Parketnummer: 10/700183-12
Datum uitspraak: 10 april 2013
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn,
raadsman mr. D.J. Moll, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 14, 15, 18, 19 en 20 maart 2013. Het onderzoek is gesloten op 27 maart 2013.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de vordering nadere omschrijving tenlastelegging waarbij de oorspronkelijke opgave van de feiten als bedoeld in artikel 261, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) op vordering van de officier van justitie is gewijzigd, zoals deze tenlastelegging laatstelijk na wijziging daarvan op de terechtzitting van 14 maart 2013 is komen te luiden. Deze tekst is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officieren van justitie mrs. Tiebosch en Grip, hierna gezamenlijk aangeduid als de officier van justitie, hebben gerekwireerd tot:
-bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde;
-veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest.
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de tenlastelegging onder feit 1 onvoldoende duidelijk maakt waartegen de verdachte zich moet verweren en dat deze daarom nietig moet worden verklaard.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Krachtens artikel 261 Sv dient de dagvaarding een zodanige opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd en de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan behelst, in te houden, dat de verdachte duidelijk is waartegen hij zich moet verdedigen. Als de tenlastelegging hieraan niet voldoet, kan zij niet fungeren als grondslag van het onderzoek op de terechtzitting en moet de dagvaarding (in zoverre) nietig worden verklaard.
Met de wijze waarop hetgeen onder 1 aan de verdachte ten laste is gelegd is verwoord, is niet voldaan aan de hiervoor bedoelde eis van duidelijkheid. De tekst van de tenlastelegging verwijt de verdachte slechts in algemene bewoordingen het (mede)plegen van - kort gezegd - het voorhanden hebben van vervalste betaalpassen gedurende een periode van 8 maanden op een aantal plaatsen in Nederland. Tegen de achtergrond van de inhoud van het politiedossier dat 24 afzonderlijke, deels gelijksoortige, zaaksdossiers omvat, is daarmee onvoldoende concreet duidelijk gemaakt welke feitelijke gedragingen de verdachte worden verweten en voldoet de tenlastelegging dus niet aan de eisen van artikel 261 Sv. Dat gebrek in de tenlastelegging als grondslag voor het onderzoek op de terechtzitting wordt, anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd, niet geheeld door een door haar overlegde overzichtslijst van een parketsecretaris met daarin een opsomming van namen van verdachten per zaaksdossier. De rechtbank zal dan ook de dagvaarding nietig verklaren voor feit 1.
Het onder 2 en 5 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Feit 2
De verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij op de dag van zijn aanhouding in de woning waar hij is aangehouden samen met een of meer anderen apparatuur voorhanden heeft gehad waarmee gegevens gelezen en gekopieerd kunnen worden van passen die in een geld-, of betaalautomaat worden ingevoerd. Gelet op de plaatsen waar dergelijke spullen in dat huis verpakt in enkele tassen zijn aangetroffen – op een stoel naast een bed in een slaapkamer en in een kastje in de kelder – kan niet zonder meer worden vastgesteld dat de verdachte zich bewust was, of moet zijn geweest van de aanwezigheid van die apparatuur in de woning. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat hij die voorwerpen voorhanden heeft gehad, zodat hij van feit 2 moet worden vrijgesproken.
Feit 5 Deelneming criminele organisatie
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Er blijkt uit het voorhanden dossier en het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende van feiten die de verdachte in een gestructureerd samenwerkingsverband pleegt met een of meer van de andere in het onderzoek Cézanne bekende medeverdachten. Uit telefoongesprekken tussen [medeverdachte 1.] en [medeverdachte 2.] blijkt dat deze de verdachte juist overal buiten willen houden. Dat de verdachte in de woning aan de [adres 1.] verbleef is op zichzelf eveneens onvoldoende om zijn deelname aan een criminele organisatie te kunnen bewijzen. De verdachte zal dan ook van deze deelname worden vrijgesproken.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 14 september 2010 tot en met 03 april 2012 te Capelle aan den IJssel en Rotterdam en Molenaarsgraaf en Amsterdam telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pinautomaat heeft weggenomen telkens geld, toebehorende aan [aangever 2.] en [aangever 3.] en [aangever 4.] en [aangever 5.],
waarbij verdachte telkens het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door telkens met een gestolen bankpas en een daarbij behorende pincode, tot welk gebruik hij, verdachte, niet gerechtigd was, geld op te nemen;
hij in de periode van 14 september 2010 tot en met 03 april 2012 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pinautomaat heeft weggenomen geld, in toebehorende aan [aangever 6.], waarbij verdachte en zijn mededaders het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door met een gestolen bankpas en een daarbij behorende pincode, tot welk gebruik hij, verdachte, en zijn mededaders niet gerechtigd waren, geld op te nemen;
Hij te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- op 03 september 2011 een bankpas, toebehorende aan [aangever 6.], en
- op 16 maart 2012 een bankpas, toebehorende aan [aangever 1.].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte de hierna bewezen verklaarde feiten heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, zoals vermeld op de aangehechte bijlage II, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
Bewijsoverweging ter zake van feit 4, derde gedachtestreepje:
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit van de diefstal van de pinpas van de aangever [aangever 6.]. Het signalement dat de aangever van de vermoedelijke dief van zijn pinpas heeft gegeven, stemt immers niet overeen met het signalement van de verdachte zoals dat blijkt uit de beelden die kort na de diefstal van hem zijn vastgelegd toen hij met die pas geld opnam.
