5.2.Met het taxatierapport van A.F.P. Jansen van 10 maart 2014 en met wat verweerder overigens aanvoert maakt hij de waarde van de woning niet aannemelijk. Het rapport vermeldt tenminste drie objecten in Hellevoetsluis ([object 1], [object 2] en [object 3]) waarvan de geschiktheid als vergelijkingsobject niet in geschil is. Eiser voert terecht aan dat verweerder bij herleiding van de verkoopcijfers van die vergelijkingsobjecten naar de waarde per waardepeildatum ten onrechte is uitgegaan van de transportdatum en niet van de datum van ondertekening van de koopovereenkomst. Uit door eiser geciteerde en door deze rechtbank gevolgde rechtspraak (bijvoorbeeld ECLI:NL:GHARN:2012:BW7250 en ECLI:NL:GHARL:2014:6465) volgt dat de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan ten tijde van de datum waarop de koopovereenkomst tussen de koper en de verkoper tot stand is gekomen als uitgangspunt dienen te worden genomen en niet, zoals verweerder stelt, de datum waarop de notariële akte van levering is gepasseerd. Met het betoog dat de verkoper tot aan de datum van inschrijving in het Kadaster in principe nog over de woning kan beschikken en de koper op dat moment aldus niet onmiddellijk en in volle omvang gebruik kan maken van de woning, gaat verweerder eraan voorbij dat het bij de waardering van woningen om de prijs gaat die de meest biedende koper betaalt na de meest geschikte voorbereiding. Verondersteld mag worden dat de meest biedende koper ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst zich laat leiden door de op dat moment geldende marktomstandigheden. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn betoog dat na een juiste herleiding van de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten de woning eveneens een waarde heeft van € 730.000,- en daarmee een prijs per m³ van € 581,-. Hiertoe is van belang dat de gemiddelde waarde per m³ van de vergelijkingsobjecten [object 1], [object 2] en [object 3] bij herleiding vanaf de transportdatum € 577,- bedraagt en bij herleiding vanaf de datum van ondertekening van de koopovereenkomst € 538,- bedraagt. Het verschil tussen enerzijds € 538,- per m³ en anderzijds € 581,-, althans 577,- per m³, acht de rechtbank niet verwaarloosbaar.
6. Nu verweerder niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de vraag aan de orde of eiser de door hem gestelde waarde aannemelijk maakt. Dat is het geval. Hiertoe is van belang dat eiser de waarde inzichtelijk en voldoende cijfermatig onderbouwt aan de hand van een matrix waarin een vergelijking wordt gemaakt met de drie voormelde ook door verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten. De herleiding die eiser maakt voor de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten komt grotendeels overeen met de door verweerder gemaakte herleiding van de verkoopcijfers waarin de datum van ondertekening van de koopovereenkomst als uitgangspunt is genomen. Verweerder berekent voor de drie objecten een gemiddelde inhoudswaarde van € 538,- per m³ en eiser komt tot een waarde van € 535,- per m³.
Nu de inhoudswaarde van de woning tussen partijen thans niet meer in geschil is, heeft de woning, gelet op de door eiser berekende waarde per m³, een waarde van € 691.215,-.
Voor zover eiser zou bepleiten dat een verdere correctie noodzakelijk is vanwege een afnemend nut van de toenemende inhoud bij de woning, volgt de rechtbank eiser daarin niet. De objecten zijn wat inhoud betreft al voldoende vergelijkbaar.
7. De rechtbank ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en onder gegrond verklaring van het beroep, de waarde van de woning vast te stellen op € 691.215,-.
8. Nu het beroep gegrond is dient verweerder aan eiser het griffierecht te vergoeden.
9. De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.708,40 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 243,- en wegingsfactor 1, alsmede 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en wegingsfactor 1. De taxatiekosten zijn vastgesteld op € 242,- inclusief btw (4 uur voor het opstellen van het taxatierapport met een inpandige taxatie van de woning ad € 50,- per uur exclusief btw). Op grond van artikel 1, aanhef, onderdeel e, van het Besluit in samenhang met artikel 2, aanhef, onderdeel e van het Besluit komen de gemaakte kosten voor de uittreksels uit de openbare registers van € 6,40 volledig voor vergoeding in aanmerking).