ECLI:NL:RBROT:2013:CA1207

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
DOR 12/1088
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van voorlopige tegemoetkoming voor kosten van kinderopvang en mededelingsplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 mei 2013 uitspraak gedaan over de intrekking van een voorlopige tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang aan eiseres. De sociale dienst had de tegemoetkoming ingetrokken op basis van het argument dat eiseres haar mededelingsplicht had geschonden, omdat zij niet had gemeld dat zij met ingang van 12 augustus 2011 een persoonsgebonden budget (pgb) ontving en zich niet had georiënteerd op de arbeidsmarkt. De rechtbank oordeelde echter dat de sociale dienst niet voldoende had aangetoond dat er concrete afspraken waren gemaakt met eiseres over haar oriëntatie op de arbeidsmarkt. Bovendien was niet bewezen dat de toekenning van het pgb invloed had op de hoogte van de tegemoetkoming voor kinderopvang. De rechtbank concludeerde dat eiseres haar mededelingsplicht niet had geschonden en dat de intrekking van de tegemoetkoming onterecht was. Het beroep van eiseres werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en het primaire besluit werd herroepen. Tevens werd de sociale dienst veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: DOR 12/1088
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2013 in de zaak tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. M.H. Klijnstra,
en
het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst en Kredietbank Alblasserwaard/
Vijfheerenlanden, verweerder,
gemachtigde: J.M. Mik.
Procesverloop
Verweerder heeft bij besluit van 9 januari 2012 het recht van eiseres op een voorlopige tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang vanaf 1 april 2011 ingetrokken. Eiseres dient een bedrag van € 1.289,75 aan voorlopige tegemoetkoming en een bedrag van € 670,22 aan ouderbijdrage terug te betalen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 18 januari 2012 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 26 juli 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 5 september 2012 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 8 februari 2013 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Met ingang van 1 januari 2013 is het arrondissement Dordrecht opgegaan in het nieuwe arrondissement Rotterdam en is de rechtbank Dordrecht opgegaan in de nieuwe rechtbank Rotterdam. Gelet hierop wordt uitspraak gedaan door de rechtbank Rotterdam.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Bij brief van 1 maart 2011 heeft eiseres het volgende aan verweerder geschreven:
“(…) Er is mij aangeraden om vanaf nu te beginnen met een vorm van gastouderschap, zodat ik mij kan beginnen voor te bereiden om in het arbeidsproces terecht te komen. Het zal mij ook helpen om enig afstand te nemen van de kinderen, door de zorg te delen met een gastouder. (…) Ik denk dat dit de beste wijze om een start te maken en zou graag m.i.v. april aanstaande voor 20 uur per week een start te maken voor zowel [dochter]en [zoon]. Er is al een gastouder in het vizier (…). Het zal voor mij de beste manier zijn om een start te maken om de arbeidsmarkt op te gaan met de zekerheid dat er goed voor mijn kinderen gezorgd zal worden. (…)”
Bij brief van 13 maart 2011 heeft verweerder eiseres medegedeeld akkoord te gaan met haar re-integratievoorstel, zoals beschreven in haar brief van 1 maart 2011.
Op 22 maart 2011 heeft eiseres een aanvraag tegemoetkoming kosten kinderopvang 2011 bij verweerder gedaan.
In de door verweerder opgestelde rapportage Aanvraag kosten kinderopvang van 30 maart 2011 is het volgende vermeld:
“(…) Mevrouw heeft TPO (traject persoonlijke ontwikkeling, toevoeging rechtbank) i.v.m. ziekte van haar dochter. Vooralsnog is zij niet actief in traject, maar mevrouw heeft van collega [medewerker K.] akkoord gekregen om vanaf 1 maart 2011 gastouderopvang te regelen om langzaam maar zeker weer te re-integreren. (…)”
Bij besluit van 30 maart 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiseres toegewezen. De hoogte van de voorlopig toegekende subsidie bedraagt € 220,33 per maand en de hoogte van de voorlopig toegekende ouderbijdrage bedraagt € 82,10 per maand. De subsidie en de ouderbijdrage zijn toegekend voor de periode van 1 april 2011 tot 1 januari 2012. Onder het kopje ‘Voorwaarden’ is onder meer het volgende vermeld:
“De vergoeding wordt toegekend voor het betalen van de kosten van kinderopvang voor:
[dochter], geboortedatum [2005].
[zoon], geboortedatum [2000].
(…) Om de combinatie van zorg en arbeid voor u mogelijk te maken is 152 uur kinderopvang voor [dochter] en 112 uur voor [zoon] per maand kinderopvang noodzakelijk.
(…)
U bent op grond van artikel 26 eerste tot en met derde lid van de Wet kinderopvang (Wk) verplicht wijzigingen in uw persoonlijke situatie of in die van uw partner of uw kind, die van invloed kunnen zijn op de hoogte van het verstrekte subsidiebedrag, zo snel mogelijk te melden bij de Regionale Sociale Dienst (RSD).
