In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor de bouw van twee woningen in Dordrecht. Het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht had op 22 november 2013 een omgevingsvergunning geweigerd, omdat niet voldaan zou worden aan artikel 6.37, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012. Dit artikel vereist dat er een geschikte verbindingsweg ligt tussen de openbare weg en de toegang van een bouwwerk voor het verblijven van personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag gefaseerd was ingediend, waarbij de eerste fase betrekking had op de bouw van de woningen en de tweede fase op de aanleg van een ontsluitingsweg.
De rechtbank oordeelde dat de weigering van de omgevingsvergunning niet kon standhouden. De rechtbank vond dat het college ten onrechte had aangenomen dat de aanvraag niet voldeed aan de eisen van het Bouwbesluit. De rechtbank concludeerde dat het voldoende aannemelijk was dat aan de eisen van artikel 6.37 zou worden voldaan, aangezien de ontsluitingsweg in de tweede fase zou worden aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat de procedure niet correct was gevolgd, omdat de aanvraag voor de eerste fase had moeten worden behandeld volgens de uitgebreide voorbereidingsprocedure.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseressen gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van de eiseressen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiseressen. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte procedure bij de behandeling van omgevingsvergunningen en de noodzaak om te voldoen aan de vereisten van het Bouwbesluit.