ECLI:NL:RBROT:2013:CA2780

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
414364 / HA ZA 12-1077
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staking van executiemaatregelen en opheffing van beslagen tussen broers in het kader van een geldlening

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde eiser, een van de twee broers, dat de rechtbank de tenuitvoerlegging van een notariële akte zou staken en de door gedaagde, zijn broer, gelegde executoriale beslagen zou opheffen. De zaak draait om een geldlening van € 1.044.234,50 die eiser aan gedaagde verschuldigd was, en de bijbehorende hypotheek op een onverdeeld aandeel in een woning. De broers hebben een complexe relatie, die verder is bemoeilijkt door de financiële verplichtingen die voortvloeien uit de nalatenschap van hun ouders. Eiser stelde dat hij zijn verplichtingen uit hoofde van de geldlening is nagekomen en dat gedaagde niets meer van hem te vorderen heeft. Gedaagde daarentegen betwistte dit en voerde aan dat eiser nog een substantieel bedrag verschuldigd was. De rechtbank oordeelde dat, gezien de omstandigheden, de executiemaatregelen op basis van de hypotheekakte niet voortgezet konden worden totdat er meer duidelijkheid was over de financiële situatie. De rechtbank wees de vorderingen van eiser toe en bepaalde dat alle door gedaagde gelegde executoriale beslagen opgeheven moesten worden. De proceskosten werden gecompenseerd, gezien de familiale relatie tussen de partijen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/414364 / HA ZA 12-1077
Vonnis in incident van 8 mei 2013
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1],
eiser,
advocaat mr. R.A.W.J. van Eijck,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
advocaat mr. A.M. Roepel.
Partijen zullen hierna [eiser] ([eiser]) en [gedaagde] ([gedaagde]) genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 november 2012, met producties;
- de conclusie van antwoord in het incident ex artikel 223 Rv van 9 januari 2013, met producties;
- het faxbericht van 4 april 2013 van de zijde van [eiser], met een productie;
- de pleitnota van 11 april 2013 van de zijde van [eiser];
- de pleitnota van 11 april 2013 van de zijde van [gedaagde].
1.2. Ter zitting van 11 april 2013 heeft [gedaagde] toegezegd dat alle door hem ten laste van [eiser] gelegde executoriale beslagen zijn of zullen worden opgeheven, behalve het executoriale derdenbeslag (loonbeslag) onder de vennootschap naar buitenlands recht Lindell Holding N.V., gevestigd te Rotterdam (hierna: Lindell).
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten
2.1. [eiser] en [gedaagde] zijn broers.
2.2. Op 7 maart 2000 is de moeder van de broers overleden. Zoals blijkt uit een akte van verdeling van haar nalatenschap is op 5 maart 2002 aan ieder van de broers onder meer toegedeeld: het registergoed, gelegen aan de [adres 1] (hierna: de woning), ieder voor de onverdeelde helft.
2.3. De broers hebben de woning per 1 juli 2002 voor een periode van twee jaar verhuurd tegen een door hen aantrekkelijk geachte huurprijs. Aansluitend is de betreffende huurovereenkomst verlengd tot 1 juli 2008.
2.4. Sedert 1 juli 2008 zijn de broers er niet meer in geslaagd om de woning te verhuren. De woning staat inmiddels (al vele jaren) te koop. Tussen de broers bestaat thans een geschil over de te hanteren vraagprijs. [gedaagde] wenst een hogere vraagprijs te hanteren dan [eiser]. Een dochter van [gedaagde] woont "anti-kraak" in de woning.
2.5. Op 4 december 2002 is de vader van de broers overleden.
2.6. In het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van hun vader is bij notariële akte van verdeling van 25 november 2004 een schuld van € 1.044.234,50 van [eiser] aan [gedaagde] wegens overbedeling genoveerd in een schuld wegens geldlening. De achtergrond daarvan was dat er in de nalatenschap onvoldoende liquide middelen aanwezig waren om het erfdeel van [gedaagde] uit te keren.
