ECLI:NL:RBROT:2013:CA1225

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-870073-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor dealen in cocaïne en voorbereidingshandelingen op basis van de Opiumwet

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 mei 2013 uitspraak gedaan tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het dealen in cocaïne en het voorbereiden van drugshandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van tien maanden actief betrokken was bij de verkoop en het bezit van cocaïne, met in totaal meer dan 3,5 kilogram cocaïne in zijn bezit. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden. De rechtbank overwoog dat de productie en handel in harddrugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid en dat de verdachte zich niet bekommerde om de schadelijke gevolgen van zijn handelen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder een eerder strafblad. De rechtbank heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is, gezien de ernst van de feiten en de impact op de samenleving. De verdachte is vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, omdat deze niet bewezen konden worden. De uitspraak benadrukt de noodzaak om harddrugscriminaliteit krachtig te bestrijden en de gevolgen voor de volksgezondheid en de samenleving in het algemeen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Team Straf 3
parketnummer: 11/870073-12
verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 mei 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1977],
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de PI Dordrecht, Kerkeplaat 25 te Dordrecht,
hierna: verdachte.
De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 14 mei 2013.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2 De voorvragen
2.1 De geldigheid van de dagvaarding
Door de verdediging is aangevoerd dat de tenlastelegging van feit 1 nietig dient te worden verklaard nu het onvoldoende duidelijk is geworden of de tenlastelegging zich beperkt tot het zaaksdossier van verdachte in het proces-verbaal van deze strafzaak.
De rechtbank overweegt als volgt.
In de onderhavige strafzaak is tegen meerdere verdachten een proces-verbaal opgemaakt, door de politie per verdachte opgedeeld in zaakdossiers. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het eerste gedeelte van dit proces-verbaal dat het in zijn totaliteit bezien voor alle verdachten tezamen geldt.
Daarnaast heeft verdachte op geen enkel moment aangegeven dat het hem niet duidelijk was waartegen hij zich had te verdedigen. De rechtbank constateert ten slotte dat hetgeen aan verdachte wordt tenlastegelegd onde feit 1, voldoende helder en feitelijk is omschreven.
De rechtbank volgt de raadsvrouw derhalve niet in haar standpunt.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
2.2 De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
2.3 De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De officier van justitie is ontvankelijk.
2.4 De schorsing van de vervolging
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3 Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft bewijsverweren en een strafmaatverweer gevoerd.
4 De bewijsbeslissing
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 4 juni 2012 te
Dordrecht (telkens) opzettelijk
heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt meerdere hoeveelheden cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 05 juni 2012 te Dordrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 3647,38 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
3.
in de periode van 1 augustus 2011 tot en met 5 juni 2012
te Dordrecht, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10
van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken,vervoeren van hoeveelheden cocaïne, zijnde cocaïne een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te
bevorderen, opzettelijk;
- voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van
die feite
hebbende verdachte meermalen
- hoeveelheden inositol voorhanden gehad en
- een (hydraulische) pers en weegschalen voorhanden gehad
zijnde stoffen en goederen om cocaïne mee te bewerken en te verwerken.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde feit 1 heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De verdediging heeft het (bewijs)verweer gevoerd dat verdachte slechts in de negen maanden voorafgaand aan zijn aanhouding op 5 juni 2012 cocaïne voorhanden heeft gehad en verkocht, en heeft daarbij aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] terzijde moeten worden geschoven, mede gelet op hun verklaringen afgelegd bij de rechter-commissaris. De rechtbank is van oordeel dat, op basis van het verhandelde ter zitting en het dossier, voldoende aannemelijk is dat verdachte gedurende een periode van tien maanden in cocaïne heeft gedeald.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 Nadere bewijsoverweging
Feit 3
Door de verdediging is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte vòòr 5 juni 2012 inositol voorhanden heeft gehad. Verdachte dient van de langere periode te worden vrijgesproken. Met betrekking tot de hydraulische pers kan slechts worden bewezen dat verdachte deze vanaf maart 2012 in zijn bezit heeft gehad. Verdachte dient ook op dit punt van de langere periode te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Zoals hiervoor overwogen gaat de rechtbank uit van een periode van het door verdachte dealen in cocaïne vanaf 1 augustus 2011. Door dit uitgangspunt acht de rechtbank tevens voldoende bewezen dat verdachte reeds vanaf die datum de in de onder feit 3 tenlastegelegde spullen, die blijkens de bewijsmiddelen bedoeld waren voor het bewerken of verwerken van cocaïne, voorhanden heeft gehad.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
1.
OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2 ONDER B VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD, meermalen gepleegd;
2.
OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2 ONDER C VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD;
3.
EEN FEIT, BEDOELD IN HET VIERDE LID VAN ARTIKEL 10, VOORBEREIDEN OF BEVORDEREN DOOR VOORWERPEN, STOFFEN VOORHANDEN HEBBEN WAARVAN HIJ WEET DAT ZIJ BESTEMD ZIJN TOT HET PLEGEN VAN DAT FEIT, meermalen gepleegd.
6 De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
7 De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van tien maanden schuldig gemaakt aan het dealen in cocaïne. Daarnaast is bij verdachte ruim drieënhalve kilo cocaïne aangetroffen. Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet. Verdachte heeft stoffen en voorwerpen voorhanden gehad waarvan hij wist dat deze bestemd waren voor het versnijden van cocaïne.
De productie van en handel in harddrugs en aanverwante producten dient krachtig te worden bestreden in verband met de schadelijkheid voor de volksgezondheid van harddrugs. Verdachte is daarmee medeverantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaakt. Daarbij is van belang dat cocaïne een stof is die schadelijk is voor de gezondheid en sterk verslavend is. Daarnaast ontstaat door de handel in harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Enerzijds overlast in de buurten waar de handelsactiviteiten plaatsvinden, anderzijds overlast doordat - hetgeen als een feit van algemene bekendheid mag worden beschouwd - verslaafden aan harddrugs, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en - vermoedelijk - slechts gehandeld uit winstbejag.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de strafbare feiten het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf aangewezen is.
De rechtbank heeft wat de persoon van de verdachte betreft, gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 april 2013, waaruit blijkt dat verdachte in 2002 een keer eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen alsmede op de reclasseringsrapportage d.d. 20 augustus 2012.
Uit genoemde rapportage blijkt dat de reclassering zich onthoudt van het geven van een strafadvies, nu verdachte tijdens zijn gesprek met de reclassering heeft geweigerd om de feiten of zijn motieven te bespreken en hij voorts slechts mondjesmaat inzicht in zijn leven en achtergronden heeft gegeven.
Alles afwegende en in afwijking van de eis van de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van veertig maanden passend en geboden is. In de omstandigheid dat de rechtbank ten aanzien van feit 1 en feit 3 een aanzienlijk kortere periode bewezen heeft verklaard dan de officier van justitie tot uitgangspunt van haar strafeis heeft genomen, ligt met name het verschil tussen de strafoplegging en hetgeen de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank ziet geen aanleiding om een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen, nu uit de hiervoor genoemde reclasseringsrapportage blijkt dat er geen aanwijzingen zijn dat een begeleiding door de reclassering is geïndiceerd.
7.2 De inbeslaggenomen voorwerpen
7.2.1 De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat de goederen aan verdachte toebehoren en dat de feiten hiermee zijn begaan. Voorts is gebleken dat het bij verdachte aangetroffen geld afkomstig is van of gebruikt is bij het plegen van de strafbare feiten.
De rechtbank zal de in beslag genomen goederen verbeurd verklaren.
8 De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straffen berusten op de artikelen 33, 33a en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen op de wijze als hierboven onder 4.1 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 40 (veertig) maanden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1 tot en met 9.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Mourik, voorzitter, mr. M. van Nooijen en mr. M. van Kuilenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge griffier en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2013.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 4 juni 2012 te
Dordrecht, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of bereid
en/of bewerkt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad één of
meerdere hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het
vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 05 juni 2012 te Dordrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 3647,38 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2010 tot en met 5 juni 2012 in
ieder geval op of omstreeks 05 juni 2012 te Dordrecht, in ieder geval in
Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10
van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken,vervoeren en/of buiten het grondgebied van
Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet, voor te bereiden en/of te
bevorderen, opzettelijk;
- voorwerpen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of
ernstige
redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van
dat/die feit(en)
hebbenverdachte meermalen althans eenmaal, (telkens)
- een of meer hoeveelhe(i)d(en) inositol voorhanden gehad en/of
- een of meer (hydraulische) pers(en) en/of weegschalen voorhanden gehad
zijnde stoffen en/of goederen om cocaïne mee te bewerken en/of te verwerken;
Parketnummer: 11/870073-12
Vonnis d.d. 28 mei 2013