ECLI:NL:RBROT:2013:BZ7946

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/10/420743 / KG ZA 13-244
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van directeur in kort geding en de rechtsgeldigheid van het benoemingsbesluit

In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, heeft eiser, een directeur van GSH Europe B.V., zijn ontslag aangevochten. Eiser stelt dat hij geen statutair bestuurder was en dat er geen rechtsgeldig benoemingsbesluit was genomen door de aandeelhoudersvergadering. De procedure begon met een dagvaarding op 18 maart 2013, gevolgd door een mondelinge behandeling op 28 maart 2013. Eiser vorderde onder andere betaling van achterstallig salaris en zijn herplaatsing als directeur. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van een benoemingsbesluit niet voldoende aannemelijk was om het ontslag te vernietigen. De rechter concludeerde dat de arbeidsrechtelijke opzegging onregelmatig was, wat betekende dat GSH Europe schadeplichtig was en het loon over de opzegtermijn aan eiser moest vergoeden. De rechtbank wees de vorderingen van eiser gedeeltelijk toe, waarbij GSH Europe werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 12.500,80 bruto exclusief vakantiebijslag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De proceskosten werden ook aan GSH Europe opgelegd. Het vonnis werd uitgesproken door mr. E.D. Rentema op 11 april 2013.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/420743 / KG ZA 13-244
Vonnis in kort geding van 11 april 2013
in de zaak van
[Eiser]
wonende te St. Come Du Mont (Frankrijk),
eiser,
advocaat mr. D.P. van Straten,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GSH EUROPE B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. M. Koster.
Partijen zullen hierna [Eiser] en GSH Europe genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 18 maart 2013, met producties,
- de mondelinge behandeling ter openbare zitting van 28 maart 2013,
- de pleitnota van GSH Europe,
- de (verkorte) pleitnota van [Eiser],
- de door GSH Europe overgelegde producties,
- de door [Eiser] overgelegde productie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 1 januari 2010 is [Eiser] in dienst getreden van GSH Europe in de functie van directeur. Daarvoor was hij als European Business Consultant in dienst bij GSH Group Plc. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel is [Eiser] per 1 augustus 2009 ingeschreven als directeur van GSH Europe.
2.2. Als directeur van GSH Europe was [Eiser] verantwoordelijk voor de activiteiten van GSH Europe op het vaste land van Europa en verrichtte hij zijn werkzaamheden in meerdere landen.
2.3. Om fiscale redenen is een zogenaamde salary split toegepast, waarbij [Eiser] naast een salaris van GSH Europe een salaris van N.V. GSH Belgium en een salaris van GSH Zwitserland GmbH ontving. Met deze twee laatste vennootschappen heeft [Eiser] eveneens een arbeidsovereenkomst.
2.4. Bij brief van 9 januari 2013 heeft [Eiser] een uitnodiging ontvangen voor de algemene vergadering van aandeelhouders van GSH Europe op 22 januari 2013 met als agendapunt het voorgenomen ontslag van hem als bestuurder en werknemer van GSH Europe. Dezelfde dag is [Eiser] medegedeeld dat hij op non actief werd gesteld.
2.5. Bij brief van 17 januari 2013 heeft de advocaat van [Eiser] GSH Europe verzocht om een motivering van de schorsing en het voorgenomen ontslag en heeft zij tevens meegedeeld dat zij niet in de gelegenheid was om de vergadering op 22 januari 2013 bij te wonen en verzocht die vergadering te verzetten. Bij e-mail van 18 januari 2013 heeft GSH Europe hierop gereageerd met de mededeling dat de vergadering vanwege reis- en werkverplichtingen van de deelnemers niet kon worden verzet en dat [Eiser] niet het recht had zich op de algemene vergadering van aandeelhouders te laten vergezellen door een advocaat, maar dat rekening zou worden gehouden met een vooraf ontvangen schriftelijk juridisch betoog ten gunste van [Eiser]. Hierop heeft de advocaat van [Eiser] bij e-mail van 21 januari 2013 meegedeeld dat zij noch [Eiser] de vergadering van 22 januari 2013 konden bijwonen, dat het zonder deugdelijke onderbouwing van het voornemen tot ontslag niet mogelijk was de algemene vergadering van aandeelhouders vooraf te voorzien van een deugdelijke schriftelijke reactie en heeft zij wederom verzocht de vergadering te verplaatsen.
2.6. Bij besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders van GSH Europe is [Eiser] met onmiddellijke ingang ontslagen als bestuurder en als werknemer.
