beschikking ex artikel 7:685 Burgerlijk Wetboek van de kantonrechter, zittinghoudende te Rotterdam
[verzoekster],
gevestigd te [plaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. K. van der Kooij te Rotterdam,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
gemachtigde: mr. M.J. van Basten Batenburg te Den Haag.
Partijen worden hierna aangeduid als “het [Museum]” en “[verweerder]”.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
- het verzoekschrift, met producties, ontvangen op 7 februari 2013;
- het verweerschrift, met producties, ontvangen op 4 maart 2013;
- de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotities aan de zijde van het [Museum].
1.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 maart 2013. Namens het [Museum] was daarbij aanwezig de heer [A], bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. [verweerder] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Daarnaast waren belangstellenden aanwezig. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden door de griffier.
1.3 De kantonrechter heeft de datum van de uitspraak van de beschikking vervolgens bepaald op heden.
2. De feiten
In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1 Het [Museum] is een zelfstandige stichting binnen het cultuurbestel van de gemeente Rotterdam en behoudt, beheert en presenteert aan het publiek een unieke collectie maritiem erfgoed. Het [Museum] stelt zich ten doel om de geschiedenis van de Rotterdamse haven van 1850 tot 1970 te laten zien. Het [Museum] is voor wat betreft haar inkomsten grotendeels afhankelijk van subsidies en donaties.
2.2 [verweerder], geboren op [geboortedatum], is sinds 2 maart 1995 bij het [Museum] in dienst, laatstelijk in de functie van hoofd beheer collectie. Het loon van [verweerder] bedraagt thans € 3.378,51 bruto per maand, exclusief 8,33% vakantietoeslag.
2.3 [verweerder] is sinds 10 december 2012 volledig arbeidsongeschikt wegens ziekte.
2.4 Als gevolg van het door de gemeente Rotterdam per 1 januari 2013 verlagen van de subsidie aan het [Museum], vindt binnen het [Museum] een reorganisatie plaats. Voorafgaand hieraan heeft [A] de personeelsvertegenwoordiging (hierna: PVT) verzocht advies uit te brengen over het reorganisatieplan. Op 5 december 2012 heeft de PVT hierover een voorlopig negatief advies uitgebracht. Op 12 december 2012 heeft de PVT een negatief eindadvies uitgebracht.
2.5 Onderdeel van de reorganisatie is het verzoek aan het UWV Werkbedrijf (hierna: UWV) om toestemming om de arbeidsovereenkomsten van 13 werknemers op te zeggen wegens bedrijfseconomische omstandigheden. [verweerder] heeft in bedoelde UWV procedure verweer gevoerd. Het UWV heeft op 30 januari 2013 de door het [Museum] gevraagde ontslagvergunningen, waaronder die ten aanzien van [verweerder], verleend.
2.6 Het [Museum] heeft voor [verweerder] een budget van € 3.000,00 tot € 3.500,00 gereserveerd ten behoeve van een begeleidingstraject via een mobiliteitsbureau.
2.7 Een deel van de werknemers, vrijwilligers en vrienden van het [Museum] is van mening dat de wijze waarop [A] leiding geeft aan het [Museum] en het [Museum] reorganiseert negatieve gevolgen heeft voor het voortbestaan van het [Museum]. In dit kader is een actiecomité opgericht, welke een alternatief plan heeft opgesteld.
3. Het verzoek en de grondslag daarvan
3.1 Het verzoek strekt tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen, zonder toekenning van een vergoeding aan [verweerder].
3.2 Het [Museum] heeft aan haar verzoek - zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - het volgende ten grondslag gelegd. Het [Museum] zag zich als gevolg van de door de verminderde subsidie ontstane slechte bedrijfseconomische omstandigheden genoodzaakt om een reorganisatie door te voeren teneinde de continuïteit van het [Museum] te waarborgen. Onderdeel daarvan is de sanering van de personeelskosten. De arbeidsplaats van [verweerder] komt als gevolg van de reorganisatie te vervallen. Het [Museum] heeft intern geen mogelijkheden om [verweerder] een andere functie aan te bieden. Er is sprake van veranderingen in de omstandigheden op basis waarvan de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden. Het [Museum] meent dat er geen termen zijn om aan [verweerder] een vergoeding toe te kennen.
4. Het verweer
4.1 Het verweer strekt primair tot afwijzing van het ontbindingsverzoek en subsidiair, in het geval de arbeidsovereenkomst wel wordt ontbonden, onder toekenning aan [verweerder] ten laste van het [Museum] van een vergoeding conform de kantonrechtersformule waarbij de factor C op 2 wordt gesteld. Hiertoe is het volgende - zakelijk weergegeven en voor zover hier van belang - aangevoerd.
