uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juni 2013 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam], te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. D.N.J. van Horssen,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bernisse, verweerder.
Bij besluit van 23 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder eiser gelast om binnen één dag na de verzenddatum van het besluit het met het bestemmingsplan strijdige gebruik op het bedrijventerrein aan [adres] te Zuidland te beëindigen en beëindigd te houden op straffe van het verbeuren van een dwangsom van € 100.000 ineens.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Voorts heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij mondelinge uitspraak van 26 april 2013 heeft de rechtbank het bestreden besluit geschorst.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.E. Jansen. Voorts was aanwezig S. van der Weg, wethouder ruimtelijke ordening.
1. Bij de beoordeling van het geschil neemt de voorzieningenrechter de volgende, niet door partijen betwiste, feiten als vaststaand aan. Verzoeker heeft op 1 juni 2012 een huurovereenkomst gesloten met [huurder]. Het verhuurde bestaat uit een loods van 400 m2 (de loods) en een kantoor van 200 m2 (het kantoor), met bijbehorend terrein (het terrein) aan [adres] in Zuidland. Het overeengekomen gebruik betreft het stallen van vrachtauto’s in het weekend en het indien nodig repareren van vrachtauto’s, waarbij aan verzoeker bekend was dat in (de cabines van) die vrachtwagens ook zou kunnen worden geslapen door de chauffeurs van die wagens. In het kantoorgedeelte is gelegenheid om te douchen aanwezig en een kantine, waarin kan worden verbleven en gegeten en gedronken.
2. Verweerder heeft, verkort weergegeven, aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de panden en bijbehorende percelen aan [adres] vallen onder het bestemmingsplan Kerkweg Zuidland. Daarop rust de bestemming bedrijfsdoeleinden, waarbinnen bedrijven zijn toegestaan die vallen binnen de categorieën 1 tot en met 3 van de staat van inrichtingen. Hieronder vallen reparatiebedrijven. Naar de opvatting van verweerder is het op grond van het bestemmingsplan echter niet toegestaan om gelegenheid tot logies/overnachten te bieden op een perceel met deze bestemming. Uit de verklaringen van de ter plekke aanwezige mevrouw [naam] is gebleken dat bij een controle op
6 april 2013, omstreeks 22.30 uur, er (alleen) werd geslapen in de cabines van de vrachtwagens die op het terrein stonden geparkeerd. Dit is volgens verweerder in strijd met artikel 15, eerste lid, van het bestemmingsplan Kerkweg Zuidland. Door het zonder vergunning gebruiken of in gebruik geven van een perceel op een bedrijventerrein, waarbij strijdig gebruik wordt gefaciliteerd, wordt verzoeker als overtreder van artikel 2.1, eerste lid, onder c juncto artikel 2.3 onder b, van de Wabo aangemerkt.
Naar aanleiding van voormelde controle heeft verweerder op 17 april 2013 een vooraankondiging last onder dwangsom aan verzoeker gezonden. Vervolgens heeft op
20 april 2013 omstreeks 02.30 uur een tweede controle plaats gevonden. Daarbij is uit de verklaringen van voormelde mevrouw [naam] gebleken dat er in de cabines van de op het terrein aanwezige vrachtwagens werd geslapen.
Daarop heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Verweerder heeft in de belangenafweging de veiligheid van de gebruikers, de overlast van omwonenden, het adequaat functioneren van de hulpdiensten en het gestand doen aan de voorwaarden in het bestemmingsplan laten prevaleren boven andere belangen.
3. Verzoeker kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Volgens verzoeker is het bestreden besluit te vroeg genomen door verweerder. Verzoeker had volgens de vooraankondiging van 17 april 2013 twee weken de tijd een schriftelijke zienswijze in te dienen. Dit heeft hij bij brief van 25 april 2013 en derhalve tijdig gedaan, maar voordien had verweerder het bestreden besluit al genomen. Daarin is dus ten onrechte niet ingegaan op verzoekers zienswijze.
Zoals reeds in de zienswijze uiteengezet is verzoeker van opvatting dat er geen strijd is met het bestemmingsplan. Overigens meent verzoeker dat hij ten onrechte als overtreder wordt aangemerkt gezien het feit dat hij de loods, het kantoor en het terrein heeft verhuurd. Voorts acht hij, bezien in het licht van de Leidraad handhavingsancties en begunstigingstermijnen, de dwangsom onredelijk hoog en de begunstigingstermijn onredelijk kort.
4. Bij de beoordeling van het geschil zijn in het bijzonder de volgende wettelijke bepalingen van belang.
4.1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2. Artikel 7 van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan Kerkweg Zuidland luidt als volgt:
1. De gronden op de kaart aangewezen voor bedrijfsdoeleinden (B) zijn bestemd voor:
a. Ter plaatse van de subbestemming BIII: het uitoefenen van bedrijven als genoemd in de categorieën 1, 2 en 3 van de staat van inrichtingen.
b. Ter plaatse van de subbestemming BIV: het uitoefenen van bedrijven als genoemd in de categorieën 1, 2, 3 en 4 van de Staat van inrichtingen; met dien verstande dat niet is toegestaan
- (…).
