen van Siemens in de hoofdzaak alsnog afgewezen.
2.9
Op 31 mei 2011 zijn de onder 2.5 bedoelde beslagen, op verzoek van Barant d.d. 30 mei 2011, door Siemens opgeheven.
2.1
Een exploit van 24 juni 2011, uitgebracht op verzoek van Siemens, luidt voor zover thans van belang als volgt “(…) Het gerechtshof te Den Haag heeft op 22 juni 2010 (…) een arrest gewezen. (…) In het dictum in het incident (…) staan de bevelen genoemd waaraan Barant diende te voldoen. (…) 3. Barant heeft niet voldaan aan de voornoemde bevelen. (…) Thans heeft Barant het maximale bedrag aan dwangsommen verbeurd. (…) 4. Siemens wenst door middel van dit exploot de verjaring van de hiervoor genoemde dwangsommen te stuiten (…) 7. Barant wordt hierdoor aangemaand om het openstaande bedrag aan dwangsommen aan Siemens te voldoen. Siemens behoudt zich het recht voor om rechtsmaatregelen te treffen indien nakoming uitblijft. Siemens behoudt zich eveneens het recht voor om het volledige bedrag ad EUR 300.0000 van Barant te vorderen, indien de verrekening in rechte geen stand mocht houden. (…)”
2.11
Een (als productie 35 overgelegde) e-mail d.d. 11 december 2009 van [A] aan [B] (verbonden aan Barant) luidt voor zover van belang als volgt:
“(…)
I think this is a crane worth moving forward on.
(…)
2006 Grove GML 5200
630,000 x 1.47 =$ 925,000
This price includes all cost in Europe and “FOB” Bremerhaven port.
In Houston and ready to sell at $ 970,000 apx
Resell for $ 1,250,000
Net profit $ 250-275,000 apx (…)
Let me know what you think. Grove has crane on hold for us till Monday (…)”
3. Het geschil
3.1.
Barant vordert samengevat en uitvoerbaar bij voorraad -,
a) een verklaring voor recht dat de in juni 2009 gelegde beslagen onrechtmatig waren en dat Siemens aansprakelijk is voor de daarvoor veroorzaakte schade
b) dat Siemens onrechtmatig jegens Barant heeft gehandeld door te dreigen met verdere rechtsmaatregelen als weergegeven in het exploit van 24 juni 2011
c) veroordeling van Siemens tot vergoeding van de schade tengevolge van de beslagen in juni 2009 en de dreiging met verdere rechtsmaatregelen, nader op te maken bij staat, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Siemens voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Barant in de kosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Vordering onder a- ABN Amro
4.1.
Dat het eerste deel van de vordering onder a toewijsbaar is ten aanzien van het beslag onder ABN Amro heeft Siemens ter comparitie niet (meer) weersproken. Uit de hierna meer in detail te bespreken jurisprudentie volgt zonder meer dat dit beslag, dat een (beperkt) batig saldo van Barant in rekening-courant bij die bank heeft getroffen, onrechtmatig is jegens Barant.
Andere beslagen gelegd/onrechtmatig?
4.2
Het geschil over de onrechtmatigheid ziet op de andere beslagen.
Voor zover Siemens heeft willen volhouden dat die niet werkelijk zijn gelegd omdat zij geen doel hebben getroffen faalt dat verweer. Art. 475 Rv bepaalt dat het beslag “geschiedt” bij een exploit dat aan bepaalde, daar opgesomde, eisen voldoet. Daaruit volgt dat de beslagen zijn gelegd (geschied in de zin van de wet), nu de deurwaarder naar in confesso is conform art. 475 Rv de betreffende exploiten uitgebracht heeft. De banken hebben ook verklaringen afgelegd, gerechtelijk (dat wil zeggen als bedoeld in art. 476a Rv) dan wel buitengerechtelijk. Voor het gelegd zijn van het beslag is het uitgebracht zijn van het exploit voldoende.
Dat neemt niet weg dat er in casu geen vermogensbestanddeel (vordering) is getroffen waarop Siemens zich kon verhalen, omdat er op dat moment geen rekening ten name van Barant bij die bank bekend was (kennelijk de situatie bij ING) of, in ieder geval, geen rechtsverhouding bestond op grond waarvan de bank Barant iets verschuldigd was op het moment van beslaglegging, in het bijzonder geen rekening met batig saldo bestond (dat is het enige dat bekend is van de situatie bij de andere banken).