2.7. De akte van verdeling vermeldt ten aanzien van de schuld van € 1.044.234,50 - voor zover thans van belang - het volgende:
"Looptijd
De geldlening - tenzij deze wordt verlengd - zal binnen twee jaar, derhalve op vijf en twintig november tweeduizend zes worden afgelost. Op laatstbedoelde datum dient, tenzij op dat moment in redelijkheid niet van de deelgenoot 1 [[eiser]; toevoeging rechtbank] verlangd kan worden dat hij aflost, zulks gezien de financiële situatie op dat moment van de deelgenoot 1. In dat geval zullen de deelgenoten met elkaar overleggen over de ontstane situatie en over verlenging van de tijdsduur waarvoor de geldlening is verstrekt. Indien verlenging van de tijdsduur - gezien de bedoelde financiële situatie - noodzakelijk is, streven de deelgenoten ernaar om vanaf dat moment zo snel mogelijk alsnog tot aflossing over te gaan, zulks of wel door extra financiering of wel door het overeenkomen van een periodieke aflossingsverplichting.
(…)
Rente
Vanaf heden is over de schuld wegens geldlening respectievelijk het restant daarvan een rente verschuldigd berekend naar drie procent (3%) per jaar, te voldoen in maandelijkse termijnen bij achterafbetaling, voor het eerst nadat sedert de laatste dag van deze maand een volle maand is verstreken, over het alsdan vestreken tijdvak.
(…)
Betalingen
Alle betalingen moeten geschieden op de wijze als de deelgenoot 2 [[gedaagde]; toevoeging rechtbank] aangeeft.
Ten behoeve van deze schuld wegens geldlening zal een recht van hypotheek worden gevestigd op het onverdeelde aandeel in het registergoed, [adres 1].
De deelgenoten verklaren dat zij hierin de gemeenschap tot hun volkomen genoegen hebben verdeeld. Mede gelet op het vorenstaande verlenen de deelgenoten elkaar terzake van de verdeling van de gemeenschap volledige kwijting en décharge."
2.8. In een eveneens op 25 maart 2004 verleden hypotheekakte is tot zekerheid van de voldoening van de geldlening, ten gunste van [gedaagde] als schuldeiser en ten laste van [eiser] als schuldenaar, een recht van hypotheek gevestigd op de aan [eiser] toebehorende onverdeelde helft van de woning.
2.9. Met betrekking tot de geldlening vermeldt de hypotheekakte - voor zover thans van belang - het volgende:
"(iv) een gedeelte van bedoelde geldlening zal op korte termijn door de schuldenaar aan de schuldeiser worden afgelost, waarna de schuldenaar uit hoofde van de geldlening nog verschuldigd zal zijn een bedrag ad zeshonderd vier en veertig duizend tweehonderd vier en dertig euro en vijftig eurocent (EUR 644.234,50));
(v) schuldeiser en schuldenaar wensen bij deze akte over te gaan tot vastlegging van de voorwaarden die op vermeld resterend gedeelte van de geldlening van toepassing zijn;
(…)
6. Schuldverrekening
De schuldenaar kan zich niet beroepen op verrekening."
2.10. De overige ter zake van de geldlening in de hypotheekakte opgenomen bepalingen wijken - voor zover thans van belang - niet af van de bepalingen in de akte van verdeling.
2.11. De geldlening is op 25 december 2006 - na het verstrijken van de termijn van twee jaar - niet afgelost. [eiser] is rentebetalingen aan [gedaagde] blijven voldoen, aanvankelijk steeds conform de gedurende de looptijd van de lening van toepassing zijnde 3% per jaar.
2.12. Bij brief van 12 oktober 2011 heeft de advocaat van [gedaagde] [eiser] gesommeerd om binnen 14 dagen € 782.789,51 te betalen. Daarbij maakte [gedaagde] aanspraak op de wettelijke rente vanaf het einde van de looptijd van de lening (25 november 2006).
2.13. Op 14 november 2011 heeft [gedaagde] de hypotheekakte aan [eiser] laten betekenen. Nadien heeft [gedaagde] diverse executoriale beslagen ten laste van [eiser] doen leggen.
2.14. [eiser] heeft [gedaagde] tweemaal in kort geding betrokken in verband met de (wijze van) executie van de executoriale titel.
2.15. Bij vonnis in kort geding van 15 februari 2012 van de voorzieningenrechter in deze rechtbank zijn de vorderingen van [eiser] - strekkende tot onder meer opheffing van executoriale beslagen - afgewezen.