3. Het geschil
3.1. [Eiser] vordert samengevat -:
1) dat GSH Europe wordt veroordeeld tot betaling van het achterstallig salaris over de maand februari 2013 van – in totaal - € 17.315,66 bruto exclusief 8% vakantiebijslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 lid 1 BW, alsmede de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf het moment van verschuldigdheid tot de voldoening;
2) dat GSH Europe wordt veroordeeld tot nakoming van haar loonbetalingsverplichting aan [Eiser] tot de dag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op rechtsgeldige wijze is geëindigd;
3) dat GSH Europe wordt veroordeeld om [Eiser] weder te werk te stellen in zijn functie als directeur tot de arbeidsovereenkomst tussen partijen op rechtsgeldige wijze is geëindigd;
4) dat GSH Europe wordt veroordeeld in de kosten van dit geding, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2. GSH Europe voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De gevorderde voorzieningen zijn naar hun aard spoedeisend.
4.2. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.3. [Eiser] stelt primair dat hij geen statutair bestuurder van GSH Europe was en dat er slechts sprake is van een arbeidsrechtelijke relatie die, behoudens bij ontslag wegens een dringende en onverwijld meegedeelde reden, slechts met toestemming van het UWV kan worden opgezegd.
4.4. Niet in geschil is dat [Eiser] per 1 augustus 2009 als bestuurder van GSH Europe is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en dat [Eiser] aan die inschrijving heeft meegewerkt. Dit is een aanwijzing dat [Eiser] statutair bestuurder van GSH Europe was. [Eiser] stelt dat hij echter nimmer door de algemene vergadering van aandeelhouders van GSH Europe als bestuurder is benoemd, zodat niet is voldaan aan het constitutief vereiste van artikel 2:242 BW. GSH Europe betwist dat en heeft een besluit overgelegd van de bijzondere algemene vergadering van aandeelhouders van GSH Europe Holding B.V. van 31 juli 2009, welke inhoudt dat de aandeelhouders hebben ingestemd met de toetreding van [Eiser] tot de raad van bestuur van George Hall Europe Holding B.V. In de tevens door GSH Europe overgelegde handelsregisterhistorie is George Hall Europe Holding B.V. als voormalige statutaire naam (tot 1 november 2006) van GSH Europe vermeld. Voormeld besluit is eerst enkele uren voor de zitting op 28 maart 2013 door GSH Europe overgelegd, alhoewel [Eiser] al vanaf 17 januari 2013 om een afschrift van het benoemingsbesluit heeft verzocht. Dit rechtvaardigt dat het besluit met de nodige waakzaamheid wordt behandeld, te meer nu de daarin vermelde naam van de vennootschap, zoals [Eiser] heeft aangevoerd, ten tijde van het besluit al geruime tijd niet meer in gebruik was. Een en ander brengt echter niet mee dat in het kader van dit kort geding van het ontbreken van een rechtsgeldig benoemingsbesluit van de algemene vergadering van aandeelhouders kan worden uitgegaan. Daarvoor is een verdergaand onderzoek nodig dan waarvoor het kort geding zich leent.
4.5. Subsidiair beroept [Eiser] zich op de vernietigbaarheid van het ontslagbesluit en het daaraan voorafgegane besluit tot schorsing. Deze besluiten zijn volgens [Eiser] in strijd met de redelijkheid en billijkheid genomen omdat hij daaraan voorafgaand niet, althans niet afdoende in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord en zijn raadgevende stem uit te brengen. GSH Europe betwist dat en voert daartoe aan dat [Eiser] er voor heeft gekozen om niet op de aandeelhoudersvergadering van 22 januari 2013 te verschijnen, welke keuze voor zijn rekening en risico komt. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
4.6. Niet in geschil is dat de aandeelhoudersvergadering van 22 januari 2013 conform de statuten bijeen is geroepen en dat [Eiser] tijdig een uitnodiging voor die vergadering heeft ontvangen. Dat [Eiser] zelf voor die vergadering zou zijn verhinderd is eerst op 21 januari 2013 door hem kenbaar gemaakt zonder een reden voor de verhindering op te geven, terwijl reeds daarvoor aan hem was medegedeeld dat de vergadering wegens de verplichtingen van de deelnemers niet kon worden verzet. Ter zitting heeft [Eiser] desgevraagd ook geen reden voor zijn verhindering opgegeven. Onder deze omstandigheden kan het feit dat [Eiser] niet op de vergadering is verschenen en gehoord en dat hij evenmin zijn raadsgevende stem heeft uitgebracht, niet aan GSH Europe worden toegerekend. Dat [Eiser] door het ontbreken van een onderbouwing van het voorgenomen ontslag geen afdoende gelegenheid heeft gehad om zich vooraf van juridische bijstand te voorzien kan – gelet op de beperkingen van het kort geding – niet worden aangenomen, nu door GSH Europe onder overlegging van een – door [Eiser] bestreden – verklaring van [betrokkene 1] is aangevoerd dat in een bespreking met [Eiser] op 9 januari 2013 de redenen voor de schorsing en het voorgenomen ontslag zijn besproken.
