uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2013 in de zaak tussen
(A), te Rotterdam, eiser,
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Delfshaven, verweerder,
gemachtigde: P. Grootveld.
Bij besluit van 22 augustus 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan (Y) een omgevingsvergunning verleend voor het aanleggen van een in- en uitrit in de (X)-straat ter hoogte van huisnummer 6.
Bij besluit van 21 november 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2013. Eiser is verschenen, Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens waren aanwezig: (B),(C), (D), (E), (F) en (G).
1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat de termijn voor het maken van bezwaar is overschreden. Het besluit is op 22 augustus 2012 aan de aanvrager toegezonden en is daarmee bekend gemaakt. De termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is aangevangen op 23 augustus 2012 en gelet op artikel 6:7, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geëindigd op 3 oktober 2012. Het bezwaarschrift is gedagtekend op 19 oktober 2012 en op 20 oktober 2012 per aangetekende post verzonden. In de publicatie in een huis-aan-huisblad van 12 september 2012 is meegedeeld dat op 22 augustus 2012 een vergunning is verleend en dat tot zes weken na het besluit tot verlening van een vergunning bezwaar kan worden gemaakt. Bezwaarde was dan ook in de gelegenheid om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar.
2. Ingevolge artikel 3.8, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voor zover hier van belang, geeft het bevoegd gezag bij de toepassing van titel 4.1 van de Awb tevens onverwijld kennis van de aanvraag om een omgevingsvergunning in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze.
Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb, blijft niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3. Eiser heeft tegen het bestreden besluit het volgende naar voren gebracht. Alleen de aanvrager van de vergunning is geïnformeerd over de verleende vergunning, terwijl verweerder voorafgaand aan het primaire besluit op de hoogte was gesteld van de bezwaren van eiser en anderen daartegen. Tijdens een gesprek met verweerder over de vergunning op 27 augustus 2012 is geen melding gemaakt van de beslissing op de aanvraag. Het besluit is niet onverwijld gepubliceerd na verlening, maar drie weken later. Dit is dusdanig lang dat de bezwaartermijn op onredelijke wijze is ingekort. Eiser is uitgegaan van de publicatiedatum op 12 september 2012. Bij het verifiëren van de juistheid van deze datum bij verweerder ontving eiser na 10 dagen een onduidelijk antwoord, waarin de datum dan weer bevestigd en vervolgens weer ontkend werd. Verweerder is verantwoordelijk voor het niet en vervolgens onjuist inlichten over de bezwaar- en beroepsmogelijkheden. De termijnoverschrijding is verschoonbaar. Ter zitting heeft eiser gesteld dat ook via de website van de gemeente geen juiste informatie werd verstrekt over het feit dat de beslissing over de vergunning reeds was genomen.
4.1. Nu het besluit op 22 augustus 2012 aan de aanvrager bekend is gemaakt, vloeit uit de artikelen 6:7 en 6:8 van de Awb voort dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift afliep op 3 oktober 2012. Het bezwaarschrift is ingediend op 20 oktober 2012 en is derhalve te laat.
4.2. Ten aanzien van de vraag of de termijn overschrijding verschoonbaar is, overweegt de rechtbank als volgt. Uit artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo vloeit voort dat verweerder gehouden is zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit daarvan mededeling te doen, in dit geval via publicatie in een of meer huis-aan-huisbladen. Daaraan geeft verweerder naar blijkt uit de behandeling ter zitting, in de regel geen gevolg, omdat de publicatie standaard pas na twee tot drie weken volgt. Daarbij komt dat onweersproken door eiser is gesteld dat ook uit de informatie op de website van de gemeente niet kenbaar was dat de aangevraagde vergunning reeds was verleend. De rechtbank wijst erop dat deze praktijk in strijd is met artikel 3.9 van de Wabo. Het gevolg van deze werkwijze is dat de termijn voor het maken van bezwaar door verweerder systematisch wordt bekort.
Daarnaast acht de rechtbank relevant dat uit het dossier en de behandeling ter zitting is gebleken dat eiser samen met andere buurtbewoners regelmatig overleg met verweerder heeft gehad over de herinrichting van de (X)straat en de problemen die de buurtbewoners met (Y) ondervinden. Ook tijdens het overleg op 27 augustus 2012 en 13 september 2012 is gesproken over de bezwaren die bestaan tegen de verlening van een vergunning voor een in- en uitrit voor dit bedrijf. Verweerder heeft tijdens deze overleggen geen enkele mededeling gedaan over het feit dat de vergunning reeds op 22 augustus 2012 verleend was, hetgeen wel voor de hand had gelegen. Nu het dagelijks bestuur uit 3 personen bestaat, is de stelling van verweerder dat hij niet op de hoogte was van de verleende vergunning niet geloofwaardig. Verder is door verweerder niet weersproken dat eiser telefonisch onjuiste informatie is verstrekt over de vraag tot wanneer een bezwaarschrift tegen de verleende vergunning kon worden ingediend indienen. Naar eiser stelt en verweerder niet heeft bestreden is eiser eerst omstreeks 4 of 5 oktober 2012 toen de bezwaartermijn al was verstreken ervan op de hoogte geraakt dat vergunning al was verleend.
4.3 Deze gang van zaken is onzorgvuldig jegens eiser. Onder deze omstandigheden dient niet aan eiser te worden tegengeworpen dat niet tijdig bezwaar is ingediend. Verweerder heeft het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
4.4 Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder zal een inhoudelijke beslissing moeten nemen op het bezwaarschrift van eiser binnen de daartoe door de rechtbank gestelde termijn.
5. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.
6. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb betrekking hebben op verletkosten van een partij of een belanghebbende.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, wordt het bedrag van deze kosten vastgesteld overeenkomstig een tarief dat, afhankelijk van de omstandigheden, tussen € 7,- en € 78,- per uur bedraagt. Op het formulier proceskosten heeft eiser als verletkosten een bedrag van € 500,- opgeven, waarvan € 250,- gemaakt in verband met het bijwonen van een terechtzitting (2 uren) en € 500,- om andere redenen gemaakt. Nu de omvang van de verletkosten worden bepaald door de duur van het tijdverzuim in verband met het bijwonen van de zitting en verder door de marges die voor het tarief gelden, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten tot een bedrag van € 156,- (2 maal € 78,-).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen 6 weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 156,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 156,- , te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.