2.16. Bij vonnis in kort geding van 24 juli 2012 van de voorzieningenrechter in deze rechtbank is [gedaagde] bevolen de tenuitvoerlegging van de notariële akte van 25 november 2005 door middel van de - op dat moment actuele - executoriale verkoop van de woning [adres 2] (de door [eiser] en zijn echtgenote bewoonde woning) te staken en gestaakt te houden tot 24 juli 2013.
2.17. In beide kort gedingen zijn de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten diende te dragen.
3. Het geschil
3.1. In de hoofdzaak vordert [eiser] - kort weergegeven - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat [eiser] zijn verplichtingen uit hoofde van de geldlening is nagekomen en dat uit dien hoofde [gedaagde] niets van [eiser] te vorderen heeft;
2. [gedaagde] zal veroordelen om mee te werken aan het beëindigen van de onverdeeldheid ter zake van de woning;
3. de door [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde beslagen op zal heffen;
4. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2. In het incident vordert [eiser], dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] zal veroordelen de tenuitvoerlegging van de notariële akte van 25 november 2004 door middel van het treffen van executiemaatregelen te staken en gestaakt te houden totdat in de hoofdzaak een eindvonnis is gewezen, zulks op verbeurte van een eenmalige dwangsom van € 100.000, te vermeerderen met € 5.000 per dag dat [gedaagde] hiermee in strijd handelt;
2. de door [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde executoriale beslagen zal opheffen;
3. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten.
3.3. [gedaagde] heeft de vorderingen in het incident gemotiveerd weersproken. [gedaagde] concludeert dat de rechtbank, bij incidenteel vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] in zijn vorderingen in het incident niet ontvankelijk zal verklaren, althans deze vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het incident.
3.4. Op de overige stellingen van partijen, voor zover voor de beoordeling van de vorderingen in het incident relevant, zal de rechtbank hierna ingaan.
4. De beoordeling in het incident
4.1. [eiser] grondt zijn vorderingen in het incident op de stelling dat hij al hetgeen hij [gedaagde] verschuldigd was inmiddels heeft betaald. [eiser] stelt - onder opgave van een overzicht van door hem betaalde bedragen - dat [gedaagde] in totaal € 1.219.858 van hem heeft ontvangen. Het verschil met het startbedrag van de geldlening van € 1.044.234,50 bedraagt € 175.623,50. [eiser] heeft in zijn visie, ook rekening houdende met rente, inmiddels teveel betaald.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde] de executie uiteraard dient te staken zodra hij heeft geïncasseerd waarop hij ingevolge de executoriale titel recht heeft. [eiser] heeft dan ook voldoende belang bij zijn vorderingen. Dat reeds tweemaal een procedure in kort geding tussen partijen is gevoerd, doet daar niet aan af. De situatie is niet dezelfde. In confesso is immers dat sindsdien zeer substantiële bedragen in mindering op het resterende saldo van de geldlening zijn betaald/geïncasseerd. Van misbruik van procesrecht door [eiser] is dan ook geen sprake.
4.3. De executoriale titel op basis waarvan [gedaagde] executiemaatregelen laat treffen, is de hypotheekakte van 25 maart 2004, dat wil zeggen een in Nederland verleden authentieke akte in de zin van artikel 430 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv). De grosse van die hypotheekakte is aan [eiser] betekend.
4.4. Beoordeeld dient te worden of aannemelijk is dat de bedragen waarvoor ingevolge de hypotheekakte executiemaatregelen kunnen worden getroffen inmiddels zijn betaald/geïncasseerd.
4.5. De hypotheekakte vermeldt een schuld per 25 november 2004 van € 1.044.234,50 waarvan op korte termijn een gedeelte zou worden afgelost, waarna de resterende schuld zou bedragen € 644.234,50. De verschuldigde rente bedraagt volgens de hypotheekakte drie procent per jaar, te voldoen in maandelijkse termijnen bij achterafbetaling. De geldlening zou - tenzij deze zou worden verlengd - binnen twee jaar, op 25 november 2006 worden afgelost.
4.6. Beide partijen hebben overzichten overgelegd van verschuldigde hoofdsommen, rente, kosten, rentebetalingen, aflossingen en geïncasseerde bedragen. Nu deze overzichten uitgaan van verschillende uitgangspunten, verschillende perioden betreffen en deels verschillende bedragen en vermelden, ontbreekt een eenduidig beeld.
