ECLI:NL:RBROT:2013:BZ6980

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
ROT 12/3226
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van geluidsbelastingmethodiek bij schadevergoeding voor hinder door hogesnelheidstreinen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 april 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en ProRail B.V. over de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding in verband met de aanleg van de HSL-Zuid. Eiser heeft in 2010 schadevergoeding aangevraagd vanwege de geluidsbelasting van hogesnelheidstreinen en de daarmee samenhangende hinder. Het primaire besluit van 17 november 2011, waarin het verzoek werd afgewezen, werd door verweerder in een later besluit van 19 juni 2012 bevestigd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij zijn bezwaren tegen de berekeningsmethodiek van de geluidsbelasting naar voren heeft gebracht.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de gehanteerde berekeningsmethodiek, die is gebaseerd op regulier treinverkeer, als terecht beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de methodiek die is toegepast om de specifieke hinderlijkheid van het geluid van hogesnelheidstreinen te bepalen, voldoet aan de wettelijke eisen en dat de geluidsbelasting van de woning van eiser is verbeterd. Eiser kan een nieuw verzoek om schadevergoeding indienen indien uit nieuwe metingen blijkt dat de geluidshinder feitelijk meer bedraagt dan eerder berekend.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 12/3226
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 april 2013 in de zaak tussen
[naam], te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. J.T.F. van Berkel,
en
het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4, verweerder,
gemachtigde: prof. mr. B.P.M. van Ravels.
Procesverloop
Bij brief van 9 februari 2010 heeft eiser aan ProRail B.V. verzocht om schadevergoeding in verband met de aanleg van de HSL-Zuid en de daarmee samenhangende werken aan rijkswegen nabij eisers woning aan de [straat] te [plaats]. ProRail B.V. heeft dit verzoek ter behandeling doorgezonden aan verweerder.
Bij besluit van 17 november 2011 (het primaire besluit) is het verzoek afgewezen.
Bij besluit van 19 juni 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (het bestreden besluit) heeft eiser op 25 juli 2012 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 februari 2013. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door M.F. Bus, penningmeester van de Stichting Geen Gehoor, HSL regio Breda. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door V. Thijs, medewerkster van het Schadevergoedings-schap.
Overwegingen
1. Ter behandeling van verzoeken om schadevergoeding die verband houden met de aanleg van de HSL-Zuid en de verbreding, verlegging en reconstructie van de A16 en de A4, hebben de minister van Verkeer en Waterstaat en de raden van een aantal gemeenten de Gemeenschappelijke regeling schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de Gemeenschappelijke regeling) vastgesteld.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Gemeenschappelijke regeling kan op grond van de regeling slechts schadevergoeding op verzoek van degene die schade lijdt, of zal lijden, toegekend worden als de schade een gevolg is van het onherroepelijke tracébesluit en/of daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen van bestuursorganen, en deze schade redelijkerwijs niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
Op grond van artikel 9 van de Gemeenschappelijke regeling beslist het algemeen bestuur van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: het algemeen bestuur) op verzoeken om schadevergoeding, voor zover de schade voortvloeit uit het onherroepelijke tracébesluit en/of daaruit rechtstreeks voortvloeiende bestuursbesluiten en rechtmatige uitvoeringshandelingen.
Op grond van artikel 10 van de Gemeenschappelijke regeling is op de behandeling van en de beslissing op een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 9 de door het algemeen bestuur vast te stellen nadeelcompensatieverordening van toepassing.
Het algemeen bestuur heeft ter uitvoering van artikel 10 van de Gemeenschappelijke regeling op 6 april 1998 de Nadeelcompensatieverordening HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de Verordening) vastgesteld.
In artikel 2, eerste lid, van de Verordening is bepaald, voor zover hier van belang, dat het algemeen bestuur, op verzoek van degene die schade lijdt of zal lijden, schadevergoeding toekent als de schade het gevolg is van het onherroepelijke tracébesluit en de daaruit rechtstreeks voortvloeiende besluiten en/of rechtmatige uitvoeringshandelingen van bestuursorganen, mits deze schade niet of niet geheel ten laste van degene die schade lijdt behoort te blijven en voor zover vergoeding van deze schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd. De hoogte van de schadevergoeding wordt naar redelijkheid en billijkheid vastgesteld.
