ECLI:NL:RBROT:2013:BZ8347
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- E. Halk
- A. Rentema
- J. Eerdhuijzen
- Rechtspraak.nl
Prejudiciële vraag over de status van een assurantieportefeuille als vermogensrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 april 2013 een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voorgelegd over de juridische status van een assurantieportefeuille. De vraag betreft of een assurantieportefeuille kan worden aangemerkt als een vermogensrecht in de zin van artikel 3:6 van het Burgerlijk Wetboek, en of het mogelijk is om een pandrecht op een dergelijke portefeuille te vestigen. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende processtukken, waaronder een tussenvonnis van 13 maart 2013 en akten van de eiseres en de curator. Zowel de eiseres als de curator hebben aangegeven het voornemen van de rechtbank te steunen om deze rechtsvraag voor te leggen aan de Hoge Raad.
De rechtbank wijst erop dat het antwoord op deze vraag cruciaal is voor de beslissing op de eis en van belang is voor een breed scala aan vorderingsrechten die voortkomen uit soortgelijke feiten. Er is in de literatuur al een debat gaande over deze kwestie, en de rechtbank verwijst naar een eerdere beslissing van de rechter-commissaris in Roermond, die op 1 augustus 2012 oordeelde dat een assurantieportefeuille als vermogensrecht kan worden aangemerkt. Dit is de eerste keer dat een dergelijk oordeel wordt gegeven, en de rechtbank verwacht dat er meer procedures zullen volgen die deze rechtsvraag aan de orde stellen.
Met het indienen van deze prejudiciële vraag beoogt de rechtbank te voorkomen dat er een reeks tegenstrijdige uitspraken van lagere rechters ontstaat. De rechtbank draagt de griffier op om onverwijld een afschrift van het vonnis aan de Hoge Raad te zenden en houdt de beslissing op de eis aan totdat de beslissing van de Hoge Raad is ontvangen. De zaak is vervolgens verwezen naar de parkeerrol van 2 oktober 2013.