4.7. Op grond van het vorenstaande dient, naar voorlopig oordeel, het beroep op de vernietigbaarheid van de op 22 januari 2013 door de aandeelhoudersvergadering genomen besluiten verworpen te worden.
4.8. Het rechtsgeldig ontslag van [Eiser] uit de vennootschapsrechtelijke positie bij GSH Europe geldt ook als een opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen in de zin van artikel 7:667 lid 6 BW. Artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 is niet van toepassing op bestuurders van vennootschappen. Aangezien reeds om die reden voor de arbeidsrechtelijke opzegging de toestemming van het UWV Werkbedrijf niet is vereist, kan in het midden blijven of sprake is van een dringende en onverwijlde reden voor het ontslag.
4.9. De arbeidsrechtelijke opzegging is onmiddellijke ingegaan. Dit heeft arbeidsrechtelijk tot gevolg dat de opzegging volgens artikel 7:677 lid 2 BW onregelmatig is, zodat GSH Europe schadeplichtig is en het loon over de opzegtermijn aan [Eiser] dient te vergoeden. Gelet op de duur van de arbeidsverhouding tussen partijen bedraagt die opzegtermijn ingevolge artikel 6:672 BW één maand.
4.10. Niet in geschil is dat [Eiser] van GSH Europe maandelijks een loon van € 12.500,80 bruto exclusief 8% vakantietoeslag ontving en dat GSH Europe een bedrag gelijk aan dit loon over de opzegtermijn aan [Eiser] zal moeten voldoen. In zoverre is vordering sub 1 voldoende aannemelijk zonder dat ten aanzien daarvan sprake is van een restitutierisico. [Eiser] vordert van GSH Europe echter ook het loon dat hij als gevolg van de salary split maandelijks van de Belgische en de Zwitserse vennootschap ontving. GSH Europe betwist dat zij daartoe uit hoofde van de arbeidsovereenkomst tussen partijen is gehouden en gelet op de arbeidsovereenkomsten tussen [Eiser] en Belgische en Zwitserse vennootschappen is dat ook niet aannemelijk. Het volgt ook niet uit de stelling van [Eiser] dat het door die vennootschappen betaalde loon aan GSH Europe werd doorbelast.
4.11. De gevorderde wettelijk verhoging wordt afgewezen, omdat schadevergoeding niet kan worden beschouwd als loon en derhalve artikel 7:625 BW toepassing mist. De wettelijke rente is wel toewijsbaar en wel vanaf de dag dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd, te weten 22 januari 2013.
4.12. Indien sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag, zoals [Eiser] stelt, heeft dat invloed op de schadeplichtigheid van GSH Europe jegens [Eiser], maar niet op het moment waarop de arbeidsrechtelijke relatie is geëindigd. Evenmin levert dat een grondslag jegens GSH Europe op voor het loon dat [Eiser] van de Belgische en Zwitserse vennootschappen ontving. Deze stelling van [Eiser] is derhalve niet relevant voor de beslissing op het gevorderde, zodat daarop niet verder behoeft te worden ingegaan.
4.13. Op grond van het vorenstaande zal vordering sub 1 als na te melden worden toegewezen en dienen de overige vorderingen te worden afgewezen.
4.14. GSH Europe heeft, door het zeer late moment waarop zij het onder 4.4 bedoelde besluit heeft overgelegd, dit kort geding zo zeer aan zichzelf te wijten dat zij als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal worden aangemerkt en zal worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [Eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 97,38
- griffierecht 274,00
- salaris advocaat 816,00
totaal € 1.187,38,
dit alles te vermeerderen met wettelijke rente zoals gevorderd.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
veroordeelt GSH Europe om aan [Eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 12.500,80 bruto exclusief 8% vakantiebijslag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2013,
veroordeelt GSH Europe in de proceskosten, aan de zijde van [Eiser] tot op heden begroot op € 1.187,38, onder bepaling dat GSH Europe met ingang van de veertiende dag na de datum van de uitspraak van dit vonnis de wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd is vanaf die dag tot aan de dag van de voldoening,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde,
Dit vonnis is gewezen door mr. E.D. Rentema en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2013.?
2515 / 2477