4.7. [gedaagde] wijst erop dat [eiser] zijn overzicht van betaalde bedragen begint met een bedrag van € 67.809 dat is betaald op 25 februari 2003, zulks terwijl de hypotheekakte en de daarin vermelde schuld uit hoofde van de geldlening van 25 maart 2004 dateren. Betreffende betaling van 25 februari 2003 had in de visie van [gedaagde] te maken met ofwel "een boot" ofwel met "de juwelen van oma"; over de vraag welke van de twee het betrof, konden [gedaagde] en zijn advocaat ter zitting geen duidelijkheid verstrekken. In ieder geval kan de betaling uit februari 2003 in de visie van [gedaagde] niet worden verrekend met hetgeen [eiser] ingevolge de hypotheekakte van 25 maart 2004 aan hem verschuldigd is, omdat het geen betrekking heeft op de geldlening. De geldlening bestond op het moment van betaling immers nog niet.
4.8. De rechtbank is van oordeel dat over de relevantie van de betaling van 25 februari 2003 in de hoofdzaak nader gedebatteerd kan worden. Zelfs indien het bedrag van € 67.809 wordt afgetrokken van het door [eiser] opgestelde overzicht, kan naar voorlopig oordeel van de rechtbank echter nog niet worden geconcludeerd dat [gedaagde] gerechtigd is de executiemaatregelen op basis van de hypotheekakte voort te zetten. Zulks in het bijzonder omdat onduidelijk is welk bedrag de deurwaarder inmiddels heeft geïncasseerd op grond van het onder Lindell gelegde executoriaal derdenbeslag (loonbeslag).
4.9. [gedaagde] verwijst ter onderbouwing van zijn stelling dat hij gerechtigd is de executie voort te zetten naar het door hem als productie 2 bij conclusie van antwoord in het incident overgelegde overzicht. Volgens de daarin vervatte berekening zou [gedaagde] in totaal nog te vorderen hebben een bedrag van € 164.294,83.
4.10. De rechtbank acht het door [gedaagde] overgelegde overzicht gebrekkig en onvolledig. Zij overweegt daartoe het navolgende.
4.11. [gedaagde] voert in het door hem overgelegde overzicht onder andere op een post "werkelijke advocaatkosten" van € 26.786,65. De hypotheekakte biedt echter geen basis voor ter zake van de advocaatkosten door [gedaagde] ten laste van [eiser] te treffen executiemaatregelen. Ook overigens ziet de rechtbank niet in op grond waarvan [gedaagde] meent die kosten op [eiser] te kunnen verhalen. Tussen partijen zijn twee kort gedingen gevoerd. Aannemelijk is dat [gedaagde] (net als [eiser]) in verband daarmee substantiële advocaatkosten heeft gemaakt. Echter, in beide vonnissen in kort geding zijn, gelet op de familierechterlijke verhoudingen tussen partijen, de proceskosten gecompenseerd in de zin dat iedere partij de eigen kosten diende te dragen. Die kosten kan [gedaagde] derhalve niet verhalen op [eiser].
4.12. [gedaagde] voert in zijn berekening voorts een substantiële post wettelijke rente op. De hypotheekakte biedt echter geen basis om executiemaatregelen te treffen ter zake van wettelijke rente. De hypotheekakte vermeldt met betrekking tot mogelijk verschuldigde rente immers slechts de contractueel overeengekomen rente van 3% per jaar. Dat [gedaagde] van mening is dat [eiser] vanaf 25 november 2006 (einde van de looptijd van twee jaar) wettelijk rente over het resterende saldo van de geldlening aan hem verschuldigd is, betekent niet dat hij op basis van louter de hypotheekakte als executoriale titel zonder meer executiemaatregelen ter zake van die in zijn visie door [eiser] verschuldigde wettelijke rente kan treffen.
4.13. Het door [gedaagde] overgelegde overzicht - en de daarin vervatte berekening - is derhalve op belangrijke onderdelen onjuist. In de berekening van [gedaagde] is bovendien niet begrepen hetgeen de deurwaarder sedert de dag waarop dat overzicht is opgesteld tot de dag waarop dit vonnis wordt uitgesproken heeft/zal hebben geïncasseerd door middel van het onder Lindell gelegde executoriale derdenbeslag (loonbeslag). Uit hetgeen partijen hierover ter zitting hebben opgemerkt, leidt de rechtbank af dat het hier om substantiële bedragen gaat.