4.1.1 [verweerder] heeft bedenkingen bij de stelling van het [Museum] dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met de arbeidsongeschiktheid van [verweerder]. Dit maakt dat het ontbindingsverzoek dient te worden afgewezen primair omdat sprake is van strijd met de reflexwerking van het opzegverbod in verband met deze arbeids-ongeschiktheid. [verweerder] stelt zich tevens op het standpunt dat zijn functie niet is komen te vervallen. De wijze waarop de organisatie wordt ingericht is niet de juiste. Door de reorganisatie blijft te weinig uitvoerend personeel over en teveel management.
5. De beoordeling
5.1 Het [Museum] heeft medegedeeld dat het ontbindingsverzoek geen verband houdt met enig opzegverbod, ook niet met de arbeidsongeschiktheid van [verweerder]. De door [verweerder] in dit kader aangegeven bedenkingen zijn onvoldoende om aan de juistheid van de mededeling van het [Museum] te twijfelen. Het beroep van [verweerder] op de reflexwerking van het opzegverbod tijdens ziekte wordt dan ook verworpen.
5.2 Vaststaat dat de subsidie per 1 januari 2013 is verlaagd. Partijen zijn het er voorts over eens dat de verlaging van de subsidie het [Museum] heeft genoodzaakt om haar organisatie op een andere wijze in te richten en een reorganisatie door te voeren. Voldoende is gebleken dat de functie van [verweerder] is komen te vervallen.
5.2.1 Ten aanzien van de door het [Museum] in gang gezette reorganisatie is van belang dat een werkgever een grote mate van beleidsvrijheid heeft met betrekking tot de bedrijfsvoering en inrichting van haar organisatie, waarvoor zij (immers) de verantwoordelijkheid en het risico draagt. Het [Museum] heeft een zekere vrijheid om in redelijkheid te bepalen hoeveel werknemers voor ontslag in aanmerking komen. De kantonrechter kan dan ook niet op de stoel van de werkgever gaan zitten en dient enkel te beoordelen of het [Museum] in redelijkheid tot deze beslissing heeft kunnen komen alsmede of een redelijk handelend werkgever tot dezelfde afweging zou zijn gekomen. Daarbij dient de kantonrechter uit te gaan van de feiten met de beperkte toetsing daarvan, aangezien nadere bewijsvoering in een procedure als de onderhavige niet goed mogelijk is.
5.2.2 Gelet op de stukken die het [Museum] heeft overgelegd, waaronder het reorganisatieplan - welke is voorzien van een gemotiveerde onderbouwing van de gemaakte keuzes - en hetgeen het [Museum] ter zitting heeft aangevoerd, waarbij nog komt dat de Raad van Toezicht kennelijk geen aanleiding heeft gezien om in te grijpen, kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden gezegd dat zij, geconfronteerd met de verminderde subsidie, niet in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen om haar organisatie op de wijze in te richten zoals zij voor ogen staat en de arbeidsplaats van [verweerder] te laten vervallen. Het door het actiecomité opgestelde alternatieve plan acht de kantonrechter niet van dien aard dat deze aan het vorenstaande doet twijfelen.
5.3 Vaststaat bovendien dat het [Museum] intern geen mogelijkheden heeft om [verweerder] een andere functie aan te bieden. Een en ander maakt dat voldoende aannemelijk is dat sprake is van een verandering in de omstandigheden van dien aard dat deze een gewichtige reden vormt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zodat het verzoek daartoe zal worden toegewezen. De ingangsdatum van de ontbinding zal worden bepaald op 1 april 2013.
5.4 Gelet op het bepaalde in artikel 7:685 lid 8 BW dient voorts beoordeeld te worden of [verweerder] een vergoeding toekomt. Door het [Museum] is aangevoerd dat zij gelet op haar financiële situatie niet in staat is om aan [verweerder] een vergoeding aan te bieden. Voldoende is gebleken dat de resultaten van het [Museum] zeer mager zijn. Gelet hierop en op het bijzondere karakter van deze werkgever, waarbij het [Museum] voor haar inkomsten grotendeels afhankelijk is van subsidies en donaties, en voorts gelet op het beginsel van gelijke behandeling (ook de andere werknemers ontvangen geen vergoeding) acht de kantonrechter geen termen aanwezig om aan [verweerder] ten laste van het [Museum] een vergoeding toe te kennen, hoe vervelend de onderhavige situatie ook is.
5.5 Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in deze beschikking is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
5.6 Nu aan de ontbinding geen vergoeding wordt toegekend overeenkomstig het verzoek van het [Museum], komt de kantonrechter niet toe aan het in artikel 7:685 lid 9 BW bepaalde omtrent het bieden van de mogelijkheid aan het [Museum] het verzoek in te trekken.
5.7 Gelet op de aard van de procedure zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te melden wijze.
6. De beslissing
De kantonrechter:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 april 2013;
bepaalt dat elk der partijen de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.B. Böttcher en uitgesproken ter openbare terechtzitting.