Parketnummer: 10/810410-12
Datum uitspraak: 21 mei 2013
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [woonadres],
raadsvrouw mr. M.G.J. Plat, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 mei 2013.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Segerink heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 3 maanden met aftrek
van voorarrest, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met als
bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich zal gedragen naar de voorschriften en
aanwijzingen hem te geven door of namens Bureau Jeugdzorg, stadsregio Rotterdam,
afdeling jeugdreclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, welke
aanwijzingen mede kunnen inhouden het meewerken aan een behandeling door De Waag of
een soortgelijke instelling.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in of omstreeks de periode van 28 april 2011 tot en met 30 juni 2012 te
Vlaardingen, meermalen, althans éénmaal,(telkens) met iemand beneden de
leeftijd van twaalf jaren, te weten met [naam slachtoffer] ([geboortedatum slachtoffer] 2003),
handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het
seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
brengen en/of houden van één of meer van zijn vingers in de vagina van die
[naam slachtoffer] en/of brengen en/of houden van zijn tong in de mond van die [naam slachtoffer] en/of
likken aan de vagina van die [naam slachtoffer] en/of
zijn penis houden tegen en/of met zijn penis wrijven tegen de vagina en/of de
anus van die [naam slachtoffer] en/of betasten van de billen van die [naam slachtoffer];
(artikel 244 Wetboek van Strafrecht)
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaar¬de heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit en heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen. De verklaring van aangeefster ten aanzien van het seksueel binnendringen is te vaag en wisselend. Het ten laste gelegde tongzoenen dat wel door cliënt wordt bekend, wordt blijkens het arrest van de Hoge Raad van 12 maart 2013 niet langer als verkrachting gezien, en er is derhalve geen sprake van seksueel binnendringen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van het brengen en/of houden van een of meer van in vingers in de vagina van die [naam slachtoffer].
Tijdens het studioverhoor d.d. 25 september 2012 verklaart [naam slachtoffer] onder meer dat verdachte met zijn vinger in haar poesje ging zitten en zij haar benen wijd moest doen. Door verhoorder gevraagd hoe zij wist dat hij met zijn vinger erin ging, antwoordt [naam slachtoffer]: “Het deed een beetje pijn”. [naam slachtoffer] verklaart vervolgens dat zij de nagel van verdachte voelde in haar poesgaatje. Dat zij naar de hand van verdachte keek toen hij in haar poesgaatje zat, omdat zij die hand weg wilde doen. Gevraagd met welke vinger verdachte bij haar in het poesgaatje ging, wijst [naam slachtoffer] haar rechterwijsvinger aan en steekt/wijst daarmee naar boven. [naam slachtoffer] verklaart vervolgens dat ze zag dat hij zijn wijsvinger erin ging doen en dat ze de hele tijd zei dat hij moest stoppen. Gevraagd wat verdachte vervolgens deed met die vinger, maakt [naam slachtoffer] met haar vinger draaibewegingen op haar been.
De moeder van aangeefster, [naam moeder aangeefster] verklaart op 22 augustus 2012 dat haar dochter haar onder meer vertelde dat “[naam verdachte] met zijn vinger in haar tum (zo noemt [naam slachtoffer] haar vrouwelijke geslachtsdelen, aldus moeder) ging en dat hij dan op en neer ging”. De tante van aangeefster, [naam tante aangeefster], verklaart op 5 september 2012 dat haar nichtje haar onder meer vertelde dat [naam verdachte] zijn vingers in haar vagina deed en dat dit heel zeer deed.
In tegenstelling tot de raadsvrouw acht de rechtbank de verklaring van aangeefster op dit punt zeer specifiek en consistent. Verdachte heeft bovendien bekend op meerdere momenten met zijn hand in de onderbroek van aangeefster te zijn geweest en te hebben gewreven over haar vagina. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster dat verdachte daarbij ook met zijn vinger in haar vagina is geweest.
Ten aanzien van het brengen en/of houden van zijn tong in de mond van die [naam slachtoffer].
Vooropgesteld dient te worden dat verdachte ten laste is gelegd het met iemand van beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, zoals strafbaar gesteld bij artikel 244 Sr. Anders dan de raadsvrouw lijkt te betogen is niet ten laste gelegd verkrachting, zoals strafbaar gesteld bij artikel 242 Sr.