4.3
Barant meent dat ondanks laatstgenoemd gegeven die beslagen onrechtmatig zijn, terwijl Siemens dat betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Barant het bij het rechte eind. De rechtbank licht dat als volgt toe.
4.3.1
Het is vaste jurisprudentie dat degene, die een niet onherroepelijk maar wel uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis executeert, bijvoorbeeld door het leggen van beslag, daarmee onrechtmatig handelt als het vonnis later wordt vernietigd. De onrechtmatigheid is daarbij, naar bijvoorbeeld uit het arrest van de HR gepubliceerd in NJ 1997, 366 blijkt, gelegen in de omstandigheid, dat de beslaglegger, zonder een onherroepelijk rechterlijk oordeel af te wachten, de betreffende executoriale titel -hier het vonnis van 2009- ten uitvoer legt door het leggen van beslag en aldus het risico neemt dat, achteraf, zal blijken dat het veronderstelde recht op betaling toch niet bestaat. Het betreft hier een risico-aansprakelijkheid. Deze is noodzakelijk om tegenwicht te bieden aan de omstandigheid dat een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis waarvan de juistheid nog niet vast staat ten volle geëxecuteerd kan worden, met zwaarwegende gevolgen.
4.3.2
Dat door de Hoge Raad wordt overwogen dat een dergelijk handelen “onrechtmatig is jegens degene op wiens recht het beslag inbreuk maakt” ziet, anders dan Siemens aanvoert, met name op de relativiteit van art. 6:163 BW; daarmee is niet, althans niet zonder meer, gezegd dat voor de onrechtmatigheid noodzakelijk is dat een subjectief recht kan worden aangewezen waarop dat beslag een inbreuk maakt, al zal in het algemeen een beslag inderdaad op een dergelijk recht inbreuk maken. Systematisch moet de onrechtmatigheid in de sfeer van het misbruik van recht en daarmee in de categorie strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt worden geplaatst. Siemens meende immers destijds een recht tot executie te hebben dat er, achteraf gezien, niet was.
Dat er geen rekening ten name van Barant was bij de betreffende banken, althans dat daarop geen positief saldo bestond, doet er derhalve niet aan af dat ook ten aanzien van deze banken sprake is van onrechtmatige beslagen. Dat geldt zelfs ten aanzien van Rabobank Krimpenerwaard en ING, die immers slechts hebben verklaard dat ze de beslagen als vervallen hebben beschouwd.
Schade aannemelijk
4.4
Voor toewijzing van het tweede deel van het onder a gevorderde is, ten aanzien van alle beslagen, voldoende, maar ook noodzakelijk, dat aannemelijk is dat Barant in ieder geval enige schade heeft geleden.
4.4.1
Barant heeft in dit verband aangevoerd dat zij, als gevolg van de beslagen en de daarmee onlosmakelijk verbonden mededelingen aan de banken (in de deurwaardersexploiten wordt immers verwezen naar de titel, het vonnis van 2009, dat erop neer komt dat Barant veroordeeld was tot betaling van ruim € 600.000,=) is belemmerd in haar mogelijkheden om de voor haar bedrijfsvoering noodzakelijke kredietruimte te verkrijgen. Zij heeft om die reden haar bedrijfsvoering, die juist weer opgestart zou worden na de gunstige afloop van de onder 2.3 bedoelde procedure met DLL, nog langer moeten opschorten. Daarbij woog mee dat de beslagen en de opstelling van Siemens bij haar de verwachting hadden gewekt dat, als zij weer een kraan in Duitsland zou kopen, Siemens daarop beslag zou leggen met alle problemen van dien. Dit alles heeft geleid tot schade in de vorm van gederfde winst.
4.4.2
Siemens betwist dat schade is geleden. Barant was al jaren niet actief toen Siemens de beslagen legde en is vervolgens ook geruime tijd inactief gebleven. Dat Barant kennelijk die keuze heeft gemaakt komt voor haar eigen risico. De (eventuele) schade is het gevolg van die keuze en niet van de beslagen.
