ECLI:NL:RBROT:2013:BZ9985

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
2002654
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over non-actiefstelling en wedertewerkstelling van werknemers van een museum

In deze zaak vorderden twee eiseressen in kort geding de opheffing van hun non-actiefstelling en hun wedertewerkstelling bij [het Museum]. De kantonrechter oordeelde dat de rechtmatigheid van de non-actiefstelling in kort geding niet kan worden beoordeeld, aangezien de arbeidsovereenkomst tussen partijen reeds was ontbonden. De eiseressen waren werkzaam bij [het Museum] en waren op non-actief gesteld als gevolg van een reorganisatie die volgde op een verlaging van de subsidie door de gemeente Rotterdam. De kantonrechter stelde vast dat er een vertrouwensbreuk was ontstaan tussen de partijen, waardoor een vruchtbare basis voor verdere samenwerking ontbrak. De vorderingen van de eiseressen werden afgewezen, en de kantonrechter oordeelde dat de non-actiefstelling niet onrechtmatig was. Wel werd [het Museum] veroordeeld om het vonnis via een memo aan de werknemers, vrijwilligers en vrienden van het museum mee te delen. De eiseressen werden veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 400,00 aan salaris van de gemachtigde. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam
in de zaak van
1. [eiseres sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats],
eiseressen,
gemachtigde: mr. B.M. Voogt te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.W.A.M. van Kempen te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres sub 1]”, “[eiseres sub 2]” en “[het Museum]”.
1. Het verloop van de procedure
1.1 [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] hebben, na wijziging van eis, onder overlegging van stukken gevorderd, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, een voorlopige verklaring voor recht dat de non-actiefstelling van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] onrechtmatig is, [het Museum] te veroordelen tot het toelaten van [eiseres sub 1] tot haar werk onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag en om via een memo aan de werknemers, vrijwilligers en vrienden van [het Museum] mee te delen hetgeen de kantonrechter omtrent het bovenstaande heeft geoordeeld onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag en met veroordeling van [het Museum] in de proceskosten.
1.2 De zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2013. [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd. Namens [het Museum] was daarbij aanwezig de heer [A], bijgestaan door de gemachtigde. Daarnaast waren belangstellenden aanwezig. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
1.3 De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis vervolgens bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1 [eiseres sub 1] was laatstelijk bij [het Museum] werkzaam in de functie van hoofd bedrijfsvoering en [eiseres sub 2] in de functie van publieks- en bedrijfsbureaumedewerker.
2.2 Als gevolg van het door de gemeente Rotterdam per 1 januari 2013 verlagen van de subsidie aan [het Museum], vindt binnen [het Museum] een reorganisatie plaats. Onderdeel daarvan is het verzoek aan het UWV Werkbedrijf (hierna: het UWV) om toestemming om de arbeidsovereenkomsten van 13 werknemers op te zeggen wegens bedrijfseconomische omstandigheden.
2.3 Het UWV heeft op 31 januari 2013 de door [het Museum] gevraagde ontslagvergunningen ten aanzien van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] verleend. [het Museum] heeft de arbeidsovereenkomsten van [eiseres sub 2] en [eiseres sub 1] op 31 januari 2013 opgezegd tegen
1 maart 2013 respectievelijk 1 april 2013.
2.4 Een deel van de werknemers, vrijwilligers en vrienden van [het Museum] is van mening dat de wijze waarop [A] leiding geeft aan [het Museum] en [het Museum] reorganiseert negatieve gevolgen heeft voor het voortbestaan van [het Museum]. In dit kader is een Actiecomité opgericht, waarvan [eiseres sub 1] de aanvoerster is en [eiseres sub 2] deel uitmaakt.
2.5 Bij brief van 5 februari 2013 heeft [A] het volgende - voor zover thans van belang - aan [eiseres sub 1] meegedeeld:
“(…)
Helaas heb ik moeten constateren dat u de sfeer op de werkvloer negatief beïnvloedt.
(…)
Daarom heb ik besloten u per direct vrij te stellen van uw werkzaamheden en de verdere toegang tot [het Museum] te ontzeggen, zulks op straffe van ontslag op staande voet.
(…)”
2.6 Bij brief van 6 februari 2013 heeft [A] het volgende - voor zover thans van belang - aan [eiseres sub 2] meegedeeld:
“(…)
Helaas heb ik moeten constateren dat uw gedrag ontoelaatbaar is en veel onrust veroorzaakt.
(…)
Daarom heb ik besloten u per direct vrij te stellen van uw werkzaamheden en de verdere toegang tot [het Museum] te ontzeggen, zulks op straffe van ontslag op staande voet.
(…)”
2.7 Bij e-mail van 12 februari 2013 heeft [A] aan werknemers, vrijwilligers en vrienden van [het Museum] het volgende - voor zover thans van belang - meegedeeld:
“(…)
Helaas hebben wij ook moeten constateren dat [eiseres sub 1 en eiseres sub 2] de laatste tijd de werksfeer op de werkvloer heel negatief beïnvloeden. Hierdoor is er een onwerkbare situatie ontstaan en daarom is er besloten om deze medewerkers per direct op non-actief te stellen. (…)”
3. De stellingen van partijen
3.1 Aan de gewijzigde vordering hebben [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. De non-actiefstelling van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] is onrechtmatig, aangezien hetgeen hieraan ten grondslag is gelegd enerzijds deels onjuist is en anderzijds het opleggen van deze maatregel niet kan dragen en deze maatregel blijkens de hierboven onder 2.7 vermelde memo van [A] hun eer en goede naam aantast. De non-actiefstelling is slechts opgelegd om [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] de mond te kunnen snoeren en hindert hen bij sollicitaties. De arbeidsovereenkomst van [eiseres sub 1] is nog niet geëindigd, zodat zij recht heeft op wedertewerkstelling.