Bij uitspraak van 8 april 2013 (LJN: BZ2653) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat tongzoenen aangemerkt kan worden als het seksueel binnendringen van het lichaam, maar dat het niet kan worden gekwalificeerd als verkrachting. Als motivering heeft de HR daaraan, zakelijk weergegeven, onder meer ten grondslag gelegd dat een tongzoen in het algemeen spraakgebruik niet als verkrachting wordt aangemerkt en dat een tongzoen in redelijkheid niet op één lijn kan worden gesteld met geslachtsgemeenschap of een wat betreft de ernst van de inbreuk op de seksuele integriteit daarmee vergelijkbare gedraging.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, is verdachte niet verkrachting ten laste gelegd en speelt in deze zaak dus niet de discussie wat in het algemeen spraakgebruik verkrachting wordt genoemd. Bovendien moet naar het oordeel van de rechtbank het tongzoenen met iemand van beneden de leeftijd van twaalf jaren eerder als een inbreuk op de lichamelijke integriteit worden beschouwd dan een inbreuk op de seksuele integriteit, ervan uitgaande dat kinderen van die leeftijd niet of nauwelijks een seksuele ontwikkeling hebben doorgemaakt. In dit verband wijst de rechtbank erop dat aangeefster slechts 8 jaar oud was ten tijde van het tongzoenen en tegenover haar tante heeft verklaard dat zij het ergste vond dat ze met de verdachte moest tongen. Naar het oordeel van de rechtbank - waar het gaat om de ernst van de inbreuk op de lichamelijke integriteit – kan dan ook geen scherp onderscheid worden gemaakt tussen het geven van een tongzoen en andere vormen van seksueel binnendringen van het lichaam bij iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren. Naast het brengen en houden van de vingers in de vagina, kan dus ook het tongzoenen van iemand van beneden de leeftijd van twaalf jaren als seksueel binnendringen met iemand van beneden de leeftijd van twaalf jaren in de zin van artikel 244 Sr worden gekwalificeerd.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het bewezen feit levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
De verdachte is strafbaar.
De straffen die aan de verdachte worden opge¬legd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstan¬digheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende een jaar verregaande seksuele handelingen met zijn nichtje [naam slachtoffer] verricht, die toen het begon slechts 8 jaar oud was. De verdachte was op dat moment 15 jaar. De verdachte heeft daarbij zijn vinger in haar vagina gestopt en haar getongzoend. Deze handelingen vond telkens plaats wanneer zij bij hun oma waren.
Verdachte heeft daarmee op grove wijze inbreuk gemaakt op lichamelijke integriteit van zijn nichtje. Het misbruik vond plaats in een voor haar bekende en veilige omgeving met een persoon die zij mocht vertrouwen. Verdachte heeft met zijn gedrag zijn nichtje het recht ontnomen om zich in haar eigen tempo lichamelijk en seksueel te ontwikkelen. Verdachte is aan deze gevolgen en aan de schok die zijn gedrag in de familiekring teweeg heeft gebracht, kennelijk volledig voorbijgegaan en heeft enkel oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens. Dergelijk seksueel misbruik roepen niet alleen bij de slachtoffers, maar ook in de maatschappij afschuw en verontwaardiging op.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 11 april 2013 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportage d.d. 31 januari 2013 van mevrouw drs. P.J.E. Chafekar-Stynenbosch, psychiater in opleiding, onder supervisie van de heer drs. R.F. Zijlstra, (kinder- en jeugd) psychiater waarin geconcludeerd wordt dat er bij
verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in de vorm van een negatief zelfbeeld. Verdachte heeft moeite met het uiten van emoties en door overgewicht en astmatische klachten is zijn fysieke conditie matig. Internaliserende problematiek lijkt de fysieke klachten in stand te houden. Geadviseerd wordt om verdachte, indien het ten laste gelegde bewezen wordt, als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Rapporteurs adviseren een ambulante behandeling waarbij hij om leert gaan met seksuele gevoelens en zijn zelfbeeld positief wordt beïnvloed. Behandeling dient in combinatie met toezicht door de jeugdreclassering plaats te vinden als bijzondere voorwaarde bij vonnis, bij voorkeur in een ambulant kader, individueel of in een gerichte groep met andere kwetsbare jongeren.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de rapportage d.d. 4 februari 2013 van J.S.H. Stolk, GZ-psycholoog waaruit onder meer naar voren komt dat er bij verdachte
sprake van intemaliserende problematiek in de vorm van tekortschietende copingmechanismen, negatieve zelfwaardering en emotionele problematiek. Dit zou kunnen worden aangemerkt als een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Er kan op basis van het onderzoek geen direct verband worden gelegd tussen de internalise-rende problematiek van verdachte en het ten laste gelegde. Dit heeft vooral te maken met het feit dat verdachte zeer moeizaam spreekt over het ten laste gelegde en emoties en gedachten daaromtrent niet echt deelt. Het wordt echter niet uitgesloten dat de internaliserende problematiek een bepaalde rol heeft gespeeld. Vanwege het ontbreken van een direct verband tussen de internaliserend problematiek en het ten laste gelegde wordt geen uitspraak over de mate van toerekeningsvatbaarheid gedaan. Het seksueel delictgedrag bij verdachte is waarschijnlijk vooral situationeel bepaald. Er is geen sprake van agressie en/of seksuele impulsdoorbraken. Een bepaalde mate van persoonlijke balansverstoring (de internaliserende problematiek) vormen wel reden tot zorg.