Op basis van nieuw verkregen informatie kan de RSD besluiten het subsidiebedrag te verlagen, stop te zetten en/of reeds betaalde bedragen van u terug te vorderen.
(…)”
Verder is in het besluit vermeld dat definitieve vaststelling van de tegemoetkoming plaatsvindt aan het einde van de periode waarvoor de subsidie is toegekend.
Tijdens het gesprek dat op 15 november 2011 plaatsvond met [medewerker K.] ([medewerker K.]), consulent uitstroom bij verweerder, heeft eiseres, zo blijkt uit het door verweerder opgestelde gespreksverslag, medegedeeld dat zij van plan was om in loondienst te gaan werken, maar dit wegens omstandigheden (nog) steeds niet kan. Eiseres maakte gebruik van de kinderopvang omdat zij niet alleen twee kinderen kon verzorgen. Voorts heeft eiseres [medewerker K.] medegedeeld dat haar met ingang van 12 augustus 2011 een persoonsgebonden budget (pgb) is toegekend. Zij had kort daarvoor het besluit hierover ontvangen, maar nog geen betalingen ontvangen. Zij had dit nog niet aan verweerder doorgegeven.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij, met overneming van het advies van de juridisch medewerkster van de afdeling informatiemanagement van 25 juli 2012, op het standpunt gesteld dat eiseres bij brief van 1 maart 2011 uit eigen beweging heeft verzocht met ingang van april 2011 gebruik te maken van gastouderschap, zodat zij kon beginnen zich voor te bereiden in het arbeidsproces terecht te komen. Mede gezien de moeilijke omstandigheden van eiseres is met deze aanvraag welwillend omgegaan en is aan eiseres, teneinde de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken, een voorlopige subsidie voor de kosten van kinderopvang en een voorlopige ouderbijdrage voor de periode van 1 april 2011 tot 1 januari 2012 toegekend. Aan deze toekenning was een aantal voorwaarden verbonden. Eiseres is er op gewezen dat zij verplicht is wijzigingen in haar persoonlijke situatie of in die van haar partner of kind, die van invloed kunnen zijn op de hoogte van het verstrekte subsidiebedrag, zo snel mogelijk te melden en dat verweerder op basis van nieuw verkregen informatie kan besluiten het subsidiebedrag te verlagen, stop te zetten en/of reeds betaalde bedragen van eiseres terug te vorderen. Tijdens het op 15 november 2011 gehouden gesprek met [medewerker K.] is naar voren gekomen dat eiseres nog geen begin had gemaakt met het zich oriënteren op de arbeidsmarkt en dat aan eiseres vanaf 12 augustus 2011 een pgb was toegekend, hetgeen zij niet aan verweerder had gemeld. De verlening van de tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang was dan ook onjuist en eiseres wist dit of behoorde dit te weten. Ten onrechte zijn dan ook een voorlopige tegemoetkoming en een ouderbijdrage aan eiseres toegekend, zodat eiseres de uitgekeerde bedragen aan verweerder dient terug te betalen.
3. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. Aan de toekenning van de tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang was niet de voorwaarde verbonden dat eiseres voor twintig uur per week aan het werk moest, dan wel dat zij actief diende te solliciteren. Deze voorwaarde kan niet achteraf alsnog worden gesteld. Het standpunt van verweerder dat de verlening van de tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang onterecht was is dan ook niet juist. Voorts is het in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel om een eenmaal toegekende subsidie met terugwerkende kracht in te trekken. Bij besluit van 30 maart 2011 is zonder enig voorbehoud vastgesteld dat eiseres behoort tot de doelgroep voor een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang. Eiseres ging ervan uit dat de subsidie slechts voorlopig was vastgesteld omdat de definitieve kosten pas na afloop van de periode bekend zijn. Uit de e-mails van [medewerker Van der S.] en [medewerker S.] van 8 november 2011 en de e-mail van [medewerker K.] van 15 november 2011 blijkt dat verweerder ervan op de hoogte was dat eiseres niet werkte. Eiseres verzoekt om een schadevergoeding en een vergoeding van de proceskosten.
4. Voor de beoordeling van de zaak zijn in het bijzonder de volgende wettelijke bepalingen van belang.
4.1. Ingevolge artikel 1.22, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko), voor zover thans van belang, heeft een ouder in een berekeningsjaar aanspraak op een tegemoetkoming van de gemeente voor zover de ouder in dat jaar een persoon is die een uitkering ontvangt en gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 1.6, eerste lid, onder c, voor wie het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, of derde lid, tweede zin, van de Wet werk en bijstand (Wwb), verantwoordelijk is voor het ondersteunen bij arbeidsinschakeling.
Ingevolge artikel 1.28, derde lid, van de Wko worden inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming, onmiddellijk na het bekend worden daarvan, door de ouder schriftelijk verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 1.38, eerste lid, van de Wko worden bedragen door een ouder of diens partner in het kader van deze wet verschuldigd aan de gemeente ingevorderd door het college van burgemeester en wethouders. Een bedrag is invorderbaar vanaf een maand na de dag van dagtekening van de beschikking waarbij de vordering is ontstaan.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de artikelen 58 tot en met 60 van de Wwb van overeenkomstige toepassing zijn.