4.5.1
De rechtbank acht aannemelijk dat in elk geval enige schade is geleden als gevolg van de beslagen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.5.2
Voor wat betreft de situatie ten tijde van het leggen van de beslagen staat vast, dat Barant voor 2004 jarenlang winst had gemaakt met de handel in tweedehandskranen, dat haar bedrijfsvoering van 2004 tot dan toe had stilgelegen en dat haar krediet bij haar vaste bank (ABN Amro) in 2004/2005 opgezegd/vervallen was. Niet betwist is voorts dat de werkwijze van Barant inhield dat zij vaste tussenpersonen had die haar waarschuwden als er een tweedehands kraan beschikbaar kwam in Duitsland; Barant verkocht deze dan door aan kopers in de VS, en betaalde kosten (zoals vervoer) vooruit, voordat zij de koopprijs had ontvangen. Haar winst genereerde zij uit de marge die zij ontving nadat de koper had betaald. Deze aanpak was ook medio 2009 mogelijk, haar contacten had zij aangehouden.
Zij had voor deze wijze van zaken doen krediet nodig, om de betreffende kosten te kunnen voorfinancieren. Onbetwist is immers dat zijzelf daartoe niet over voldoende eigen middelen beschikte.
4.5.3
De rechtbank acht, gelet op de geschetste situatie, aannemelijk dat Barant schade heeft geleden als zij, ten gevolge van de beslagen, niet kon beschikken over kredietruimte.
Siemens betwist het causaal verband omdat Barant hoe dan ook geen inkomsten zou hebben gegenereerd nu haar bedrijfsvoering al jaren stillag als gevolg van omstandigheden waarvoor Siemens niet aansprakelijk is, te weten ofwel de beslagen van DLL (waar Siemens niets mee van doen had) ofwel haar eigen keuze.
4.5.4
Uit de mail uit december 2009 (zie 2.11) blijkt dat zich, nadat de beslagen gelegd en voordat zij opgeheven waren, in ieder geval één concrete mogelijkheid heeft voorgedaan voor een transactie waarmee Barant winst had kunnen maken.
Barant stelt dat haar keus om deze transactie niet aan te pakken mede is ingegeven door de omstandigheid dat zij geen krediet kon krijgen. De betwisting van Siemens op dit punt beperkt zich tot de stelling dat niet vast staat dat Barant geen krediet kon krijgen en dat het met name een eigen keuze van Barant is geweest, die geheel in de lijn lag van de omstandigheid dat zij al jaren geen zaken deed.
4.5.5
Dat de handel van Barant ten tijde van de beslagen al jaren had stilgelegen acht de rechtbank niet doorslaggevend. Nadat het eerste beslag (van DLL, in dit geschil een niet betrokken derde, voor wiens acties Siemens inderdaad niet aansprakelijk is) was opgeheven stond niets er aan in de weg dat Barant haar oude zaken weer op zou pakken.
4.5.6
Of het niet doorgaan van deze transactie, en daarmee het mislopen van de winst, als schade ten gevolge van de beslagen kan worden beschouwd hangt af van het antwoord op de vraag of er een oorzakelijk verband bestaat tussen het niet krijgen van krediet en de beslagen.
De rechtbank acht dat verband voldoende aannemelijk. Vast staat, dat Barant tot 2004/2005 heeft beschikt over een kredietfaciliteit van (laatstelijk ca.) € 2.000.000,=. Nu haar positie in de (kennelijk, ook volgens Siemens, financieel gezonde) groep niet was veranderd, omtrent een wezenlijke wijziging in de markt niets is gesteld en Barant haar contacten had aangehouden ligt (zeker bij gebreke van een deugdelijk onderbouwde betwisting op dat punt) voor de hand dat normaal gesproken een bank Barant in 2009 desgevraagd opnieuw een kredietfaciliteit zou hebben verstrekt.