4.14. Hoewel het de rechtbank op basis van de door partijen verstrekte informatie helaas niet mogelijk is om in dit incident exact te bepalen wat de actuele financiële stand van zaken is, komt het de rechtbank wenselijk voor thans een ordemaatregel te treffen die meebrengt dat op basis van de hypotheekakte geen executiemaatregelen meer worden getroffen tot in deze instantie in de hoofdzaak een eindvonnis zal zijn gewezen. Deze beslissing is behalve op hetgeen hiervoor is overwogen mede gebaseerd op de volgende overwegingen:
- Zo het op grond van de executoriale titel te verhalen bedrag nog niet volledig is voldaan, hetgeen onduidelijk blijft, staat tussen partijen in ieder geval vast dat een eventueel resterende vordering waarvoor thans op basis van de executoriale titel executiemaatregelen zouden kunnen worden getroffen van relatief zeer beperkte omvang is. Dit is ter zitting van de zijde van [gedaagde] erkend.
- Er is in de loop van de tijd reeds een veelheid aan executiemaatregelen getroffen, welke reeds tot twee procedures in kort geding hebben geleid. Aannemelijk is dat dit geschil, maar vooral de (steeds dreigende) executiemaatregelen en de daaruit voortvloeiende spanningen een grote negatieve emotionele impact op de broers en hun gezinsleden hebben gehad en nog steeds hebben.
- Dat sprake is van enigerlei financiële noodzaak voor [gedaagde] om thans nadere executiemaatregelen ten laste van [eiser] te doen plaatsvinden, is gesteld noch gebleken.
- Voor een eventueel resterende relatief geringe vordering beschikt [gedaagde] over meer dan voldoende zekerheid dankzij de hypotheek die reeds op 25 maart 2004 is gevestigd op het onverdeelde aandeel van [eiser] in de woning.
- Ter zake van de woning vordert [eiser] in de hoofdzaak verdeling. Derhalve zullen in de hoofdzaak na voortgezet debat tussen partijen beslissingen kunnen worden genomen die mogelijk binnen afzienbare termijn tot finale afwikkeling van de volledige financiële verhouding tussen de broers kunnen leiden.
4.15. Voor zover er op basis van de hypotheekakte nog enige executiebevoegdheid van [gedaagde] zou bestaan, zou [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank in de bovenomschreven omstandigheden misbruik van die bevoegdheid maken door die executie niet te schorsen. Het belang van [eiser] bij schorsing van de executie weegt in de gegeven omstandigheden aanzienlijk zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij de voortzetting ervan.
4.16. Het verweer van [gedaagde] dat [eiser] ondanks het loonbeslag over voldoende financiële middelen beschikt zodat van [eiser] gevergd kan worden dat hij een beslissing in de hoofdzaak afwacht, faalt. [eiser] heeft er eenvoudigweg recht op dat de executie wordt gestaakt zodra het ingevolge de executoriale titel te verhalen bedrag is geïncasseerd. [gedaagde] miskent met dit verweer voorts de impact die de (mogelijk zonder deugdelijke basis voortgezette) executiemaatregelen op [eiser] hebben. [gedaagde] dient bij het voortzetten van de executie een rechtens te respecteren belang te hebben. De door [gedaagde] bij de executie ingeschakelde professionals behoren in dit kader steeds - en zeker in rechte - een duidelijk en correct overzicht te kunnen verstrekken van de bedragen die [gedaagde] op grond van de ten uitvoer te leggen executoriale titel gerechtigd is te verhalen, alsmede van de daarop inmiddels in mindering strekkende betalingen en geïncasseerde bedragen, opdat eenvoudig kan worden vastgesteld of er nog sprake is van een openstaand saldo. Door de executie te willen blijven voortzetten op basis van berekeningen waarin posten zijn verwerkt waarop de executoriale titel geen betrekking heeft, handelt [gedaagde] onzorgvuldig.