4.2. Ingevolge artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwb kan het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4.3. Ingevolge artikel 4:48, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan, zolang de subsidie niet is vastgesteld, de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten, of
e. met toepassing van artikel 4:34, vijfde lid, een beroep wordt gedaan op de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.
5. De rechtbank begrijpt dat verweerder eiseres verwijt dat zij haar mededelingsplicht, zoals vermeld in het besluit van 30 maart 2011, heeft geschonden, omdat zij verweerder niet heeft medegedeeld dat zij zich gedurende de periode dat zij de tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang en de ouderbijdrage ontving niet heeft georiënteerd op de arbeidsmarkt en dat zij met ingang van 12 augustus 2011 een pgb ontving. De tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang en de ouderbijdrage zullen hierna gezamenlijk worden aangeduid als de tegemoetkoming.
6. Uit de door verweerder opgestelde rapportage Aanvraag kosten kinderopvang van
30 maart 2011 volgt dat eiseres een traject persoonlijke ontwikkeling volgde, maar dat dit geen ‘actief’ traject betrof. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat eiseres niet verplicht was te solliciteren, maar dat zij orde op zaken moest stellen om weer aan het werk te kunnen. Voorts blijkt uit het bestreden besluit dat met de aanvraag van eiseres, mede gezien haar moeilijke omstandigheden, welwillend is omgegaan. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat er concrete afspraken met eiseres waren gemaakt ten aanzien van de oriëntatie op de arbeidsmarkt en dat eiseres zich niet aan deze afspraken heeft gehouden, laat staat dat eiseres hiervan op enig moment - welk moment is niet
duidelijk - mededeling aan verweerder had moeten doen. Verweerder kan eiseres dan ook niet tegenwerpen dat zij haar mededelingsplicht ten aanzien van de oriëntatie op de arbeidsmarkt heeft geschonden. Ten overvloede overweegt de rechtbank in dit verband het niet voor de hand liggend te vinden dat verweerder in de periode tussen de toekenning van de kosten voor kinderopvang met ingang van 1 april 2011 en de uitnodiging voor het gesprek op 15 november 2011 – een periode van ruim zeven maanden – geen enkel contact heeft opgenomen met eiseres, laat staan haar heeft begeleid in het traject persoonlijke ontwikkeling. Dit feit lijkt veeleer te bevestigen dat de bijdrage is toegekend om, naar de rechtbank van eiseres heeft begrepen, haar de ruimte en de rust te geven te leren omgaan met de ernstige ziekte van haar kind als noodzakelijke voorfase in haar traject naar werk. Daarbij zij opgemerkt dat eiseres, naar zij ter zitting onbestreden heeft verklaard, weer aan het werk is.
7. Vaststaat dat eiseres met ingang van 12 augustus 2011 een pgb ontvangt. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat het pgb is bedoeld voor de begeleiding en verpleging van haar dochter gedurende 3,5 uur per week en dat dit met de tegemoetkoming niets van doen heeft. Niet is gebleken dat eiseres door de toekenning van het pgb voor haar dochter voor minder uren gebruik had kunnen maken van kinderopvang. Ook overigens heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat en op welke wijze de toekenning van het pgb van invloed zou kunnen zijn op de hoogte van de tegemoetkoming, zodat eiseres ten aanzien hiervan geen mededelingsplicht had. Daarbij komt dat, voor zover eiseres al melding diende te maken van de toekenning van het pgb, zij dit kort na de toekenning hiervan heeft gedaan en wel tijdens het gesprek met [medewerker K.] op 15 november 2011, zoals verweerder in het bestreden besluit ook aanvoert. Niet valt in te zien dat eiseres dat eerder had moeten melden, reeds omdat zij op dat moment nog geen geld had ontvangen.
8. Eiseres heeft de aan de tegemoetkoming verbonden mededelingsplicht dan ook niet geschonden, zodat verweerder niet bevoegd was de tegemoetkoming op die grond in te trekken en het betaalde bedrag aan tegemoetkoming van eiseres terug te vorderen. Dit brengt mee dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert.
9. Gelet hierop dient het beroep gegrond te worden verklaard en dient het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd.
10. Nu niet is gebleken dat verweerder bevoegd was de tegemoetkoming in te trekken en het betaalde bedrag aan tegemoetkoming van eiseres terug te vorderen, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen.
11. Het verzoek van eiseres om veroordeling van verweerder tot schadevergoeding zal bij gebrek aan onderbouwing worden afgewezen.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiseres in beroep nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
14. De rechtbank beslist derhalve als volgt.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten aanzien van het beroep tot een bedrag van € 944,-, te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, in aanwezigheid van A.D.M. Rombouts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2013.
De griffier is buiten staat deze uitspraak De rechter,
mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.