Aannemelijk is voorts, dat de gelegde bankbeslagen haar kans op krediet hebben verminderd. Het staat een bank vrij kredietverschaffing te weigeren; het is gebruikelijk dat dit gebeurt als de bank aanwijzingen heeft dat de aanvrager grote schulden onbetaald laat. Banken plegen daarnaar te vragen. Door de beslagen in dit geval waren de betrokken banken -in feite alle grote banken in Nederland- op de hoogte van het feit dat Barant een bij vonnis vastgestelde schuld van enkele honderdduizenden Euro’s onbetaald liet en dat de schuldeiser -Siemens- zich actief inspande om die schuld betaald te krijgen. Dat maakte het verlenen van een krediet aan Barant minder aantrekkelijk; het onder het krediet aan Barant verstrekte geld zou immers door Siemens als schuldeiser opgeëist kunnen worden.
Dit geldt ook als de banken dergelijke beslagen niet standaard bijhouden dan wel dit soort gegevens niet wordt geregistreerd, zoals Siemens aannemelijk heeft gemaakt. Niet alleen zou het voor de bank eenvoudig zijn om dit, bij het in behandeling nemen van een kredietaanvraag, na te vragen of na te gaan, maar bovendien zou Barant redelijkerwijs verplicht zijn om daarover de bank in te lichten als werd gevraagd naar bijzonderheden uit het verleden.
4.6
Het voorgaande betekent, dat voldoende aannemelijk is dat de beslagen de kans op het verkrijgen van een krediet hebben verminderd en dat er in elk geval ten aanzien van één transactie concrete aanwijzingen bestaan dat Barant door het niet hebben van kredietruimte winst is misgelopen. Daaruit volgt in beginsel dat voldoende aannemelijk is dat de beslagen schade hebben veroorzaakt.
4.7
Daarnaast staat echter vast dat Barant de mogelijkheid van deze transactie (en mogelijk andere transacties) niet heeft aangegrepen en zelfs geen krediet heeft aangevraagd. Siemens stelt zich op het standpunt dat die keuze moet worden aangemerkt als de enige oorzaak van de schade.
De rechtbank is van oordeel dat deze keuze zeker bijgedragen aan de schade. Barant heeft echter die keuze, naar voorshands voldoende aannemelijk is, met name gemaakt omdat zij enerzijds geen krediet had en geen mogelijkheid zag dat te verkrijgen voor de betrekkelijk grote bedragen die aan de orde zouden zijn en omdat zij anderzijds vreesde dat Siemens beslag op de kraan zou leggen. Dit acht de rechtbank een redelijke, normaal prudente, zakelijke afweging die (zij het indirect) in elk geval grotendeels aan het optreden van Siemens is toe te rekenen en die daarom niet als eigen schuld in de weg staat aan het causaal verband tussen de beslagen en de schade.
Daarbij is meegewogen dat de wijze waarop Siemens de zaak aanpakte -de beslagen, de incidentele vordering bij het Hof, het door Siemens tijdens de appelprocedure ingediende verzoek tot faillietverklaring van Barant- redelijkerwijs voldoende aanleiding was om nadere maatregelen (zoals een beslag op de aan te kopen kraan) te verwachten. Siemens heeft ook niet betwist dat zij in dat geval op die kraan beslag zou hebben gelegd; zij heeft slechts gesteld dat zij ook genoegen had genomen met zekerheid. Siemens heeft evenmin betwist dat de wereld van de handel van tweedehands kranen, waarin partijen zich bewegen, een kleine wereld is in die zin dat transacties Siemens snel ter ore zouden komen. Genoemde omstandigheden, waaronder een mogelijk nieuw beslag op de kraan, vallen in de risicosfeer van Siemens.
4.8
Een en ander betekent, dat voldoende aannemelijk is dat de beslagen schade hebben veroorzaakt zodat de verklaring voor recht ten aanzien van alle beslagen gegeven zal worden.
De schade kan worden vastgesteld in de schadestaatprocedure, waarbij het debat verder gevoerd kan worden. Voorshands lijkt methode 3 die Barant in het kader van de schadevaststelling gesuggereerd heeft (in prod.18), het meest passend; deze is betrekkelijk eenvoudig toe te passen en in overeenstemming met de aard van de voorliggende schade en de schadebeperkingsplicht van Barant. Mede gelet op het verhandelde ter comparitie zal de rechtbank daarop nu niet nader ingaan.