2. Bij het primaire besluit is het verzoek om vergoeding van schade in de vorm van waardevermindering van de woning van eiser aan de [straat] te [plaats] (hierna: de woning) afgewezen. Aan de afwijzing is een advies van de Schadecommissie HSL-Zuid/A16/A4 (hierna: de Schadecommissie) van 14 september 2011 (hierna: het advies) ten grondslag gelegd. Als peildatum voor het ontstaan van eventueel vergoedbare schade hanteert de Schadecommissie 6 september 1999, de datum waarop de toepasselijke tracébesluiten onherroepelijk zijn geworden. In het advies wordt vermeld dat de afstand vanaf de woning van eiser tot het hart van de HSL circa 485 m bedraagt. De afstand van de woning tot het hart van de A16/A58 bedraagt circa 530 m. In de oude situatie bedroeg de afstand van de woning tot het hart van de A16/A58 circa 435 m. Uit een rapport van Rijkswaterstaat van 21 juli 2010 (hierna: het MKM-rapport) volgt dat de geluidsbelasting van de woning, weergegeven in de zogeheten milieu-kwaliteitsmaat (MKM), door de verlegging van de A16/A58 en de aanleg van de HSL-Zuid met 2 MKM is afgenomen van 56 naar 54 MKM. De Schadecommissie merkt hierbij op, dat de geluidsbelasting pas definitief kan worden vastgesteld wanneer het in het tracébesluit voorziene aantal treinen volgens de uiteindelijke dienstregeling gaat rijden. Indien op basis van definitieve metingen mocht blijken dat de feitelijke geluidsbelasting meer bedraagt dan waarvan bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding is uitgegaan, dan kan eiser een nieuw dan wel een aanvullend verzoek om vergoeding van schade indienen.
De Schadecommissie komt tot de conclusie dat, gelet op de lichte verbetering van de geluidsituatie en de relatief grote afstand tot het tracé ten westen van de voorheen aanwezige A16, waardoor er geen sprake is van een nadelige wijziging van de omgevingskarakteristiek (waaronder tevens het aspect luchtvervuiling wordt geacht te zijn begrepen), de woning als gevolg van de (planologische inpassing van de) tracébesluitvorming, op de peildatum niet in waarde is verminderd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Bezwarencommissie Zuid van het Schadevergoedingsschap HSL-Zuid, A16 en A4 (hierna: de Bezwarencommissie) van 29 mei 2012, de bezwaren van eiser tegen de afwijzing van de gevraagde schadevergoeding, ongegrond verklaard. Ter voorbereiding van dit besluit is het bezwaarschrift voorgelegd aan ir. Ph.H. van den Dool (Van den Dool), geluidsdeskundige, werkzaam bij Movares adviseurs en ingenieurs te Utrecht. Zijn schriftelijke reactie van
8 maart 2012 (hierna: het memo) maakt onderdeel uit van het advies van de Bezwaren-commissie.
In het bestreden besluit is ten aanzien van de bezwaren van eiser, gericht tegen de conclusies van het aan de vaststelling van de geluidsbelasting ten grondslag liggende MKM-rapport en de daarbij gehanteerde uitgangspunten, overwogen dat de methodiek die wordt gehanteerd voor de berekening van de MKM-waarden, getoetst en akkoord is bevonden door de Raad van State. Bij de berekening van de waarden is rekening gehouden met de ligging van de woning van eiser ten opzichte van de HSL. Er is geen aanleiding om, zoals eiser heeft betoogd, bij de berekening van de geluidsbelasting op de gevel van de woning, uit te gaan van de bestemmingsgrenzen. De gehanteerde methodiek, waarbij wordt uitgegaan van het hart van de geluidsbron (hier: het hart van het tracé van de HSL-Zuid), is altijd gehanteerd en geeft bovendien een betere benadering, omdat bij de beoordeling van de schadefactor niet de grens van het werk bepalend is, maar het hart van de geluidsbron. Eiser heeft voorts zijn twijfel over het objectieve karakter van het MKM-rapport en de beoordeling van de feitelijke situatie niet nader onderbouwd. Het uitgangspunt dat voor de MKM-beoordeling beide geluidsaspecten, weg- en railverkeerslawaai, tezamen beoordeeld worden waarbij de cumulatie van beide bronnen volgens de “methodiek Miedema” wordt berekend, is op juiste wijze bepaald omdat daarin wordt uitgegaan van de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) geaccordeerde berekeningsmethodiek.