Artikel 15 van de planvoorschriften behorende bij bestemmingsplan Kerkweg Zuidland luidt als volgt:
1. Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de doeleindeomschrijving en de overige voorschriften.
4.3. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren dat bestaat uit het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
5. In geschil is of de voorlopige voorziening die is getroffen met de mondelinge uitspraak van 26 april 2013 gehandhaafd dient te blijven of dient te worden opgeheven.
Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of voor het oordeel van de rechtbank op een eventueel beroep daartegen.
6. Gegeven het feit dat in het bestreden besluit verzoeker een begunstigingstermijn is gegeven tot 24 april 2013 heeft verzoeker een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening.
7. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het bestreden besluit genomen in strijd met de zorgvuldigheid waarmee een besluit op grond van artikel 3:2 van de Awb dient te worden voorbereid, omdat verweerder het bestreden besluit al binnen de gegeven termijn voor het indienen van een zienswijze heeft genomen. Daardoor heeft verweerder niet kunnen ingaan op de door eiser bij brief van 25 april 2013 ingediende zienswijze. De door verweerder ter zitting gegeven toelichting dat er naar aanleiding van een tweede controle aanleiding is gezien die zienswijze niet af te wachten, acht de voorzieningenrechter vooralsnog onvoldoende. Op voorhand valt niet in te zien dat verweerder niet eerst daarna, zo nodig en met weerlegging van die zienswijze, tot handhaving over kon gaan. In het bijzonder heeft verweerder niet gesteld noch is anderszins gebleken dat de bevindingen bij de tweede controle zodanig anders of ernstiger waren dan bij de eerste controle, dat het einde van de reactietermijn van twee weken volgens de vooraankondiging niet kon worden afgewacht.
8. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering en dus in strijd is met artikel 3:46 van de Awb.
8.1. Mede bezien in het licht van overweging 7 is onvoldoende duidelijk geworden, waarom verweerder meent in redelijkheid te hebben kunnen volstaan met een begunstigingstermijn van één dag. De enkele stelling van verweerder dat verzoeker tegen de huurder kan zeggen dat het overnachten en bieden van logies moet stoppen acht de voorzieningenrechter daartoe niet afdoende.
8.2. Ook heeft verweerder niet genoegzaam toegelicht waarom hij in redelijkheid een dwangsom van € 100.000,- ineens heeft kunnen vaststellen, mede bezien in het licht van de begunstigingstermijn van één dag. De enkele toelichting ter zitting dat de hoogte van de dwangsom is ingegeven als “afschrikmiddel” is daartoe onvoldoende.
8.3. Voorts heeft verweerder in het licht van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan Kerkweg Zuidland (onder andere artikel 7 en artikel 15) en de door verzoeker overgelegde huurovereenkomst onvoldoende gemotiveerd dat verzoeker als overtreder kan en dient te worden aangemerkt. Feit is dat verzoeker niet zelf overtreedt. Verder is het laten gebruiken in strijd met de bestemming niet expliciet in artikel 15, eerste lid, als verboden handeling aangemerkt maar uitsluitend in artikel 15, tweede lid, dat echter geen betrekking heeft op een overtreding als thans in geschil.
9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat het (gelegenheid geven tot het) ter plekke overnachten in strijd is met het bestemmingsplan. Daaraan doet niet af de stelling van verzoeker dat het bestemmingsplan dit gebruik niet expliciet verbiedt. Een bestemmingsplan biedt immers in beginsel een kader van wat er mag op een perceel. Partijen zijn het erover eens dat het voeren van een transportbedrijf, met inbegrip van het stallen van vrachtauto’s op het terrein, in overeenstemming is met het bestemmingplan en de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding daar anders over te oordelen. Maar onder dat gebruik valt niet het overnachten in de cabines van ter plekke gestalde vrachtwagens of in de loods of het kantoor.
10. Uit overwegingen 7 en 8 volgt dat onzeker is of het bestreden besluit ongewijzigd in stand zal kunnen blijven. Gelet daarop komt de voorzieningenrechter toe aan een belangenafweging. Op grond daarvan zal de mondelinge uitspraak van 26 april 2013 gehandhaafd blijven onder aanvulling in die zin dat het besluit van verweerder van 23 april 2013 wordt geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoeker.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944, - (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472, - en een wegingsfactor 1).
De voorzieningenrechter:
- wijzigt de getroffen voorlopige voorziening in die zin dat het besluit van verweerder van 23 april 2013 wordt geschorst tot en met zes weken na de bekendmaking van de beslissing op het bezwaar van verzoeker;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 160, - vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944, -, te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. van der Waal-de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2013.
De griffier is buiten staat voorzieningenrechter
te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.