De vordering onder b – dreiging
4.9
De grondslag voor dit deel van de vordering is louter het onder 2.10 geciteerde exploit. Dit exploit heeft in de eerste plaats betrekking op de stuiting van de verjaring van de dwangsommen. Deze dwangsommen zou Barant verbeuren als zij de veroordeling in het arrest d.d. 22 juni 2010 van het Hof in het incident niet nakwam; deze veroordeling zag, kort samengevat, op de verplichting van Barant om Siemens informatie te verstrekken. Vast staat dat voor die dwangsommen geen beslagen zijn gelegd. Barant heeft ter comparitie expliciet verklaard dat de gang van zaken rond de dwangsommen niet ten grondslag ligt aan de onderhavige vordering; dat aspect van de zaak behoeft dus geen verdere bespreking.
Ter zitting is nader verduidelijkt dat de dreiging met nadere rechtsmaatregelen, in de gegeven situatie, waarin al beslagen waren gelegd, (mede) heeft geleid tot het afzien van handelstransacties; het gaat hier om gedrag dat volgens Barant onrechtmatig is, niet in de zin van een risico-aansprakelijkheid maar van een gewone schuldaansprakelijkheid in de zin van art. 6:162 BW.
Siemens stelt daar tegenover dat dreiging met rechtsmaatregelen slechts bij uitzondering onrechtmatig is, en dat dan in elk geval sprake moet zijn van gevolgen van die dreiging. Dat is hier niet aan de orde, terwijl ook aan de andere eisen van art. 6:162 BW niet is voldaan.
4.1
Op dit punt heeft naar het oordeel van de rechtbank Siemens gelijk.
In het algemeen is het aankondigen van of waarschuwen voor het gebruik van een wettelijke bevoegdheid niet onrechtmatig. Een dergelijke aankondiging/waarschuwing is niet in strijd met een subjectief recht en evenmin met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt op de enkele grond dat de te treffen maatregelen de schuldenaar zouden inconveniëren. Bijzondere omstandigheden waardoor in dit geval anders geoordeeld moet worden zijn niet aangevoerd en evenmin gebleken. De omstandigheid dat inmiddels bekend was dat het oordeel van het Hof in de hoofdzaak in het voordeel van Barant was uitgevallen maakt geen verschil voor de incidentele veroordeling, op niet-naleving waarvan de dwangsommen waren gesteld. De formulering in het exploit is zakelijk en neutraal, zodat enig onrechtmatig element van dreiging daarin niet te ontwaren valt. Een normale, zakelijke deelnemer aan het handelsverkeer, die bovendien al vaker met rechtsmaatregelen geconfronteerd was geweest kan die tekst in redelijkheid niet als dreigend hebben geïnterpreteerd. Ook de situatie als geheel gaf daartoe geen aanleiding; het ging om een zakelijk conflict. Dat er al eerder beslagen waren gelegd maakt dit niet anders, behoudens in die zin dat de kans dat Siemens dat opnieuw zou doen groter moest worden ingeschat, maar dat is hiervoor reeds (in 4.5.1 tot en met 4.7) verdisconteerd.
Dat betekent, dat de aankondiging van rechtsmaatregelen in het exploit niet zelfstandig onrechtmatig is, zodat de vordering op dit punt wordt afgewezen zonder dat wordt toegekomen aan de vraag of sprake is van verwijtbaarheid of schade.
De vordering onder c.
4.11
Uit het voorgaande vloeit voort, dat deze vordering slechts toewijsbaar is voor zover zij ziet op de beslagen.
4.12
Siemens zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5. De beslissing
De rechtbank
verklaart voor recht dat de in juni 2009 door Siemens ten laste van Barant gelegde derdenbeslagen onder de litigieuze banken onrechtmatig waren en dat Siemens voor de daardoor veroorzaakte schade aansprakelijk is;
veroordeelt Siemens tot vergoeding van deze schade, nader op te maken bij staat;
veroordeelt Siemens in de kosten van deze procedure, tot aan dit vonnis aan de zijde van Barant begroot op € 560,= aan griffierecht, € 81,80 aan overige verschotten en € 904,= aan salaris voor de advocaat;
verklaart dit vonnis voor zover het de veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2013.
106/1980