De rekenmethode, waarbij geen apart onderscheid wordt gemaakt tussen treinen die de tunnelbak in rijden en treinen die de tunnelbak uit rijden in eventuele snelheidsverschillen, is wettelijk voorgeschreven en hanteert een gemiddelde snelheid, die afhankelijk is van de richting. De gegeven toelichting maakt inzichtelijk op welke uitgangspunten het MKM-rapport is gebaseerd. Er is geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen.
Voor zover eiser heeft gesteld dat hij schade heeft geleden in de vorm van verminderd woongenot en een waardedaling van zijn woning als gevolg van de toegenomen geluidoverlast, wordt overwogen dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van een planologische verslechtering voor zijn woning op grond waarvan planschade in de vorm van waardedaling gerechtvaardigd is. De toegenomen geluidoverlast waar eiser op doelt, is aan te merken als het geluid van de piekbelasting op de momenten dat de trein langs rijdt. Een wijziging in geluidsbelasting wordt beoordeeld over de gehele dag op basis van de MKM-waarden. De MKM-waarden voor de woning van eiser tonen per saldo een verbetering in de geluidsbelasting aan.
4. Eiser voert in beroep aan, dat hij in de praktijk een veel hogere geluidsbelasting ervaart dan waarvan sprake was vóór de aanleg van de HSL-Zuid. Eiser handhaaft zijn in bezwaar naar voren gebrachte grieven ten aanzien van (de uitgangspunten van) het MKM-rapport en stelt dat het rapport onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat er geen opname ter plaatse van zijn woning is verricht. Tevens merkt eiser op dat uit het rapport niet blijkt op welke wijze zijn stelling ten aanzien van onvoldoende werkende geluidsschermen in de beoordeling is meegenomen. Voorts meent eiser dat niet van de door de Raad van State akkoord bevonden akoestische onderzoeken kan worden uitgegaan, omdat de daarover uitgebrachte rapporten inmiddels niet zonder meer juist zijn gebleken en dat er toch andere akoestische gevolgen zijn dan destijds voorzien.
Tot slot voert eiser aan, dat hem in de bezwaarprocedure ten onrechte niet de gelegenheid is geboden om een stuk in te brengen, afkomstig van de heer M.F. Bus (hierna: Bus), waarin deze een reactie geeft op het MKM-rapport en het memo van Van den Dool.
In beroep heeft eiser de reactie van Bus alsnog overgelegd alsmede een deskundigenrapport, afkomstig van ingenieursbureau Tauw B.V. (hierna: Tauw), waarin eveneens op het memo wordt ingegaan.
5. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling dient voor de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding te worden onderzocht of zich een wijziging van het planologische regime heeft voorgedaan, waardoor de verzoeker in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel, waarbij de wijziging tot stand is gebracht en het voordien geldende planologische regime. Niet de feitelijke situatie is van belang, maar hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat het rapport van Tauw de conclusies van het MKM-rapport en het memo van Van den Dool, ten aanzien van de gehanteerde uitgangspunten en methodiek bij de berekening van de MKM-waarden, grotendeels onderschrijft. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat de beroepsgronden, voor zover deze geen steun vinden in het rapport van Tauw, niet worden gehandhaafd.
Tussen partijen is thans nog in geschil of de in de jurisprudentie van de Afdeling aanvaarde berekeningsmethode “Miedema”, die gebaseerd is op regulier treinverkeer, in dit geval terecht is toegepast om de geluidsbelasting en hinder ten gevolge van de HSL te bepalen, nu in deze methodiek voorbij wordt gegaan aan de hoger ervaren specifieke hinderlijkheid van het geluid van hogesnelheidstreinen (piekgeluiden). Voorts verschillen partijen van mening over de invloed van de - in afwijking van het tracébesluit - geplaatste geluidsschermen en het als ondergrond gebruikte materiaal op de geluidsbelasting.