Verdachte heeft ten eerste hulp nodig gericht op zijn psychoseksuele ontwikkeling. Verdachte toont een over aangepaste en controlerende houding ten aanzien van het beleven van seksuele gevoelens. Dit zal zijn versterkt als gevolg van de problemen die zijn ontstaan naar aanleiding van het ten laste gelegde, maar dit was daarvoor ook aanwezig. Het is van belang dat verdachte leert hier op een betere manier mee om te gaan, bijvoorbeeld door middel van psycho-educatie. Voorts is hulpverlening gericht op de sociaal-emotionele ontwikkeling nodig (de wijze van coping, zijn sociale vaardigheden, zijn zelfbeeld, zijn overgewicht en rouwverwerking). Een dergelijke behandeling kan vorm worden gegeven bij De Waag of Het Dok te Rotterdam als bijzondere voorwaarde bij strafoplegging. Verdachte is gemotiveerd voor behandeling. Begeleiding door de jeugdreclassering wordt geadviseerd om de voortgang van de behandeling te monitoren en ondersteuning te bieden in de thuissituatie.
Ten aanzien van de mate van toerekeningsvatbaarheid neemt de rechtbank het advies van de psychiater in dezen over en zal de verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen ten tijde van het bewezenverklaarde feit. Verder is de rechtbank met de psychiater en de psycholoog van oordeel dat verdachte in het kader van jeugdreclassering behandeling behoeft voor zijn problemen.
Naar het oordeel van de rechtbank komt in de strafeis van de officier van justitie onvoldoende de ernst van het feit tot uitdrukking, waarbij de rechtbank met name wijst op de jonge leeftijd van het slachtoffer, het feit dat de handelingen gedurende een langere periode hebben plaatsgevonden en het feit dat er sprake was van herhaaldelijk seksueel binnendringen ook nadat het slachtoffer duidelijk tegen de verdachte had gezegd dat hij moest stoppen.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving derhalve niet kan worden volstaan met het opleggen van een geheel voorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank acht tevens een werkstraf van na te noemen duur op zijn plaats.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 244 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hier¬voor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de tijd van 3 (drie) maanden en
bepaalt dat deze jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuit¬voerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking
verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft;
stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, stadsregio Rotterdam, afdeling jeugdreclassering, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt welke aanwijzingen mede kunnen inhouden meewerken aan behandeling bij De Waag of Het Dok of soortgelijke instelling;
verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuit¬voerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorge¬bracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek 92 (tweeënnegentig) uur te verrichten werkstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 46 dagen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Dijke , voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. Janssen en De Gans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Versloot, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze recht¬bank op 21 mei 2013.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bij vonnis van 21 mei 2013
TEKST GEWIJZIGDE TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 28 april 2011 tot en met 30 juni 2012 te
Vlaardingen, meermalen, althans éénmaal,(telkens) met iemand beneden de
leeftijd van twaalf jaren, te weten met [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2003),
handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het
seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het
brengen en/of houden van één of meer van zijn vingers in de vagina van die
[naam slachtoffer] en/of brengen en/of houden van zijn tong in de mond van die [naam slachtoffer] en/of
likken aan de vagina van die [naam slachtoffer] en/of
zijn penis houden tegen en/of met zijn penis wrijven tegen de vagina en/of de
anus van die [naam slachtoffer] en/of
betasten van de billen van die [naam slachtoffer];
(artikel 244 Wetboek van Strafrecht)
Vordering wijziging tenlastelegging Arrondissementsparket Rotterdam
De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam gezien de dagvaarding tegen
Parketnummer: 10/810410-12
Naam : [achternaam verdachte]
Voornamen : [voornaam verdachte]
Geboren op : [geboortedatum verdachte] 1995
Wonende te : [woonadres verdachte]
Te: [woonplaats verdachte]
van oordeel, dat de tenlastelegging als volgt behoort te worden gewijzigd dat wordt toegevoegd subsidiair:
Hij in of omstreeks de periode van 28 april 2011 tot en met 30 juni 2012 te Vlaardingen, althans in Nederland, meermalen, althans éénmaal, (telkens) met iemand beneden de leeftijd van zestien jaar, te weten met [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2003), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het:
brengen en/of houden van één of meer van zijn vingers in en/of tegen en/of bij de vagina van die [naam slachtoffer] en/of
brengen en/of houden van zijn tong in de mond van die [naam slachtoffer] en/of
likken aan de vagina van die [naam slachtoffer] en/of
zijn penis houden tegen en/of met zijn penis wrijven tegen de vagina en/of de
anus van die [naam slachtoffer] en/of
betasten van de billen van die [naam slachtoffer];
(artikel 247 Wetboek van Strafrecht)
gelet op artikel 313 Wetboek van Strafvordering;
vordert, dat deze wijziging zal worden toegelaten.
Gedaan ter terechtzitting van
de meervoudige strafkamer in de rechtbank te Rotterdam
Plaats : Rotterdam
Datum : 7 mei 2013