Aan de verdachte wordt, voor zover thans van belang, verweten dat hij de pas tezamen en in vereniging met een ander heeft gestolen van de aangever. De door de verdachte op de terechtzitting geschetste werkwijze bij de diefstal van de pas en het vervolgens snel daarna opnemen van geld met die pas, volgt een zodanig nauwe en volledige en ook vaker toe¬gepaste samenwerking van de verdachte met zijn mededader bij het stelen en gebruiken van de pas, dat van medeplegen moet worden gesproken. Daarom wordt ten laste van de verdachte ook het plegen van de diefstal in vereniging van de pinpas van de aangever [aangever 6.] bewezen verklaard.
Bewijsoverweging ter zake van feit 4, vijfde gedachtestreepje:
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit van de diefstal van de pinpas van de aangever [aangever 1.]. Anders dan is aangevoerd, bestaat het bewijs niet alleen uit de aangifte van [aangever 1.] ter zake, maar ook uit het proces-verbaal van bevindingen van uitkijken van de camerabeelden van de supermarkt waar aangever kort voor de diefstal van zijn pas boodschappen deed waarbij de verdachte en een hem vergezellende vrouw direct achter de aangever in de rij bij de kassa te zien zijn en waarbij gezien wordt dat de man die is herkend als de verdachte tijdens het pinnen met die pas door de aangever meekijkt met de aangever. Zeer kort daarop is er met de gestolen pas geld opgenomen, gebruik makend van de daarbij behorende pincode. De slotsom moet wel zijn dat het de verdachte is geweest die in nauwe en bewuste samenwerking met de onbekend gebleven vrouw de pas van de aangever heeft gestolen.
De bewezen feiten leveren op:
3.
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
4.
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt diefstal van geld door het pinnen met al dan niet door hemzelf gestolen bankpassen. Diefstallen als deze bevorderen het gevoel van onveiligheid bij de veelal oudere slachtoffers die daarvan het doelwit zijn. Door zijn handelwijze heeft de verdachte voorts een ernstige inbreuk gemaakt op het vertrouwen van de consument en de acceptant in zowel het betaalnetwerk als de pinpas. Voor de banken leveren dergelijke feiten een forse schadepost op, omdat zij de getroffen rekeninghouders gewoonlijk geheel of gedeeltelijk schadeloos stellen. Voor de rekeninghouders levert dit veel last en hinder op en zij lijden veelal zelf ook financiële schade als gevolg van dit soort opnames.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij zich bij het plegen van de onderhavige feiten uitsluitend heeft laten leiden door zijn verlangen naar geldelijk gewin en dat hij daarbij niet heeft gelet op de gevolgen van zijn handelen voor de gedupeerden en het betalingsverkeer in het algemeen.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij zoals blijkt uit het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 januari 2013 reeds eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJEN / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
De vordering van [aangever 3]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [aangever 3], wonende te [plaats], ter zake van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 165,00 aan materiële schade.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken van de onderdelen van deze feiten waarop de vordering betrekking heeft.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
De vordering van [aangever 6.]
Als benadeelde partij heeft zich voorts in het geding gevoegd: [aangever 6.], wonende te [plaats], ter zake van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.246,50 aan materiële schade; zijnde dat deel van de totale materiële schade van € 4.346,50 dat niet reeds is vergoed.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 3 en 4 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen. De gestelde en gespecificeerde bedragen zijn immers slechts in algemene termen en daarmee onvoldoende concreet weersproken. Uit bijlage 3 blijkt niet anders, dan dat een deel van de door de benadeelde partij geleden schade, ter grootte van € 2.100,00, is vergoed door zijn bank, zodat het ter zake gevoerde specifieke verweer kennelijk op een onjuiste lezing berust.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 24c, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart de dagvaarding nietig voor zover het betreft feit 1;
verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan het gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf dat de verdachte op de voet van het bepaalde in artikel 15, lid 1 Sr nog moet ondergaan;
verklaart de benadeelde partij [aangever 3.] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij [aangever 3.] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 6.], wonende te [plaats] toe en veroordeelt de verdachte € 2.246,50 (tweeduizend tweehonderdzesenveertig euro en vijftig cent) tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij [aangever 6.] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [aangever 6.] te betalen € 2.246,50; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 2.246,50 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 32 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van den Bos, voorzitter,
en mrs. Geerars en Van Essen, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. Snoeren en Welten, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 april 2013.