4.17. Ook het verweer van [gedaagde] dat de vorderingen in het incident dienen te worden afgewezen omdat er op dit moment geen sprake is van een situatie waarin overduidelijk is dat [gedaagde] niets meer van [eiser] te vorderen heeft, faalt. Dat thans duidelijkheid over de exacte financiële situatie ontbreekt, is (mede) aan [gedaagde] te wijten. Weliswaar munten ook de door [eiser] overgelegde overzichten en toelichtingen niet uit in helderheid, maar de rechtbank ziet in de gegeven omstandigheden in het kader van deze voorlopige voorziening geen reden om de bestaande onduidelijkheid voor rekening en risico van [eiser] te laten komen.
4.18. De stelling van [gedaagde] dat hij beschikt over een geldige executoriale titel "voor een in rechte begrote vordering" is onjuist, althans [gedaagde] interpreteert in dit verband het vonnis in kort geding van 15 februari 2012 onjuist. In dat vonnis in kort geding heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat in de visie van [gedaagde] het uit hoofde van de geldlening nog door [eiser] aan hem verschuldigde bedrag € 600.027,16, inclusief rente (per 7 februari 2012) bedroeg (onder 4.3.3. eerste alinea, laatste zin). De voorzieningenrechter zag daarin kennelijk aanleiding om in de beslissing op te nemen:
"begroot de vordering waarvoor de beslagen zijn gelegd nader op € 600.027,16 (…), inclusief rente, en verstaat dat de gelegde beslagen slechts zien op een vordering tot (maximaal) dat bedrag".
4.19. De voorzieningenrechter heeft in het vonnis in kort geding van 15 februari 2012 kennelijk een absolute bovengrens willen aangeven. De voorzieningenrechter heeft zich uitdrukkelijk niet uitgesproken over de juistheid van de visie van [gedaagde] dat hij nog aanspraak kon maken op € 600.027,16. Aan deze "begroting" van zijn vordering kan [gedaagde] niet het recht ontlenen een andere uitleg te geven aan de executoriale titel waarop hij zich beroept dan op grond van de inhoud van die titel gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft inmiddels - in het kader van de behandeling van deze voorlopige voorziening - vastgesteld dat de toenmalige visie van [gedaagde] over het bedrag waarop ingevolge de executoriale titel executiemaatregelen mocht treffen onjuist was.
4.20. De slotsom is dat de gevorderde voorlopige voorziening toewijsbaar is zoals hierna omschreven.
4.21. De vorderingen sub 1 en 2 in het incident zullen worden toegewezen voor wat betreft het staken en gestaakt houden van de executiemaatregelen op basis van de hypotheekakte en het opheffen van de gelegde beslagen. De gevorderde dwangsom zal niet worden opgelegd, nu er geen reden bestaat om aan te nemen dat [gedaagde] dit vonnis niet zal respecteren.
4.22. Voor wat betreft de executoriale beslagen heeft [gedaagde] ter zitting toegezegd alle eventueel nog bestaande executoriale beslagen te zullen opheffen behoudens het executoriaal derdenbeslag onder Lindell (zie onder 1.2 hiervoor). Op grond van wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank echter van oordeel dat thans ook het beslag onder Lindell dient te worden opgeheven. Om praktische redenen, mede gelet op de ter zitting bij partijen bestaande onduidelijkheid over de vraag welke executoriale beslagen nog van kracht zijn, zal de rechtbank in de beslissing opnemen dat "de" - dus alle - door [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde executoriale beslagen worden opgeheven.
4.23. Gelet op het feit dat partijen broers van elkaar zijn, zullen ook in dit incident de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.
4.24. De hoofdzaak zal naar de rol worden verwezen voor de thans door [gedaagde] te nemen conclusie van antwoord.
5. De beslissing
De rechtbank
in het incident
5.1. veroordeelt [gedaagde] de tenuitvoerlegging van de notariële akte van 25 november 2004 door middel van het treffen van executiemaatregelen te staken en gestaakt te houden totdat in de hoofdzaak een eindvonnis is gewezen,
5.2. heft op de door [gedaagde] ten laste van [eiser] gelegde executoriale beslagen,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. compenseert de proceskosten tussen partijen, zo dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5. wijst af het anders of meer gevorderde,
in de hoofdzaak
5.6. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 19 juni 2013 voor het nemen van de conclusie van antwoord door [gedaagde],
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. T. Boesman en mr. A. Muilwijk-Schaaij en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2013.?
[1729/2309/2053]