3.2 Het verweer van [het Museum] strekt tot afwijzing van de vorderingen, met dien verstande dat [het Museum] vrijwillig zal voldoen aan de vordering tot het door middel van een memo meedelen van de uitspraak in deze procedure, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] in de proceskosten. Hiertoe is het volgende aangevoerd.
3.2.1 De gevorderde voorlopige verklaring voor recht is in een kort gedingprocedure niet toewijsbaar. [het Museum] is op goede gronden tot de non-actiefstelling van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] overgegaan. Aangezien een dusdanig onwerkbare situatie tussen [eiseres sub 1] respectievelijk [eiseres sub 2] en [het Museum] is ontstaan, kon van [het Museum] niet langer worden gevergd dat zij hen nog langer op de werkvloer zou toelaten. Het is onwenselijk en onnodig dat [eiseres sub 1] nog voor een korte periode werkzaamheden voor [het Museum] gaat verrichten.
3.3 De overige stellingen van partijen worden als hier herhaald en ingelast beschouwd en voor zover nodig worden die stellingen in het kader van de beoordeling van de vordering besproken.
4. De beoordeling van de vordering
4.1 In een kort gedingprocedure moet aan de hand van een afweging van de wederzijdse belangen van partijen worden bepaald of een spoedeisend belang bestaat bij de gevorderde voorziening en een ordemaatregel gerechtvaardigd is. Voor de beantwoording van deze laatste vraag dient beoordeeld te worden of de vorderingen van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] een zodanige kans van slagen hebben in een bodemprocedure dat vooruitlopend daarop toewijzing van de door [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] gevorderde voorzieningen verantwoord is. Daarbij dient de kantonrechter uit te gaan van de feiten met de beperkte toetsing daarvan, aangezien nadere bewijsvoering in een procedure als de onderhavige niet goed mogelijk is.
4.2 Allereerst staat de gevorderde voorlopige verklaring voor recht dat de non-actiefstelling van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] onrechtmatig is ter beoordeling.
4.2.1 Volgens vaste jurisprudentie (HR 2 april 1976, NJ 1977, 361) is het de rechter in kort geding niet toegestaan een als bindend bedoelde uitspraak omtrent de rechtsverhouding tussen partijen te geven. Een voorlopige verklaring voor recht heeft naar zijn werking min of meer definitieve gevolgen en mist het karakter van een ordemaatregel, hetgeen een uitspraak in kort geding in het kader van een belangenafweging is. Gelet hierop, waarbij nog komt dat de memo van [A] pas na de non-actiefstelling van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] is verstuurd, is de kantonrechter voorshands van oordeel dat geen spoedeisend belang bij deze voorziening bestaat en een rechtvaardiging voor toewijzing van deze vordering ontbreekt.
Voor zover de non-actiefstelling van [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] al slechts is ingegeven om hen de mond te snoeren, kan dit dan ook niet tot een ander oordeel leiden. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
4.3 De vraag is vervolgens of [het Museum] [eiseres sub 1] weer dient toe te laten tot haar werk. Voldoende is gebleken dat [eiseres sub 1] een spoedeisend belang heeft bij deze gevorderde voorziening, zodat zij in zoverre ontvankelijk is in haar vordering.
Vooropgesteld wordt dat een algemeen recht op feitelijke tewerkstelling niet rechtstreeks uit de wet volgt. Wel bepaalt de wet dat op de werkgever de verplichting rust zich bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst als een goed werkgever te gedragen.
4.3.1 Voldoende is gebleken dat, gelet op hetgeen in de afgelopen maanden tussen partijen is voorgevallen en de als gevolg daarvan ontstane vertrouwensbreuk, een voor een zinvolle invulling van de arbeidsovereenkomst vereiste vruchtbare basis voor verdere samenwerking is komen te ontbreken. Nu bovendien de arbeidsovereenkomst van [eiseres sub 1] al per 1 april 2013 eindigt, kan in het kader van een belangenafweging thans niet worden geoordeeld dat de vordering van [eiseres sub 1] tot wedertewerkstelling een zodanige kans van slagen zou hebben in een bodemprocedure dat vooruitlopend daarop toewijzing van deze door [eiseres sub 1] gevorderde voorziening verantwoord is. Het voorgaande brengt met zich dat de gevorderde wedertewerkstelling zal worden afgewezen.
4.4 Tot slot dient de vraag te worden beantwoord of [het Museum] gehouden is tot het door middel van een memo meedelen van deze uitspraak aan de werknemers, vrijwilligers en vrienden van [het Museum]. Aangezien [het Museum] reeds zelf heeft aangegeven te zullen voldoen aan deze vordering, ziet de kantonrechter aanleiding deze vordering toe te wijzen. Aangezien het vanzelfsprekend ook [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] vrijstaat tot publicatie van dit vonnis over te gaan, bestaat geen grond voor toewijzing van de gevorderde dwangsom.
4.5 [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten.
5. De beslissing
De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt [het Museum] tot het via een memo aan de werknemers, vrijwilligers en vrienden van [het Museum] meedelen van dit vonnis;
veroordeelt [eiseres sub 1] en [eiseres sub 2] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [het Museum] vastgesteld op € 400,00 aan salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.B. Böttcher en uitgesproken ter openbare terechtzitting.