7. In het advies van 14 september 2011 van de Schadecommissie en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken is de te verwachten geluidsbelasting beoordeeld aan de hand van de maximale planologische invulling van de omgeving van de woning en is gebruik gemaakt van de MKM, waardoor een vergelijking gemaakt kan worden tussen de geluidsituatie voor en na de aanleg van de HSL-Zuid en de totale akoestische situatie kan worden beoordeeld. Door de aanleg van de HSL-Zuid zal de te verwachten geluidsbelasting van de woning dalen van 56 naar 54 MKM, hetgeen een verbetering van de geluidsituatie ter plaatse is, aldus het advies. Anders dan eiser stelt is de rechtbank van oordeel dat verweerder, gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling die de berekeningsmethode heeft geaccordeerd, bij de berekening van de geluidsbelasting van de HSL van de MKM en de methode “Miedema”, mocht uitgaan. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om thans een ander standpunt in te nemen.
Het voornemen was om één jaar en vervolgens tien jaar na ingebruikname van de HSL-Zuid (in 1999) de werkelijke geluidsbelasting te meten. Deze termijn van tien jaar is inmiddels verstreken. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen, dat er minder treinen op het traject rijden dan gepland en dat de eindsituatie dus nog niet is bereikt. De bevindingen van nieuwe onderzoeken - onder andere het in het advies vermelde onderzoek van TNO van 13 december 2010 - wijzen (vooralsnog) uit dat er geen grote afwijking is tussen de berekende belasting in het tracébesluit en de gemeten belasting, te weten een verschil van 1 decibel. Op de locaties Roelofarensveen, Lansingerland en Breda wordt opnieuw gemeten.
Anders dan eiser heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding geen rekening hoefde te houden met de eventuele gevolgen van de door eiser geschetste omstandigheden op de hoogte van de berekende geluidsbelasting en dat hij mocht uitgaan van de ten tijde van het verzoek bekende gegevens. In dit verband acht de rechtbank van belang dat ter zitting van de zijde van verweerder nogmaals is benadrukt dat eiser een nieuw dan wel aanvullend verzoek om schadevergoeding kan doen, indien uit de nieuwe metingen, die ook in Breda worden gedaan zou blijken dat de geluidhinder feitelijk meer bedraagt dan de thans berekende geluidsbelasting. De gemachtigde van verweerder heeft verklaard dat daarvoor geen nieuw besluit hoeft te worden genomen, omdat in het tracébesluit is vastgelegd dat met die nieuwe gegevens rekening moet worden gehouden.
Voor zover eiser heeft gesteld dat hij niet kan instemmen met het doorschuiven van een eventuele schadevergoeding naar het moment dat de resultaten van de nieuwe akoestische onderzoeken bekend zijn, omdat hem in geval van een tussentijdse verhuizing bij een nieuw verzoek dan zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende meer is, overweegt de rechtbank allereerst dat niet is gebleken dat eiser op dit moment concrete plannen heeft om zijn huis te verkopen. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder steeds heeft verklaard dat de geluidsbelasting nog opnieuw gemeten wordt en dat als de gemeten geluidsbelasting hoger is dan eerst berekend een aanvullend verzoek om schadevergoeding kan worden gedaan. De rechtbank ziet dan ook niet in dat eiser, ook al zou hij de woning hebben verkocht, daarbij dan niet meer als belanghebbende zou kunnen worden aangemerkt.
Deze beroepsgronden van eiser treffen derhalve geen doel.
8. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn betoog dat hij in de bezwaarprocedure niet in de gelegenheid is gesteld de reactie van Bus in te brengen. Uit het verslag dat van de op 10 april 2012 gehouden hoorzitting bij de Bezwarencommissie is opgesteld, blijkt dat eiser het stuk, dat hij diezelfde ochtend had ontvangen, eerst wenste te bespreken met zijn
(niet op de hoorzitting aanwezige) gemachtigde alvorens dit aan de commissie te overleggen. Eiser heeft het stuk tijdens de hoorzitting niet willen inbrengen en bespreken. De rechtbank ziet geen aanleiding om de weergave in het verslag van hetgeen tijdens de hoorzitting aan de orde is gekomen voor onjuist te houden.
9. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, en mr. M.J.S. Korteweg-Wiers en mr. J.M.M. Bancken, leden, in aanwezigheid van mr. S.M. Joseph, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.