De griffier mr. Welten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I bij vonnis van 10 april 2013:
TEKST NADER OMSCHREVEN/GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 29 juli 2011 tot en met 03 april 2012 te
Rotterdam en/of Amsterdam en/of Capelle aan den IJssel en/of Molenaarsgraaf,
althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk een hoeveelheid, althans een of meer, valse of vervalste
betaalpas(sen) en/of waardekaart(en) en/of enige andere voor het publiek
beschikbare kaart(en), bestemd voor het verrichten of verkrijgen van
betalingen of andere prestaties langs geautomatiseerde weg, heeft gebruikt als
ware deze echt en onvervalst, heeft afgeleverd, voorhanden heeft gehad, heeft
ontvangen, zich heeft verschaft, heeft vervoerd, heeft verkocht of heeft
overgedragen,
zulks terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of
redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die pas(sen) of kaart(en) bestemd
was/waren voor gebruik als ware deze echt en onvervalst;
(artikel 232 lid 2 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht)
hij op of omstreeks 03 april 2012 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) een stof, voorwerp of gegevens voorhanden heeft gehad, waarvan zij
en/of haar, verdachtes, mededader(s) wist(en) dat zij bestemd zijn tot het
plegen van enig in artikel 232, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en daar
(telkens) een plaat, althans skimapparatuur, althans een samenstel van
elektronica, met behulp waarvan gegevens, voorkomende op door publiek in een geldautomaat ingevoerde en/of in te voeren bankpasjes en/of creditcards en/of
de door dit publiek op die geldautomaat ingevoerde en/of in te voeren
pincodes, kon(den) worden gekopieerd en/of opgeslagen en/of opgenomen,
(artikel 234 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht)
hij in of omstreeks de periode van 14 september 2010 tot en met 03 april 2012
te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam en/of Molenaarsgraaf en/of
Amsterdam, en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een
pinautomaat heeft weggenomen (telkens) geld, in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [aangever 1.] en/of [aangever 2.] en/of [aangever 3.]
en/of [aangever 4.] en/of [aangever 5.] en/of [aangever 6.], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de
plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen
goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een
valse sleutel, te weten door (telkens) met een gestolen bankpas en/of een
(daarbij behorende afgekeken en/of valse) pincode, tot welk gebruik híj,
verdachte, en/of zijn mededaders niet gerechtigd was/waren, geld op te nemen;
(artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht)
hij in of omstreeks de periode van 14 september 2010 tot en met 03 april 2012
te Rotterdam en/of Schiedam en/of Amsterdam en/of Capelle aan den IJssel en/of Molenaarsgraaf, in elk geval in Nederland,
(meermalen, althans éénmaal), in elk geval eenmaal,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
hier na te noemen goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan de hierna te noemen rechthebbende(n), in elk geval aan een
ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en wel:
- op of omstreeks 14 september 2010 een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 5.], en/of
- op of omstreeks 18 maart 2011 een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [aangever 3.] en/of
- op of omstreeks 03 september 2011 een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 6.], en/of
- op of omstreeks 15 november 2011 een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [aangever 2.] en/of
- op of omstreeks 16 maart 2012 een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [aangever 1.];
(artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht)
hij in of omstreeks de periode van 29 juli 2011 tot en met 03 april 2012 te
Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel en/of Amsterdam en/of 's-Gravenhage
en/of Rijswijk en/of Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, en/of Alkmaar en/of Amsterdam en/of Barendrecht en/of Molenaarsgraaf en/of Breda en/of in de
Dominicaanse Republiek en/of Argentinië, in ieder geval in
Nederland en/of de Dominicaanse Republiek en/of Argentinië,
heeft deelgenomen aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van
misdrijven, te weten strafbare feiten die verband houden met skimactiviteiten,
waaronder:
- het opzettelijk valselijk opmaken of vervalsen van betaalpassen
en/of waardekaarten en/of opzettelijk gebruik maken en/of voorhanden hebben van
vervalste of valse betaalpassen en/of waardekaarten en/of creditcards
(artikel 232 Wetboek van Strafrecht), en/of
- het vervaardigen, ontvangen, zich verschaffen, verkopen, overdragen of
voorhanden hebben van stoffen/voorwerpen/gegevens, wetende dat zij bestemd
zijn tot het plegen van het misdrijf als omschreven in artikel 232 lid 1 Wetboek van Strafrecht (artikel 234 Wetboek van Strafrecht), en/of
- het plegen van (gekwalificeerde) diefstal(len) (artikel 310/311 Wetboek van Strafrecht);
(artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht)